De kademuur stortte in op de eerste dinsdag van september. Bij de Universiteit van Amsterdam verdwenen zo’n twintig meter van de Grimburgwal plus een lantaarnpaal het water in. Die lantaarnpaal was een tot de verbeelding sprekend detail: alle nieuwsberichten maakten er melding van. Verder vielen er geen gewonden, maar het was wel schrikken en geen fraai gezicht.
Toch was het geen verrassing: al sinds de jaren tachtig werd er in de hoofdstad meer bezuinigd dan geïnvesteerd in het onderhouden van de 600 kilometer kades en oevers en de 1800 bruggen die de stad rijk is. Gevolg van dat achterstallig onderhoud: al op allerlei plekken stortten stukken kade in of waren noodmaatregelen nodig om dat te voorkomen.
Een onafhankelijk onderzoek dat begin vorig jaar in opdracht van de gemeente werd uitgevoerd wond er geen doekjes om: Amsterdam heeft zichzelf decennialang verwaarloosd – en betaalt nu de prijs.
De situatie in Amsterdam is verre van uitzonderlijk: in vrijwel heel Europa wordt er te weinig geïnvesteerd in het op peil houden van wegen en bruggen. Soms met dodelijke afloop – denk aan het instorten van de Morandibrug in Genua, Italië, twee jaar geleden, waarbij 43 mensen om het leven kwamen. In de Verenigde Staten stortten eerder ook al verkeersbruggen in, en in steden als Washington en New York zijn de metronetwerken er zo deplorabel aan toe dat vertragingen de norm zijn en er soms doden en gewonden vallen.
Ergens valt het nog te begrijpen ook, zei de Amsterdamse wethouder Verkeer en Vervoer Sharon Dijksma (PvdA), die om het onderzoek had gevraagd en die bij haar aantreden alarm sloeg over de slechte staat van de infrastructurele pijlers van de stad. Onderhoud, zei ze, is nu eenmaal ‘geen sexy onderwerp’.
Onderhoud is niet sexy. Het is gericht op de lange termijn in plaats van de korte, en legt het daarmee al snel af tegen urgentere kwesties. Een verkiezingscyclus duurt ook maar vier jaar, tenslotte. Het is óf onzichtbaar óf je ondervindt er hinder van. En als politicus scoor je makkelijker met, zeg, een nieuw buurthuis of een extra subsidie voor kunst en cultuur, dan met het verstevigen van een damwand. Wanneer er bezuinigd moet worden, dan is infrastructureel onderhoud ook nog eens een heel aantrekkelijke post, want niemand die het merkt.
Niemand die het merkt – tot het misgaat.
In de collectieve obsessie met innovatie delft onderhoud het onderspit
‘De grote paradox van onderhoud is dat het hoogst noodzakelijk is, en tegelijkertijd doorgaans wordt verwaarloosd.’ Dat schrijven de Amerikaanse historici Andrew D. Russell en Lee Vinsel in hun boek The Innovation Delusion: How Our Obsession With the New Has Disrupted the Work that Matters Most, dat op de tweede dinsdag van september verscheen.
Het boek legt uit waar de verwaarlozing van onderhoud vandaan komt: onze collectieve obsessie met ‘innovatie’ is een belangrijke reden, net als ons verlangen naar steeds maar weer nieuwe spullen, en ook de al te menselijke neiging om dat wat nu gebeurt voorrang te geven boven dat wat in de (verre) toekomst ligt.
Het boek laat ook zien wat daar de gevolgen van zijn, van instortende kademuren en langzaam rijdende treinen tot huiseigenaren die nooit het nodige onderhoud hebben uitgevoerd en die nu maar hopen dat ze zullen overlijden vóór hun dak naar beneden komt.
En ook op andere terreinen laat de veronachtzaming van onderhoud – en van aanverwante verschijnselen, zoals zorg en reparatie, zich voelen. Denk aan apparaten die bij het minste defect worden weggegooid, omdat fabrikanten het zo moeilijk maken de boel op eigen houtje te repareren, dat vervangen goedkoper is.
Of denk aan de lage status die mensen die onderhoudswerk doen doorgaans genieten, van schoonmakers en vuilnisophalers tot verpleegkundigen en garagisten. Allemaal werk dat de samenleving draaiende houdt, maar zich wel onderaan of hooguit halverwege de ‘beroepsprestigeladder’ ophoudt. En dat ook nog eens vaak onder hoge druk moet plaatsvinden (zoals bij verpleegkundigen en schoonmakers) en waar niet bepaald een hoog salaris tegenover staat.
De pandemie heeft duidelijk gemaakt hoe ‘vitaal’ en ‘essentieel’ dit werk vaak is; de vraag is of de samenleving dat beeld kan vasthouden.
Het belang van dat wat er al is, wordt vergeten
Russell en Vinsel stonden aan de wieg van ‘The Maintainers’, een internationaal gezelschap van academici, onderhoudsdeskundigen en ingenieurs die onderhoud een warm hart toedragen; The Innovation Delusion is het resultaat van vijf jaar nadenken over en onderzoek doen naar dat wat niet sexy is, maar evengoed essentieel.
De auteurs zijn niet tegen innovatie. Waar ze hun pijlen wel op richten, is wat ‘innovatie’ de afgelopen halve eeuw is gaan betekenen. Voor veel overheden en organisaties is ‘innovatie’ een sine qua non geworden: wil je groeien en bloeien en welk probleem dan ook oplossen, dan moet je ‘innoveren’. Out with the old, in with the new.
Het is een idee dat goed gedijt bij de angst, van bedrijven, steden, en landen, om achter te blijven in de vaart der volkeren. (Ironisch genoeg is er in diezelfde periode, vanaf de jaren zeventig, eerder minder dan meer geïnnoveerd; innovatie werd een buzzword terwijl de daadwerkelijke innovatie afnam.)
In het najagen van het nieuwe dreigen we het belang van dat wat er al is uit het oog te verliezen, aldus Russell en Vinsel. En daarmee dus ook: het belang van zorgdragen voor dat wat we hebben. Als ‘tegengif’ voor de ‘gekte’ die rondom innovatie is ontstaan, pleiten zij voor een ‘maintenance mindset’ – een manier van kijken naar de wereld die zich richt op dat wat goed en het behouden waard is, in plaats van op dat wat moet veranderen.
Wie de wereld zo ziet, weet dat onderhoud een voorwaarde is voor succes, omdat het ervoor zorgt dat bedrijven, steden, en huishoudens een lang leven beschoren is. En ook, dat onderhoud gepland en gecultiveerd moet worden, en dat onderhoud constant zorg nodig heeft.
Voor wie de wereld door een onderhoudsbril bekijkt, is innovatie misschien een middel om bepaalde doelen te behalen, maar geen doel op zich. En wie onderhoud altijd in het achterhoofd heeft, weet ook dat elke innovatie, elke nieuwe machine of metrolijn, of brug of glasvezelnetwerk, uiteindelijk onderhoud nodig heeft.
De maintenance mindset
In The Innovation Delusion passeren allerlei voorbeelden van de maintenance mindset de revue. Russell en Vinsel beschrijven een Canadees bedrijf dat software maakt voor computergestuurde onderhoudssystemen en voor wie onderhoud en duurzaamheid ‘hand in hand’ gaan. Ze interviewen vrijwilligers die open software onderhouden, en gaan langs bij een repaircafé in Christiansburg, Virginia, waar mensen leren hun eigen spullen te repareren en te onderhouden. En ze pleiten voor meer waardering van en, waar van toepassing, betere arbeidsvoorwaarden voor mensen die onderhoudswerk doen.
Hoe meer mensen een maintenance mindset adopteren, hoe groter de kans dat dit gebeurt.
The Innovation Delusion eindigt met handzame, praktische adviezen voor wie de wereld ook door een onderhoudsbril wil bekijken. Zo raden ze aan om bij elke aankoop die je doet stil te staan bij het onderhoud dat je je ook op de hals haalt, en om op websites als iFixit uit te zoeken wat de meest onderhoudsvriendelijke optie is.
Maar het belangrijkste advies is meer filosofisch, haast existentieel van aard – en gaat over je kijk op wat van waarde is. Probeer plezier te halen uit onderhoud, in plaats van het voor je uit te schuiven, schrijven Russell en Vinsel: zie grasmaaien als meditatief en sneeuwschuiven als een gemeenschappelijk project dat je samen met de rest van de buurt uitvoert, en dat jullie verbindt.
Put vreugde uit een investering in het onderhoud van je huis, uit de wetenschap ‘dat je gezorgd hebt voor de plek waar je familie het merendeel van haar tijd doorbrengt, en dat je de levensduur ervan hebt veiliggesteld’. Het kan je een ‘gevoel van volwassenheid en verantwoordelijkheid’ geven, emoties die ‘in onze cultuur te weinig gewaardeerd worden’ maar die daarom niet minder lekker zijn.
Het is een beetje een cliché, dat idee dat ‘onderhoud’ nu eenmaal ‘niet sexy’ is, zoals wethouder Dijksma opmerkte. Zelf neem ik het meestal ook voor waar aan, en in The Innovation Delusion wordt het eveneens geobserveerd. Maar je kunt je afvragen hoe relevant die constatering eigenlijk is – alsof een nieuwe metro wel sexy is, of een innovatief ict-systeem in het onderwijs. Seks is sexy!
Dijksma voegde aan haar opmerking toe dat onderhoud ‘wel essentieel voor de stad’ is. Inmiddels heeft ze een actieplan in het leven geroepen om de status van de hoofdstedelijke infrastructuur versneld in kaart te brengen en de boel waar nodig te repareren, vernieuwen, of vervangen.
En inderdaad: wat maakt het uit of onderhoud wel of niet sexy is? Het is essentieel. Het is ‘vitaal’, om nog maar een sleutelwoord van deze tijd van stal te halen. Het is zorgzaam. Het behoudt het goede. Het verbindt mensen met elkaar, met het verleden, en met de toekomst. Het spaart levens, spullen en de aarde. Het is een voorwaarde voor groei en gemeenschap, het voorkomt gevaar en verval.
En het is een daad van hoop, om dat wat deugt te behouden voor later – The Innovation Delusion is dan ook een heel hoopvol boek. Misschien is dat allemaal niet sexy, opwindend is het wel.
Over de beelden Zo’n vijftien jaar geleden trekken Thijs Groot Wassink en Ruben Lundgren naar het oosten om een project te maken over de Chinese economie. Bepakt met een technische camera zwerven ze door de straten van Peking en Shanghai, op jacht naar ideeën. Tijdens een van die wandelingen plaatst Ruben een plastic flesje op een hek: een handig hulpmiddel om op scherp te stellen bij tegenlicht. Maar voor hij kan afdrukken wordt het flesje meegepikt door een vrouwelijke voorbijganger. Zo ontstaat het idee voor Empty Bottles. Een serie beelden van voorovergebogen gelegenheidsrapers, fulltimezoekers en schoonmakers. Ze rapen flesjes op die zorgvuldig door de kunstenaars in het verder smetteloze stadsdecor zijn geplaatst. (Isabelle van Hemert, beeldredacteur)Lees ook:
Waarom het recht op repareren ons allemaal aangaat Van smartphones tot zelfrijdende auto’s: we kunnen onze spullen steeds minder goed zelf repareren, en dat is om meerdere redenen problematisch. The Economist verhaalt over de groeiende ‘right to repair’-beweging. Die gaat over meer dan het fixen van apparaten alleen.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!