Zorgen is kijken, zegt deze zorgtuinder
Zorgen is niet jouw wil opleggen, maar goed kijken wat iemand nodig heeft, leer ik van Maria Fennis, die een zorgtuin heeft opgericht.
Maria Fennis heeft acht hulpboeren. Die hebben allemaal ‘een indicatie’ – ze komen uit de ggz, hebben een verstandelijke beperking, of een stoornis in het autistisch spectrum. Wat iemand precies ‘heeft’ maakt Maria (54) niet zoveel uit. Ze vraagt er ook niet naar. Iedereen die mobiel genoeg is om in de tuin te kunnen werken, is welkom in haar zorgtuin, moestuinerij Kas & Co. Gewoon aan de slag gaan, dan leert ze snel genoeg wat iemand al dan niet nodig heeft.
En dus komen ze, een of meer dagdelen in de week, om te zaaien en te oogsten, te wieden en te snoeien, te potten en te verpotten. Niet meer allemaal tegelijk, helaas, vanwege corona; sommigen wonen in instellingen en mogen helemaal niet meer komen, omdat dat te veel gedoe met taxibusjes en veiligheidsmaatregelen is.
Zorgen voor planten is zorgen voor jezelf
Vandaag, op een koude, grijze dinsdagochtend in december, is Hans – die hardhorend is, en zijn lange grijze haar in een wilde paardenstaart draagt – paaltjes aan het beschilderen die straks gebruikt kunnen worden om de hoogte van het compost aan te geven.
Nick, een lange jongen met een lief gezicht, is in de kas de aarde aan het omspitten. Twee maanden geleden kwam hij aan met paprika’s van de Lidl, en stelde voor de zaadjes in de grond te steken. Doe maar, had Maria toen gezegd, kijk maar wat er gebeurt. Nu groeien er een stuk of tien plantjes. Ze zijn donkergroen van blad en staan fier rechtop. ‘We denken niet dat er paprika’s aan gaan groeien, daarvoor is het nu te koud’, zegt Maria, ‘maar dat dit is gelukt is al heel leuk.’ Nick knikt, stil maar trots.
In de tuin werken is goed voor de geest: buitenlucht en groen doen het brein goed. Maar ook van met je handen werken, en simpelweg beginnen aan een klus en die afmaken, knappen de meeste mensen op. Zorg je voor planten, of een tuin, of een erf, dan zorg je dus ook voor jezelf.
Binnen, in de lunch- en werkruimte, voorzien Ruud en Annette plantjes die verkeerd gepot zijn van nieuwe potten en verse aarde. Ruud is in de vijftig en kampt, zo vertelt hij, met een ‘inprentingsstoornis’: hij kan geen routes onthouden, geen afspraken, het soort dingen die je nodig hebt om makkelijk mee te draaien. Thuis heeft hij vetplanten, en in de tuin een hortensia waar vooral de buren voor zorgen, maar hier zorgt hij.
Ruud is blij met Maria. In tegenstelling tot de medewerkers van de zorginstelling die hem onder haar hoede heeft, is zij niet ‘paternalistisch’. Ze vertelt niemand wat-ie moet doen. Ze luistert wel, en denkt mee, maar zal nooit zeggen dat ze beter weet dan Ruud, of Annette, of Nick, wat goed voor hen is.
Eerder zat Ruud bij een andere dagbesteding, maar ‘dat was echt productie draaien’, met weinig oog voor de cliënt. ‘Ik heb reuma, maar ze lieten mij in de keuken werken. Maar dat kan natuurlijk niet, dan laat je alles uit je handen vallen. Toen zei ik: “Wat zijn jullie voor een stelletje oelewappers?” Nou, toen kon ik gaan.’
Aarde(n) als medicijn
Maria heeft heldere, groen-grijze ogen en blond-grijs haar; ze gaat gekleed in een zwarte spijkerbroek en een zwart jack en draagt er praktische werkschoenen bij.
Als klein meisje woonde Maria bij haar opa en oma. Haar grootvader was tuinder; ze koestert warme herinneringen aan die tijd, en aan die tuin. ‘Op mijn vierde verhuisde ik met mijn ouders naar een Alex van Warmerdam-achtige nieuwbouwwijk. Vanaf toen was het best lang niet zo leuk in mijn leven.’
Niet fijn, al moet gezegd: ‘Van tegenslag leer je ook.’ Ze werd grafisch vormgever, werkte een poos voor het Leger des Heils, zette twee kinderen op de wereld. Op haar veertigste werd ze ziek. Wat ze precies had, doet er niet toe, zegt ze, maar het komt erop neer dat haar leven ‘flink op z’n kop werd gezet’. Omdat haar oom nog wel een stuk tuin over had waar ze aan de slag kon, besloot ze weer te gaan tuinieren. Vanaf dat moment begon ze op te knappen.
‘Toen dacht ik: volgens mij moet ik weer aarden. Met mijn voeten en mijn handen in de grond, en kijken, kijken, kijken’ – naar de planten en de bodem en het leven daaromheen. Ze dacht terug aan de sociale werkplaats van het Leger des Heils waar ze ooit als begeleider had gewerkt, een drukkerij in Amsterdam waar dak- en thuislozen terecht konden voor dagbesteding, en hoe leuk ze dat had gevonden. Zou ze niet weer zoiets kunnen doen, maar dan in een tuin?
Maria zei de vormgeving vaarwel en ging aan de slag bij een zorgboerderij, om te kijken hoe dat georganiseerd was. ‘Heel leerzaam, maar ik zag ook dingen waar ik het niet mee eens was. Ik dacht: dat moet anders kunnen.’ Kleinschaliger, flexibeler, minder gedreven door beleid en meer door wat cliënten zelf willen en kunnen. Ze besloot voor zichzelf te beginnen.
Met haar plan kon ze terecht in Kortenhoef, waar, ingeklemd tussen Intratuin Hilversum en tuincentrum Ome Joop, een oude kwekerij lag.
Structuur aanbrengen in de chaos
Het terrein van Kas & Co is langwerpig, een meter of 50 bij 300, met vooraan het oude tuindershuis, een grote kas, en nog een kas die nu tot lunch- en werkplaats is omgebouwd. Daarachter liggen verschillende bedden, sommige met zandgrond en andere met veen, waar groente wordt verbouwd – spruitjes bijvoorbeeld, en paarse boerenkool. De kolen op de veengrond zijn mooi, hoog en vol; die op het zand klein en iel.
‘Veen heeft veel meer voedingsstoffen dan zand, en kool is een veeleisend plantje’, legt Maria uit. ‘Die kleintjes, die hebben gewoon honger.’ Lachend: ‘Zielig hè!’
Hoe verder je op het terrein naar achter loopt, hoe wilder het wordt. Daar groeien bomen en bramen, op sommige plekken zijn de paden niet eens meer te zien. De voormalige showtuin is prachtig, maar ook vervallen – vergane glorie.
Voor een tuin zorgen betekent constant onderhoud plegen, vechten tegen de overwoekering
Voor een ziek kind zorgen, heb ik iemand weleens horen zeggen, is keihard werken, alleen maar om een beetje op peil te blijven. Of zoals de hartenkoningin uit Alice in Wonderland zegt: ‘Je moet de longen uit je lijf rennen om op dezelfde plek te blijven.’ Dat is ook zo als je voor een tuin zorgt: het betekent constant onderhoud plegen, vechten tegen de overwoekering. Niet dat het allemaal strak aangeharkt hoeft te zijn bij Kas & Co, liever niet zelfs, maar de paden vrij en de braamstruiken uit de spruiten houden is toch wel fijn.
De hulpboeren van Maria zorgen voor de planten, maar ook voor het erf en de tuin als geheel. Door te vegen en te harken, te snoeien en te composteren. Dat is fijn om te doen, zegt Ruud: ‘Je brengt de cultuur weer terug, je schept orde in de chaos.’
Goed kijken wat iemand nodig heeft
Achter in de tuin is hulpboer Marijke bezig om de omver gezaagde elzen te verplaatsen naar de takkencomposthoop. Langzaam maar zeker worden de oude paden weer zichtbaar: ‘Mooi hè,’ zegt Maria, ‘de structuur komt weer tevoorschijn.’
‘Zorgen is kijken,’ voegt ze eraan toe, ‘kijken en verbinden. Wie heb ik tegenover me, wat heb jij nodig?’ Dat is ook met planten zo: ‘Je moet niet jouw wil opleggen, maar rustig gaan zitten en kijken. Kijken hoe de plantjes erbij staan – dan vertellen ze je vanzelf wat ze nodig hebben. Meer water bijvoorbeeld, of meer schaduw, of meer magnesium. En dat geef je ze dan, en dan kijk je of dat helpt.’
Met mensen werkt het ook zo: kijk wat iemand nodig heeft, en doe dan wat je kan zodat die persoon dat zichzelf kan geven. Net zoals je een paprikaplant niet laat groeien door hem te zeggen dat hij moet groeien, maar door te zorgen voor verse aarde, voldoende water, voldoende licht. Daarna, zegt Maria, ‘is het aan de plant.’
Dit is de vijfde aflevering van De zorgzamen, een rubriek waarin ik elke twee weken meeloop met iemand die zorgt.