Landbouw is níét belangrijk voor de Nederlandse economie (en nog 3 mythes over de landbouw ontkracht)
Spring je in Nederland op een willekeurige plek met een parachute uit een vliegtuig, en je omzeilt het water, dan heb je twee derde kans op een zachte landing in een weiland of een akker.
Landbouw legt met 66 procent van alle grond een enorm ruimtebeslag op Nederland. Die landbouw moet dus wel een enorm belang hebben, zou je denken.
En dat is ook zo, als je de verkiezingsprogramma’s van regeringspartijen VVD en CDA erop naslaat. Het is ook zo als je het vraagt aan boerenorganisatie LTO Nederland – die wil zelfs nog meer landbouwgrond, desnoods in zee. Maar de allergrootste pleitbezorgers van de intensieve landbouw zijn misschien wel de grote bedrijven in de voedselindustrie, zoals levensmiddelenfabrikant Unilever, zadenbedrijf Syngenta, kunstmestproducent Yara, zuivelonderneming FrieslandCampina en grootgrutter Ahold Delhaize – allemaal multinationals met ieder een omzet van minstens tien miljard euro per jaar. Voor de winsten van deze concerns is de huidige landbouwindustrie van essentieel belang.
Dat deze grote bedrijven belang hebben bij een maximale Nederlandse landbouwproductie is duidelijk: het is hun verdienmodel. Maar dit is niet het argument dat de regering en deze bedrijven opvoeren om het belang ervan te onderstrepen. Zij gebruiken voortdurend vier andere argumenten, die veel meer tot de verbeelding spreken. En die argumenten hebben nog iets anders gemeen: er is zo veel op af te dingen dat er weinig van overblijft.
Mythe 1: De landbouw is belangrijk voor onze voedselzekerheid
De VVD schrijft in haar verkiezingsprogramma: ‘Boeren, tuinders, vissers en onderzoekers zorgen ervoor dat wij ons niet druk hoeven te maken over gebrek aan voedsel (...) We kunnen namelijk niet zonder een betrouwbare voedselvoorziening. Nederland en Europa moeten strategisch autonoom blijven en niet afhankelijk raken van import uit de rest van de wereld.’
Oftewel: onze landbouw is belangrijk, want we willen niet afhankelijk worden van het buitenland voor ons voedsel.
Maar als autonomie het doel is, dan holt de landbouw al decennialang finaal de verkeerde kant op. Meer dan 80 procent van het land waarvan wij afhankelijk zijn, ligt in het buitenland (inclusief bos voor hout en papier). Driekwart van ons eten is in het buitenland geproduceerd. Voor het deel dat we wél zelf produceren, zijn we ook afhankelijk van import – van grondstoffen zoals krachtvoer, maar vooral van fossiele energie.
De Nederlandse landbouw heeft in de afgelopen decennia alles op alles gezet om arbeid en ecologische processen te vervangen door fossiele energie. Voor elke calorie aan voedingswaarde gebruiken we nu zes keer zoveel fossiele brandstof als in 1950.*
Dat gaat om diesel voor tractoren en vrachtwagens, maar ook om aardgas. Na de ontdekking van de Groningse gasbel investeerde Nederland rijkelijk in door gas verwarmde kassen die daarvoor tot op de dag van vandaag belastingkorting krijgen. En ook kunstmest, de opium van de Nederlandse landbouw, wordt van aardgas gemaakt. Kunstmestfabriek Yara is de grootste gasafnemer in de Nederlandse industrie, en verbruikt jaarlijks net zoveel gas als 1,3 miljoen gezinnen. En er zijn nog drie kunstmestfabrieken in Nederland – we zijn naast grootverbruiker ook exporteur van kunstmest.
Nu de Groningse gaskraan dicht is gedraaid, halen we steeds meer gas uit het buitenland. Geïmporteerd gas komt (net als onze aardolie)* nu al bijna voor de helft uit Rusland.*
Mythe 2: Met onze landbouw voeden we de wereld
Nederland is de op een na grootste voedselexporteur ter wereld. Geen feit wordt zo vaak aangehaald om de omvang van de Nederlandse landbouw te prijzen. En dat in zo’n klein landje!
Dat getal klopt. Maar dat betekent nog niet dat we de wereld van voedsel voorzien.
Een derde van al die exportproducten hebben we eerst integraal geïmporteerd, dus die telt al niet mee. En veruit de grootste landbouwexportproducten die we op eigen bodem produceren zijn bloemen, vlees en zuivel.*
Bloemen zijn natuurlijk geen voedsel, maar die worden wel meegerekend in dat getal – anders zouden we geen tweede zijn. Vlees en melk zijn dat wel, maar die gaan voor driekwart naar onze directe buurlanden. Daar voeden ze mensen die er al meer van consumeren dan goed voor ze is.
Vlees en zuivel zijn luxeproducten. Mensen hebben ze niet nodig voor hun gezondheid, en het maken van dierlijke producten kost meer energie dan het oplevert. Net als alle dieren eten koeien, varkens en kippen nu eenmaal veel meer calorieën dan ze produceren. Alleen planten en algen hebben de magische kracht om van zonlicht eetbare energie te maken.
Twee derde van alle landbouwgrond, bijna de helft van heel Nederland dus, wordt dan ook gebruikt om voedsel voor dieren te verbouwen* – vooral gras voor koeien. En dat terwijl we op een fractie van het land dezelfde hoeveelheid plantaardige eiwitten zouden kunnen verbouwen – de meeste Nederlandse landbouwgrond is daar prima voor geschikt.
Het resultaat is dat de Nederlandse landbouw onder de streep geen producent, maar juist een consument van voedsel is. Als we werkelijk zoveel mogelijk voedsel voor de rest van de wereld willen produceren, dan doen we het helemaal verkeerd.
Mythe 3: De landbouw is belangrijk voor onze economie
Nog een veelgehoord argument om het belang van onze intensieve landbouw aan te dikken: het is een van de pijlers onder onze economie.
Ook dat is niet waar. De waarde van de primaire binnenlandse landbouw (inclusief bloemen) is een schamele 1,4 procent van het bruto binnenlands product.* Daarmee is de landbouw nog niet half zo belangrijk voor de economie als bijvoorbeeld de cultuursector, die goed is voor 3,7 procent van het bbp.* En dat terwijl de landbouw twee keer zoveel subsidie* krijgt als de cultuursector.*
Als je ook meerekent wat andere bedrijven verdienen aan de binnenlandse landbouw, dan komt daar 2,7 procent bij. Ruim 4 procent van het bbp: dat is niet verwaarloosbaar, maar aan een kleinere landbouw zou de Nederlandse economie echt niet onderdoor gaan.
Mythe 4: Wij steunen onze boeren
‘Nederland zonder boeren, tuinders en vissers is als het Rijksmuseum zonder Rembrandts’, schrijft het CDA in haar verkiezingsprogramma. De partij bedoelt dat onze landbouw wereldberoemd en dus waardevol is, maar de vergelijking slaat in werkelijkheid meer op het feit dat de meeste boerenbedrijven geschiedenis zijn.
Het zou mooi zijn als we boeren heel belangrijk vonden, maar in het streven naar economische efficiëntie is de boer de eerste die sneuvelt. In geen andere sector daalde de werkgelegenheid decennialang zo gestaag als in de landbouw, en dat treft met name de boerengezinnen waar het CDA voor zegt op te komen.
Sinds 2016 bleef de werkgelegenheid min of meer gelijk, maar het aantal boerenbedrijven die de boel verkopen of failliet gaan, groeit gestaag door.* Dat is het directe gevolg van schaalvergroting, en het einde daarvan is nog niet in zicht. Dat is geen gegeven, maar een politieke keuze. Juist omdat Nederland vol inzet op goedkoop produceren voor het buitenland, is de concurrentie slopend. De regering zegt de boeren te willen steunen, maar door het op maximale productie gerichte beleid zijn de meeste boeren allang hun werk kwijt.
Een radicale transitie is noodzaak
Kortom, als het gaat om de bovenstaande argumenten, dan is er van het belang van de Nederlandse landbouw niet veel over. De groeiende afhankelijkheid van de voedselindustrie van het buitenland en de uitholling van het boerenbestaan zijn juist alarmerende argumenten vóór een radicale transitie. En dat komt goed uit, want de intensieve landbouw speelt een hoofdrol in maar liefst vier van de vijf crises in Nederland: de biodiversiteitscrisis, de stikstofcrisis, de klimaatcrisis en de crisis op de woningmarkt.
Alleen in de coronacrisis speelt de Nederlandse landbouw geen directe rol. Maar dat is vooral geluk: de intensieve veeteelt is ook de meest waarschijnlijke kandidaat om de volgende pandemie te veroorzaken.
Dit zijn, in een notendop, de redenen waarom alle linkse partijen en ook de niet-zo-rechtse partijen in hun verkiezingsprogramma allemaal pleiten voor minder vee, minder landbouwgrond, of allebei. Niet om de landbouw te marginaliseren, maar juist om haar belangrijk en waardevol te maken.
Bijna niets staat een radicale transitie van maximale productie naar een kleinere, maar ecologisch en sociaal duurzame landbouw in de weg. Bijna. De enigen die er géén baat bij hebben, zijn multinationals die hun winsten ontlenen aan de massale import en export tegen bodemprijzen in een dolgedraaide voedselindustrie. Een stukje van die verrekte 2,7 procent van de economie.
Kunnen VVD en CDA daar niet eens in snijden? Ze hebben al ervaring opgedaan in de cultuursector.
Correctie 15-03-2021: in de oorspronkelijke versie stond dat 80 procent van de landbouwgrond waarvan we afhankelijk zijn, in het buitenland ligt. Dit moet land in het algemeen zijn, want bosbouw voor papier en hout is daarin meegerekend.