Operatie Leunstoel: hoe een klein Nederlands bedrijf de CIA hielp om de Russen af te luisteren
Een klein bedrijf uit Noordwijk, het Nederlands Radar Proefstation, werkte decennia voor de CIA. Het bouwde geavanceerde afluisterapparatuur die de Amerikanen inzetten tegen de Sovjet-Unie. Ik kwam dit verhaal op het spoor toen een schoolvriend mij documenten van zijn opa gaf. Samen met inlichtingenexpert Cees Wiebes reconstrueerde ik in anderhalf jaar de nooit vertelde sleutelrol die dit Nederlandse bedrijf speelde tijdens de Koude Oorlog.
Proloog
Amsterdam, mei 2012.
Elsje Schimmel zit aan de eettafel. Haar oudste zoon Olivier de Bruijn zit gehurkt naast haar. Lodewijk, de jongste zoon, filmt het tafereel met zijn telefoon.
Het is een paar dagen na het onverwachte overlijden van hun vader. De broers zijn alleen met hun moeder in hun ouderlijk huis. Ze leggen dit moment vast omdat het weleens de laatste mogelijkheid zou kunnen zijn dat hun moeder antwoorden geeft op de dringende vragen die zij hebben. Elsje Schimmel, op dat moment 62 jaar oud, kampt met een zware vorm van alzheimer.
Tijdens het opruimen van hun ouderlijk huis hebben Olivier en Lodewijk iets vreemds gevonden: een oude envelop met daarin drie volgetikte A4’tjes en een aansteker.
Olivier laat de aansteker aan zijn moeder zien. Het is een klassiek Amerikaans model, merk Zippo. In de aansteker zijn een leunstoel gegraveerd en de initialen van hun grootvader, Nico Schimmel, N.S.
‘Werkte Nico voor de CIA?’ vraagt Olivier.
‘Ja,’ antwoordt Elsje. Ze kijkt met een lege blik voor zich uit, mompelt iets onverstaanbaars.
Olivier vraagt rustig verder, zijn hand teder op de rug van zijn moeder.
‘Kwam er weleens iemand bij jullie thuis?’
‘Ja.’
‘Wie dan?’
‘De man die…’ Elsje heeft moeite om de woorden te vinden.
Ze pakt de zippo uit de hand van haar zoon en speelt er even mee.
‘Wat deed die man?’ vraagt Olivier.
Elsje geeft een onverstaanbaar antwoord.
‘Bracht hij geld?’
‘Nee.’
‘Kwam hij om te praten?’
‘Ja, om te praten.’
‘Met wie praatte hij? Met je moeder?’
‘Nee.’
‘Met je vader?’
‘Zou kunnen.’
Olivier pakt de A4’tjes erbij die de broers in de envelop vonden. Hij bladert erdoorheen en leest er een paar namen uit voor.
‘Kwam meneer Prins ook weleens langs?’
‘Ja,’ zegt Elsje. ‘Hij was belangrijk.’
Stilte.
‘Hij was aardig.’
Olivier laat de papieren aan zijn moeder zien en vraagt: ‘Ken je deze papieren nog?’
‘Ja.’
‘Was er weleens iemand van de CIA bij jullie thuis?’
‘Dat weet ik niet.’
‘En meneer Einthoven?’
‘Ja.’
Zijn moeder kijkt hem vragend aan.
‘En meneer Van Dijk?’
‘Dat is, dat is de grote man.’
‘De baas?’
‘Ja.’
Olivier twijfelt. Hij moet weten wat waar is, wat zijn moeder nog weet. Kán ze zich nog wel iets herinneren? Hij vraagt of ze meneer De Boer en meneer Van Grunsven nog kent. Elsje zegt beide mannen te kennen. Maar hun namen staan niet in de papieren die Olivier voor zich heeft; hij heeft ze verzonnen, om zijn moeder te testen.
De twee zoons zien in dat hun moeder hen niet verder kan helpen. Olivier stopt met vragen, Lodewijk zet de camera uit. Ze laten hun opa en de CIA rusten. Ze hebben nu belangrijkere zaken aan hun hoofd. Een begrafenis regelen voor hun vader. Een verzorgingstehuis zoeken voor hun moeder. De rest komt later.
Wat Olivier en Lodewijk de Bruijn op dat moment niet kunnen bevroeden, is dat die envelop, met die paar velletjes papier en de aansteker, een Nederlandse sleutelrol onthult bij een van de bekendste afluisterschandalen uit de Koude Oorlog.
Het familiegeheim
Amsterdam, januari 2014.
Ruim anderhalf jaar later zitten Lodewijk de Bruijn en ik in restaurant Gauchos in de Beethovenstraat in Amsterdam. We eten spareribs, all you can eat, net als vijftien jaar geleden, toen de varkensribben hier voor ons niet aan te slepen waren. For old times’ sake dus, vanavond. Ik heb mijn vriend van de middelbare school al een jaar of tien niet gezien.
Twee weken geleden stuurde Lodewijk mij via Facebook een bericht waar mijn journalistenhart harder van ging kloppen. Hij schreef:
‘Ik lees met veel plezier je stukken. Zodoende moest ik aan je denken toen ik het laatst met mijn broer had over een spannend familiegeheim dat na de dood van mijn vader aan het licht is gekomen. Iets met Russen (hot these days) en afluisteren (jouw journalistieke specialiteit)... Ik zie de vraagtekens al boven je hoofd nu, haha... Waar hééft die gast het over!!! Ik leg het je graag allemaal een keer rustig uit.
Het ga je goed,
Lodewijk.’
We praten uren in Gauchos. Over werk, vrienden van vroeger, huizen kopen, kinderen krijgen. Tijdens de koffie, na één portie spareribs de man, vist Lodewijk een envelop uit zijn rugzak.
We zijn bij het familiegeheim aanbeland.
Uit de envelop haalt Lodewijk de drie A4’tjes en de aansteker. Hij houdt de verzilverde zippo in zijn hand en laat me zien wat erin gegraveerd staat: de letters N.S., het jaartal 1960 en een lijntekening van een klassieke leunstoel.
Lodewijk wijst. Op de envelop en de A4’tjes staan aantekeningen in het handschrift van zijn moeder, Elsje Schimmel. Daaruit begrepen de broers toen zij de envelop vonden dat de letters ‘N.S.’ voor hun grootvader Nico Schimmel moesten staan, die in 1991 overleed.
Die aansteker was dus van hem, maar de A4’tjes zijn van iemand anders. Op de envelop heeft Elsje geschreven dat zij de A4’tjes van haar moeder kreeg. Die had de notities weer gekregen van de weduwe van een oud-collega van Nico Schimmel. Ene Gerhard Prins.
In Elsjes kriebelige handschrift:
‘Dit stuurde [Elsjes moeder] mij op na een telefoongesprek waarin ze vertelde van een bezoek aan de weduwe Prins en wat daar onthuld werd over ‘het geheim dat Nico meenam in zijn graf’.’
‘Het geheim dat Nico meenam in zijn graf’? Ik herhaal het zinnetje hardop.
‘Welk geheim van je opa bedoelt ze?’ Lodewijk draait de envelop om en laat me een andere krabbel van zijn moeder zien.
‘Als ik het goed begrijp, is mijn (op)voeding in de jaren vijftig en zestig medegefinancierd door de CIA.’
Snel begin ik de drie volgetikte A4’tjes door te nemen. Gerhard Prins beschrijft in deze notities uitgebreid drie ‘Reliquien’ die hij in zijn bezit had: een Rolex met inscriptie, een verzilverde Dupontaansteker en een ‘Plaquette voor 30 jaren “outstanding and dedicated service”’.
Het zijn volgens Prins cadeaus van de Central Intelligence Agency, de CIA. Vanaf begin jaren vijftig, zo schrijft Prins, werkte het bedrijf waar hij samen met Nico Schimmel in dienst was, het Nederlands Radar Proefstation (NRP), intensief samen met deze Amerikaanse geheime dienst. Een samenwerking die volgens hem van 1954 tot zeker begin jaren negentig – toen hij de notities maakte – zou hebben geduurd. Het ging om een supergeheime operatie, codenaam Easy Chair. Volgens Prins had de operatie de aandacht van de top van de Amerikaanse en de Nederlandse inlichtingendiensten.
Zijn notities doen me duizelen. Het is een bij vlagen onbegrijpelijk verhaal, in archaïsch Nederlands geschreven, waarbij Prins technische beschrijvingen afwisselt met spannende anekdotes. Zo doet hij smakelijk uit de doeken hoe enkele medewerkers van het Nederlands Radar Proefstation sámen met een CIA-medewerker en een medewerker van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) de ambassade van de Sovjet-Unie in Den Haag wisten af te luisteren. Ook meldt Prins het opmerkelijke gegeven – als het waar is – dat Allen Dulles, de beruchte directeur van de CIA in de eerste jaren van de Koude Oorlog, speciaal naar Nederland vloog om te zien hoe operatie-Easy Chair vorderde.
Uit deze eerste snelle lezing begrijp ik dat Easy Chair een afluisterproject moet zijn geweest, waarbij de CIA in de jaren vijftig het Nederlands Radar Proefstation benaderde om een zeer geavanceerd afluistermiddel na te bouwen. ‘Ons werd verteld,’ schrijft Prins, ‘dat dit gevonden was in de rugleuning van een fauteuil. Ons project werd derhalve genoemd “easy chair”.’
Ik staar naar de aansteker die op tafel ligt en naar de gravure van de leunstoel. Easy Chair.
Van de technische details begrijp ik weinig en van de geschiedenis heb ik nooit eerder gehoord. Toch klapper ik met mijn oren. De informatie is te gedetailleerd, de toon van Gerhard Prins is te serieus om zijn verhaal zomaar als gefabuleer af te doen.
Nee, beaamt Lodewijk. Dat concludeerden hij en zijn broer ook toen ze de envelop vonden. Alleen: hun moeder Elsje kon geen antwoord meer geven op de vele vragen die zij hadden. En het is maar de vraag of Elsje Schimmel überhaupt antwoord had kunnen geven als ze wél de helderheid van geest had gehad. Afgaande op haar aantekeningen veroorzaakten de A4’tjes en de zippo ook bij haar grote verwarring. ‘Waarom komt in dit hele verhaal het woord Schimmel niet voor?’ schrijft ze op de achterkant van de envelop. ‘Wilde Prins hem beschermen? Of uit haat negeren?’
Dat is inderdaad vreemd. Gerhard Prins noemt in zijn A4’tjes de namen van vier collega’s die bij Easy Chair betrokken waren. Maar niet die van Lodewijks opa, Nico Schimmel, terwijl de aansteker met daarop een leunstoel en zijn initialen toch iets anders doet vermoeden.
‘Doe ermee wat je wilt,’ zegt Lodewijk aan het eind van de avond. Het zou mooi zijn, zegt hij, als hij en zijn broer meer over hun grootvader te weten zouden kunnen komen. Wie weet kunnen zo Elsjes vragen alsnog worden beantwoord. Wie weet kan worden ontrafeld wat er waar is van de geschiedenis die Prins beschrijft. Lodewijk en ik nemen afscheid. Op de fiets naar huis probeer ik mij voor te stellen wat zo’n vondst met je doet als je vader net is overleden en er niemand meer is die je om opheldering kunt vragen.
Het verhaal
Amsterdam, januari 2014.
‘Als deze notities kloppen,’ zegt Cees Wiebes twee weken later, ‘dan kantelt dat ons beeld van de rol van Nederland tijdens de Koude Oorlog.’ We drinken koffie in een Amsterdams café. Ik heb hem zojuist de A4’tjes van Gerhard Prins laten lezen. Want na het etentje met Lodewijk wist ik twee dingen: één, dit kan weleens een groot verhaal worden. Twee, dat verhaal kan ik niet alleen maken. Wie anders dan Cees Wiebes, auteur van vele boeken over geheime diensten en afluisteroperaties en volgens NRC Handelsblad een ‘wandelende spionnenwikipedia’, kan mij daarbij helpen? Hij heeft de kennis, de toegang en de contacten die je nodig hebt om een historisch en geclassificeerd verhaal als dit te kunnen ontrafelen.
En Cees is net twee maanden met pensioen. Sinds 2006 werkte hij als senior analist bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, na een docentschap van meer dan twintig jaar aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn ogen twinkelen. We besluiten samen op te trekken. Dit onderzoek en dit verhaal zijn van ons samen.
We dopen het ‘operatie-Leunstoel’.
Cees legt uit waarom Prins’ notities hem zo enthousiast maken. Het heersende beeld is dat Nederland en de Nederlandse diensten na de Tweede Wereldoorlog aan de leiband van de Verenigde Staten liepen. Dat er tot ver in de jaren zestig vanuit Washington kennis, geld en mankracht in het Nederlandse inlichtingenwezen werden gepompt. Dat de Marshallhulp zich dus niet tot goederen en dollars beperkte, maar erop gericht was de Nederlanders in hun strijd tegen het Communistische Gevaar te ondersteunen.
Uit de notities van Gerhard Prins, die voor ons op tafel liggen, spreekt een andere werkelijkheid. Namelijk dat de Amerikanen in hun Koude Oorlog tegen de Russen niets minder dan de technologische hulp van Nederland inriepen. Dat is nieuwe, brisante informatie.
Maar in hoeverre schrijft Gerhard Prins de waarheid? Eén bron is géén bron. Om dit verhaal bevestigd te krijgen, zullen we veel uit de kast moeten trekken. We hebben te maken met een project van geheime diensten wier archieven je niet zomaar in kunt zien en van de vier betrokken medewerkers die Gerhard Prins noemt, zullen de meesten al overleden zijn – net als Prins zelf.
Onze zoektocht richt zich op de door Prins gesuggereerde relatie tussen de CIA en het Nederlands Radar Proefstation. Heeft Easy Chair echt bestaan? En zo ja: hoe succesvol was dat? Welk geheim nam Nico Schimmel mee in zijn graf? En heeft die spannende afluisteroperatie tegen de Russische ambassade in Den Haag echt plaatsgevonden? Hoe kregen ze die afluisterapparatuur in hemelsnaam de ambassade in?
Wij beginnen bij het bedrijf waar Nico Schimmel en Gerhard Prins beiden werkten, het Nederlands Radar Proefstation in Noordwijk.
Het proefstation
Noordwijk, juli 1947.
De gehele vaderlandse pers is op 7 juli 1947 uitgerukt voor de opening van het Nederlands Radar Proefstation. ‘Ondanks duisternis of mist,’ legt de karakteristieke stem van Philip Bloemendal in het Polygoonjournaal uit, ‘is het door radar mogelijk de plaats van een schip of van andere objecten te bepalen.’ De introductie van de radartechnologie door het Nederlands Radar Proefstation is een unieke gebeurtenis in het naoorlogse Nederland. Het zal de lucht- en de zeevaart fundamenteel veranderen.
Wie bij het Nederlands Radar Proefstation moet denken aan een wat saai, ambtelijk jarenvijftigbedrijf, heeft het mis. Afgaande op krantenberichten en gesprekken met betrokkenen is het Nederlands Radar Proefstation begin jaren vijftig het type bedrijf dat we nu een startup zouden noemen. Hip, jong, anders. Ingenieurs en techneuten die pionieren met een nieuwe beloftevolle technologie.
En, zo ontdekten wij al snel, met een fascinerende figuur als oprichter en directeur: uitvinder, ondernemer, politicus Joop van Dijk.
Mensen die Joop (of ‘Jo’ of ‘J.M.F.A.’) van Dijk nog hebben meegemaakt, zeggen allemaal: die man was een genie. Niet alleen technologisch bijzonder onderlegd, maar ook politiek en zakelijk hoogbegaafd. ‘Een man van méér dan gewoon formaat,’ aldus een oud-collega in de politiek.
Als vijftienjarig mannetje deed hij een revolutionaire uitvinding die hem in de kranten de bijnaam ‘de Nederlandse Marconi’ opleverde. Jopie van Dijk bedacht een radiotoestel met een golflengteschakelaar, waardoor de ultrakorte, de korte én de lange radiogolven ontvangen konden worden zónder dat de spoelen verwisseld hoefden te worden. Het maakte de radio compacter en simpeler om te bedienen. Niet veel later zou zijn schakelaar in alle consumentenradio’s gebruikt worden.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Joop van Dijk chef van het Corps Regeerings Berichten Dienst, de ondergrondse organisatie die een geheim netwerk van radiozenders, ontvangers en koeriers door heel Nederland opzette. Het maakte de communicatie mogelijk tussen het Nederlands verzet en de Nederlandse regering in ballingschap. Ook na de oorlog was Joop van Dijk een prominente figuur. In 1946 was hij een van de medeoprichters van de Partij van de Vrijheid (PvdV), die een paar jaar later overging in een partij waar Van Dijk tot 1963 hoofdbestuurslid van zou blijven, de VVD.
Met een rolodex als die van de 35-jarige Joop van Dijk is het niet vreemd dat een eminent gezelschap aanwezig is bij de opening van het Nederlands Radar Proefstation. Onder de hooggeëerde gasten zijn onder meer de ambassadeur van Groot-Brittannië in Nederland; de bevelhebber der Nederlandse Zeestrijdkrachten en de directeur van het KNMI. De opening wordt verricht door de secretaris-generaal van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, onder toeziend oog van de hoofdgast van de dag: Sir Robert Watson-Watt, de aartsvader van de radartechnologie en Brits oorlogsheld.
Ook aanwezig is de 23-jarige Nico Schimmel, de latere vader van Elsje, opa van Olivier en Lodewijk. Van Dijk en Schimmel ontmoetten elkaar bij de Corps Regeerings Berichten Dienst, hoogstwaarschijnlijk al tijdens de oorlog. Nico Schimmel, die wis- en natuurkunde studeert, werd kort na de oorlog door Joop van Dijk bij het Nederlands Radar Proefstation gehaald vanwege zijn ‘grote belangstelling en grondige kennis van de fysica’.
Schimmels eerste taak in de aanloop naar 7 juli 1947 is het doorgronden en in kaart brengen van de radartechnologie die door de militaire grootmachten Amerika en Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ingezet. Hij is de eerste werknemer van Van Dijk, zijn protegé. En Nico Schimmel zal de komende 25 jaar bij het Nederlands Radar Proefstation blijven werken. Eerst als chef van de technische dienst, later als directeur.
Het is ons onduidelijk of er BVD’ers bij de opening aanwezig zijn, ondanks de cruciale rol die het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Louis Einthoven – bijnaam: de Kolonel – enkele jaren later voor het Nederlands Radar Proefstation zou spelen. Van Dijks vriendschap met Louis Einthoven dateert van 1940 en werd geïntensiveerd door hun gezamenlijke verzetsverleden. Op de schaarse foto’s en beelden die wij van de opening vinden is Einthoven niet te zien, hoewel de omvang van zijn lichaam dan al mythische proporties moet hebben aangenomen. Van Dijk noemt Einthoven ook niet als hij het ‘illustere gezelschap’ opsomt in zijn ongepubliceerde memoires die wij later onder ogen zullen krijgen.
We vermoeden ook dat er geen afgezanten van de Amerikaanse geheime diensten bij de opening aanwezig waren. Het eerste contact voor operatie-Easy Chair vindt pas jaren later plaats, niet lang na de ontdekking van The Thing in de ambtswoning van de Amerikaanse ambassadeur in Moskou.
De Tapijtverkoper
Moskou, september 1952.
Op 12 september 1952 loopt er voor de zoveelste keer een techneut uit Washington rond in Spaso House, de residentie van de Amerikaanse ambassadeur in Moskou. Het vermoeden bestaat dat de Russen de Amerikanen afluisteren met geavanceerde, moeilijk op te sporen apparatuur (zoals de Amerikanen ook hun meest hoogstaande technische snufjes inzetten in afluisteroperaties tegen Russische diplomaten).
Er zijn aanwijzingen dat radiogolven daar een rol in spelen: medewerkers van zowel de Britse als Amerikaanse ambassades hebben per toeval gesprekken van eigen diplomaten door hun radiotoestel horen galmen. Grondige zoektochten naar verstopte snoertjes, weggemoffelde ontvangers en verborgen zenders leverden tot nu toe niets op.
Maar de techneut die in september 1952 Spaso House bezoekt, heeft een vernuftig plan. Anderhalf jaar eerder heeft hij, Joseph Bezjian, bijnaam De Tapijtverkoper (reden onbekend), tevergeefs de Amerikaanse gebouwen in de hoofdstad van de Sovjet-Unie uitgekamd.
Nu zal hij slagen.
Dit is het plan: Bezjian zal nadrukkelijk als gast en niet als technisch analist Spaso House bezoeken. De Russische geheime dienst houdt iedereen die de residentie in- en uitgaat goed in de gaten. De kans is groot, zo redeneert Bezjian, dat er alarmbellen afgaan als er overduidelijk naar afluisterapparatuur wordt gezocht, waarop de dienst de apparatuur op de een of andere manier zal verhullen.
Bezjian arriveert daarom zonder koffers vol apparatuur in de residentie, neemt zijn intrek in het gastenverblijf, dineert ’s avonds mee en speelt bridge met andere bezoekers. Zijn instrumentarium bereikt Spaso House via een achterdeur.
Na een paar dagen treedt deel twee van het plan in werking. In samenspraak met George Kennan, de Amerikaanse ambassadeur, voert Bezjian een toneelstukje op. Zittend in zijn werkvertrek dicteert Kennan zijn secretaresse een tekst die de indruk wekt belangrijke diplomatieke informatie te bevatten. Op de zolder van Spaso House laat De Tapijtverkoper zijn meetinstrumenten draaien. Vrijwel direct ontvangt hij een signaal. Bingo. Iemand luistert mee.
Kennan blijft dicteren, de secretaresse blijft tikken en De Tapijtverkoper gaat als een goudzoeker stap voor stap de ruimte door. Hij detecteert al snel de oorsprong van het signaal in een hoek van het vertrek. Daar, op een tafeltje, staan een radiotoestel en enkele andere objecten. Bezjian laat een medewerker alles van de tafel halen. Het verandert niets aan het signaal dat hij opvangt.
Zijn blik verplaatst zich naar de muur boven het tafeltje, waar een houten plaquette van de Great Seal of The United States hangt. In 1945 had de toenmalige ambassadeur W. Averell Harriman deze prachtige handgemaakte replica cadeau gekregen van Russische kinderen. Nadat het uitgebreid was gecontroleerd door de technische dienst van de ambassade, had Harriman het cadeau pontificaal boven het bureau van zijn werkvertrek gehangen. En zo keek de kale adelaar van zeldzaam Russisch hout al zeven jaar trots de kamer in.
Bezjian haalt het kunstwerk gedecideerd van de muur en begint, tot ontsteltenis van de nog steeds onzin dicterende ambassadeur, met een hamer in de muur te hakken op zoek naar de zender.
Hij vindt niets. ‘Toen dit hem niet tevreden stelde,’ zal ambassadeur Kennan later in zijn memoires schrijven, ‘richtte hij zijn destructieve aandacht op de Seal zelf.’
Volgens één lezing stuurt Bezjian de ambassadeur op dit moment de kamer uit, bevreesd voor een mogelijke val die de adelaar tot ontploffing zal brengen. Volgens diens eigen memoires blijft Kennan toekijken.
Hoe dan ook, Bezjian moet opschieten. Het gesleep met de houten adelaar heeft de luistervinken waarschijnlijk gealarmeerd. Joseph Bezjian plaatst de scherpe kant van zijn hamer tegen een spleetje in de zijkant van het beeld en zet kracht. De adelaar klapt open als een boek.
Daar, in een houten holte, ziet hij The Thing. Bezjian haalt het voorzichtig los en laat het ‘sidderend van opwinding’ aan ambassadeur Kennan zien. Het is een klein rond doosje van verzilverd koper met daaraan een dunne, koperen antenne van ruim twintig centimeter. Er zit geen batterij aan vast, geen snoer én geen microfoon. Technisch expert Bezjian heeft zoiets nog nooit gezien. Toch begrijpt hij direct dat dit dertig gram wegende ding niets minder is dan een draadloos afluisterapparaat.
‘Het is moeilijk om de bizarre sfeer in die ruimte te beschrijven terwijl deze vreemde scène zich voltrok,’ noteert Kennan later in zijn memoires. ‘Op dat moment waren we ons direct bewust van een ongeziene aanwezigheid in de kamer: onze waakzame afluisteraar. Het voelde bijna alsof we hem konden horen ademen. Iedereen realiseerde zich dat er een vreemd en duister drama plaatsvond.’
Het Trojaanse Paard
Amsterdam, februari 2014.
Wij baseren de reconstructie van de vondst van The Thing op drie bronnen. De memoires van ambassadeur George Kennan; een artikel van Ken Stanley, de chief technology officer van de State Department’s Diplomatic Security Service die veel heeft gepubliceerd over de vondst van The Thing; en de officiële geschiedenis van het bureau van ‘diplomatic security’ door historici van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.
Inderdaad, dat zijn alle drie Amerikaanse bronnen van politieke snit. Ideologisch geladen, bovendien: denk aan het ‘duistere drama’ van Kennan, of Stanleys betiteling van Bezjian als ‘a real shadow Cold Warrior’. Ook zijn bepaalde details uit hun lezing van de vondst onmogelijk te verifiëren. Speelde Bezjian echt bridge in Spaso House? Hield hij zijn apparatuur voor zijn borst?
De belangrijkste reden waarom we toch varen op deze annalen – en gretig gebruik hebben gemaakt van de sfeerbeschrijvingen – is dat het een onomstotelijk feit is dat The Thing van 1945 tot en met 1952 onopgemerkt in de residentie heeft gehangen. Het is een episode waar de Amerikanen zich voor schamen.
Hoe graag Ken Stanley de heroïsche daad van De Tapijtverkoper ook centraal stelt, de echte poets is toch echt door de Russen gebakken, en niet andersom. The Thing wordt wel ‘het Trojaanse Paard’ van de Koude Oorlog genoemd en in die vergelijking zijn de Amerikanen de te goedgelovige Trojanen die het cadeau binnen de muren halen en de Russen de dekselse Grieken.
Wat er in al die jaren door The Thing is opgevangen, is onbekend. Pikant is de beschrijving van Ken Stanley van het State Department, die toegang had tot geclassificeerde bronnen, over de functie van het werkvertrek waar de adelaar hing. Hij noemt het ‘the center of embassy operations for everyone working and living in the house’. Dat zou betekenen dat er zeer veel gevoelige informatie in die ruimte is besproken.
Benjamin Fischer, huishistoricus van de CIA, beschrijft dat minister van Buitenlandse Zaken George Marshall – die ene van de Marshallhulp – in 1947, tijdens een bezoek aan Moskou, ‘het Amerikaanse Sovjet-Unie-beleid besprak binnen bereik van het verborgen afluisterapparaat’. Een Russische spion die betrokken was bij de operatie zou later zeggen: ‘Ons land was lange tijd in staat om specifieke en erg belangrijke informatie te onderscheppen, wat ons bepaalde voordelen gaf in de voorspelling en de uitoefening van de wereldpolitiek, in een zeer ingewikkelde periode van de Koude Oorlog.’
Ambassadeur Kennan, aan de andere kant, noteert in zijn memoires dat de Amerikanen ‘had long since taught ourselves to assume that in Moscow most walls – at least in the rooms that diplomats were apt to frequent – had ears’, wat aan lijkt te geven dat de gevoeligste informatie juist niet binnen die muren besproken werd.
Wat de afluisterresultaten van die zeven jaren ook waren, The Thing had grootse gevolgen. Gevolgen voor de Koude Oorlog – ‘[het] gaf de Sovjets een tactische en strategische voorsprong in de strijd om overwicht in de Koude Oorlog’ (Stanley), gevolgen voor de geheime diensten wereldwijd – ‘Met deze ontdekking werd de kunst van het afluisteren tussen overheden tot een nieuw technologisch niveau verheven’ (ambassadeur Kennan) en, niet in de laatste plaats, gevolgen voor het kleine Nederlands Radar Proefstation uit Noordwijk.
De paniek
Washington, september-december 1952.
Van het Witte Huis tot aan het hoofdkwartier van de CIA: The Thing drijft de Amerikaanse regering en geheime diensten tot wanhoop. Waarom? Simpel: het bewijst dat de Russen op het gebied van afluistertechnologie mijlenver voorlopen op de Amerikanen; dat de CIA is afgetroefd door zijn Russische tegenvoeter. Ken Stanley schrijft dat de vondst van The Thing op de Amerikanen ‘dezelfde psychologische impact had als de lancering van de Spoetnik’, de eerste satelliet die in de ruimte werd gebracht door de Russen en die de VS totaal verraste.
‘De gedachte dat de Sovjets de Amerikaanse ambassadeur afluisterden, was al alarmerend,’ schrijft Amerikaanse inlichtingenexpert H. Keith Melton, ‘maar de eerste inspectie van het apparaat was dat nog veel meer. [...] Het [Thing] verhief de kunst van audiosurveillance tot een niveau dat tot dat moment onmogelijk werd geacht. Deze geraffineerde en complexe technologie overschaduwde de capaciteiten van de CIA [...].’
Twee vragen zingen rond in Washington.
Hoe werkt The Thing? En is het na te maken en in te zetten tegen de vijand?
De Amerikanen begrijpen wel iets van The Thing. Het is passief, dat wil zeggen dat het ‘uit’ staat totdat het vanaf een afstand wordt geactiveerd door elektromagnetische golven. Het is zo goed als ondetecteerbaar, juist doordat het niet continu aanstaat. Het heeft een nagenoeg oneindige levensduur, omdat het batterijloos is. En het is vooral ongeëvenaard knap werk.
Maar de techniek werkelijk doorgronden, dat lukt de Amerikanen niet.
Zo komen ze in Noordwijk terecht. Volgens de notities van Gerhard Prins gebeurt dat in 1954, ongeveer twee jaar na de vondst. Eerst bezoekt een medewerker van de CIA ‘die alles moest weten van de firma en de medewerkers’ het Nederlands Radar Proefstation in Noordwijk. ‘Einde [sic] 1954,’ schrijft Prins, ‘resulteerde dit in een vaag researchcontract.’ Waarom ze voor het NRP kozen, daarover kunnen we op dit moment alleen nog maar speculeren. Prins schrijft dat de relatie van Louis Einthoven, het toenmalig hoofd van de BVD, met Joop van Dijk, de oprichter en directeur van het Nederlands Radar Proefstation, daarbij doorslaggevend was.
We weten uit de notities van Prins dat Joop van Dijk enkele van zijn medewerkers in vertrouwen nam over Easy Chair. Gerhard Prins zelf, uiteraard. En, volgens de notities van Prins, een zekere ‘Hoekstra’, die in de eerste jaren betrokken was bij Easy Chair, maar die ‘van de ene op de andere dag’ verdween. Verder worden in de notities alleen nog de namen van ‘Admiraal’ en ‘Bijvoet’ genoemd.
Maar hoe zit het dan met Nico Schimmel, de opa van Lodewijk de Bruijn? Zou Joop van Dijk hem op de hoogte hebben gesteld van operatie-Easy Chair? In de notities van Prins komt de naam Schimmel niet voor, terwijl hij op het moment dat de opdracht binnenkwam adjunct-directeur van het Nederlands Radar Proefstation was. Het kan toch bijna niet anders dan dat leermeester Van Dijk zijn protegé Schimmel deelgenoot maakte van Easy Chair?
Aan de andere kant: in de notities van Gerhard Prins staat dat een andere medewerker ‘ethische bezwaren’ had bij de samenwerking met de Amerikanen en niet wenste te participeren. Bij die zin heeft Elsje Schimmel met rode balpen ‘Schimmel ook’ geschreven.
Had Nico Schimmel gewetensbezwaren? Maar wat kan dan de verzilverde zippo met zijn initialen en een leunstoel erop verklaren?
De villa
Noordwijk aan Zee, april 2014.
Op 15 april 2014 rijden we naar Noordwijk aan Zee. We parkeren onze auto aan de Koningin Astrid Boulevard, op enige afstand van Villa Wave Guide. Het is een gure dag met regen, wind en hoge golven. De villa, hoewel bewoond, ligt er tamelijk vervallen bij.
Hier was vanaf 1947 het Nederlands Radar Proefstation gevestigd. Hier werkten volgens Gerhard Prins in het geheim vijf mannen aan operatie-Easy Chair – eerst in de avonduren, later in een speciale werkplaats.
En wij? Wij zijn op zoek naar een doorbraak.
De afgelopen maanden hebben we veel geleerd over The Thing en de werking ervan. De uitvinder was de Rus Lev Sergejevitsj Termen (1896-1993), een magiër met elektromagnetische golven, de wereldberoemde naamgever van een van ’s werelds eerste elektronische muziekinstrumenten, de theremin.
In de lente van 1939 kreeg hij het verzoek om een hypermodern afluisterapparaat te maken. Draadloos. Zonder microfoon. Ondetecteerbaar. De opdrachtgever was niemand minder dan de man die door Stalin ooit grappend ‘onze eigen Himmler’ is genoemd: Lavrenti Pavlovitsj Beria, de gevreesde baas van de Russische geheime dienst.
In een van de geheime laboratoria van de Goelag, waar Russische wetenschappers onder dwang aan technologische projecten voor het moederland werkten, ontwikkelde Termen The Thing. Het meest geavanceerde afluistersysteem van dat moment, dat precies deed wat Beria wilde en dat zeven jaar in de residentie van de Amerikaanse ambassadeur zou hangen.
Enkele maanden voor ons bezoek aan Noordwijk zijn The Thing en het Amerikaanse antwoord erop weer een hoogst actueel verhaal geworden. Uit documenten van Edward Snowden, de oud-medewerker van de Amerikaanse geheime dienst die sinds juni 2013 niet van de voorpagina’s is af te slaan, blijkt namelijk dat de technologie van The Thing niet slechts een hoogtepunt uit het geschiedboek der hogere afluisterkunst is, maar nog steeds een rol speelt in het internationale afluistercircuit.
In december 2013 publiceerde Der Spiegel een catalogus van surveillancetechnologie die de National Security Agency (NSA), in samenwerking met de CIA, gebruikt om gericht ruimtes en objecten af te luisteren. Uit de Snowden-documenten bleek dat de Amerikanen deze producten inzetten tegen diverse buitenlandse ambassades in Washington. De apparaten uit de catalogus hebben namen als LOUDAUTO en ANGRYNEIGHBOUR en werken op verschillende wijzen, maar de kern van de technologie is nog steeds dezelfde als die van The Thing: ze worden op afstand met radargolven aangestuurd. ‘Dit zijn vrijwel rechtstreekse opvolgers van The Thing,’ vertelde afluisterexpert Peter Koop ons.
Juist, de geschiedenis is niet vies van ironie. Afstammelingen van een apparaat dat de Sovjet-Unie bouwde om zijn westerse vijanden af te luisteren, staan meer dan zeventig jaar later in een interne brochure van de Amerikaanse geheime diensten.
De notities van Gerhard Prins lijken te onthullen hoe Amerika via Nederland een antwoord ontwikkelde op The Thing. Daarom zijn de aantekeningen van Prins zo pikant. Maar we moeten zijn beweringen wel bevestigd krijgen en dat wil nog niet zo vlotten.
Over het Nederlands Radar Proefstation bestaat bijvoorbeeld nauwelijks openbare informatie – een paar verwijzingen in krantenberichten, op sites en in gedateerde boekwerken daargelaten. Ronduit verbazingwekkend is dat er weliswaar informatie over de oprichter Joop van Dijk is te vinden, maar dat die nogal schamel is. De levenswandel van deze man, zijn impact op het voor-, mid- en naoorlogse Nederland, verdienen minstens één ijzersterke biografie door een tophistoricus. In plaats daarvan moeten we het doen met korte passages in teksten over anderen.
In het boek Juliana & Bernhard van Cees Fasseur is te lezen dat Van Dijk een ‘persoonlijk archief’ had dat Fasseur heeft kunnen inzien via Rudy Andeweg, hoogleraar politicologie aan de Universiteit Leiden. Als wij Andeweg benaderen met de vraag dit archief in te mogen zien, ontkent hij dit te bezitten. Na veelvuldig aandringen geeft hij toe dat hij een manuscript van Van Dijk heeft, maar ‘dat krijgt u niet’. De hoogleraar mailt ons dat de documenten slechts betrekking hebben op de Greet Hofmans-affaire – de kwestie die het Nederlandse koningshuis begin jaren vijftig deed wankelen en waar Joop van Dijk, zo blijkt, óók een sleutelrol in speelde.
We hebben geen andere keus dan verder te zoeken naar het persoonlijke archief van Van Dijk dat, zo denken wij, een mogelijke goudmijn voor ons verhaal is.
(Als wij bijna een jaar later de dochter van Joop van Dijk vertellen dat de heer Andeweg een manuscript van haar vader bezit, verbaast dat haar, omdat zij in de veronderstelling was dat zij de enige was die delen van haar vaders memoires bezit. We hebben Andeweg gemaild dat de dochter van Van Dijk graag dat manuscript zou ontvangen. Andeweg heeft op deze vraag niet gereageerd.)
Terwijl de regen op onze paraplu’s klettert, bespreken wij voor de villa hoe ons onderzoek ervoor staat. Onze hoop op directe getuigen van operatie-Easy Chair is zo goed als vervlogen. Gerhard Prins noemt in zijn notities vier namen van betrokken collega’s. Twee daarvan, Van Dijk en een zekere Admiraal, zijn overleden, net als Gerhard Prins zelf. Een andere collega, Hoekstra, is volgens Prins eind jaren zestig ‘van de ene op de andere dag’ verdwenen en vermoedelijk, gezien zijn geboortejaar 1920, ook al overleden.
Enkele weken geleden lukte het tot onze verbazing vrij makkelijk om de laatste door Prins genoemde betrokken medewerker op te sporen, Bijvoet. Volgens de notities van Gerhard Prins was die ‘wegens samenwerkingsmoeilijkheden’ uit het project ‘verwijderd’. Maar in onze mailwisseling met deze 88-jarige ingenieur, die in de Verenigde Staten woont, bleek algauw dat hij alleen on the record wilde praten als de betrokken inlichtingendiensten hun dossiers over Easy Chair vrij hadden gegeven. Met andere woorden: wij krijgen hem niet te spreken.
Ed Admiraal, de zoon van een van de genoemde medewerkers uit de brief van Gerhard Prins, die net als zijn inmiddels overleden vader At Admiraal voor het Nederlands Radar Proefstation is gaan werken, weigert om dezelfde redenen mee te werken aan ons verhaal.
De kans dat we nog direct betrokkenen te spreken krijgen, lijkt dus verkeken.
We hebben ook lijntjes uitgegooid naar enkele old hands, oud-medewerkers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst en de Marine Inlichtingendienst. Maar ook zij wilden niet praten of konden zich niets herinneren. We moeten het dus van andere bronnen hebben.
Over de relatie tussen het Nederlands Radar Proefstation en The Thing, operatie-Easy Chair en de CIA is geen openbare informatie te vinden. De enige indirecte verwijzing in een openbare bron lezen we in Molehunt van David Wise, een boek uit 1992 over de zoektocht van de CIA naar een Sovjetmol in de eigen gelederen. ‘De poging om het Sovjet-apparaat dat in the Great Seal was gevonden te kopiëren, was de codenaam EASY CHAIR gegeven door de CIA. Het feitelijke onderzoek werd uitgevoerd in een laboratorium in Nederland.’
Wise verantwoordt deze opmerking niet; we weten dus niet waar hij het vandaan haalt. In zijn boek leunt hij sterk op gesprekken met Peter Karlow, een hoge CIA’er die verantwoordelijk was voor Easy Chair. Onze hypothese is dat Karlow deze informatie met Wise heeft gedeeld. Karlow is dood, Wise reageert niet op onze verzoeken.
Kort daarvoor heeft Spycatcher, een internationale bestseller uit 1987 van Peter Wright, oud-medewerker van de Britse dienst MI5, ons even stevig in verwarring gebracht.
Peter Wright schrijft dat de Amerikanen, na de vondst van The Thing in de Amerikaanse ambassade in Moskou, ‘wanhopig’ de Britse dienst waar hij werkte om hulp verzochten. Geen woord over de Nederlandse dienst of een Nederlands bedrijf.
Nu valt niet uit te sluiten dat de Amerikanen op meerdere paarden tegelijk gewed hebben, wel is het vreemd dat Wright schrijft dat het hem namens de Britten daadwerkelijk lukte om The Thing na te maken, vrij snel nadat het hem gevraagd was. Dat niet alleen: de Amerikanen zouden ook twaalf replica’s hebben besteld en ‘nogal brutaal de tekeningen hebben gekopieerd en er nog twintig hebben gemaakt’.
Maar Spycatcher wordt door kenners niet heel serieus genomen. De auteur schetst op veel fronten een wel heel eenzijdig beeld van de geschiedenis. Wanneer we dus alle bekende feiten op een rij zetten en die combineren met een uitspraak van bovengenoemde CIA-man Peter Karlow, die zegt dat Wright liegt en dat de CIA in 1959, zeven jaar na de vondst, nog steeds geen idee had van de werking van The Thing, durven we Spycatcher naast ons neer te leggen.
In het Nationaal Archief in Den Haag hebben we uitvoerig gezocht in archieven van ministeries en politici en ambtenaren uit die tijd. Geen resultaten. De geheime samenwerking tussen het Nederlands Radar Proefstation en de CIA, waar ook de BVD bij betrokken was, is vakkundig buiten de boeken gehouden. Of althans: buiten de boeken die door iedereen te raadplegen zijn.
We lopen nog eens door de plassen voor de villa en realiseren ons dat onze hoop is gevestigd op de archieven van de betrokken geheime diensten. We hebben in Nederland openbaarheidsverzoeken ingediend bij de AIVD en de MIVD en in de Verenigde Staten bij de NSA en de CIA. Hun reactie zal nog even op zich laten wachten.
Het netto resultaat van de eerste drie maanden onderzoek is dat we nog geen van de essentiële punten uit de notities van Gerhard Prins hebben kunnen bevestigen. Heeft Easy Chair bestaan? Was het een succes? Ook de vele vragen die Prins’ A4’tjes opriepen, blijven vooralsnog onbeantwoord. Waarom stapte de CIA naar het kleine Nederlands Radar Proefstation? En wat wist Nico Schimmel?
Door hier in de regen voor Villa Wave Guide te blijven staan, worden we ook niet veel wijzer. In het dorp Noordwijk aan Zee gingen in de jaren vijftig en zestig de vreemdste geruchten rond over wat er achter de witte muren plaatsvond. We hebben verhalen gehoord over permanente beveiliging en legervoertuigen die hier ’s nachts rondreden.
Verhalen die we maar al te graag op zouden willen schrijven, maar vooralsnog niet bevestigd krijgen.
De BVD’er
Wassenaar, mei 2014.
Het is Cees gelukt. We hebben een afspraak met een oud-medewerker van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Het gesprek vindt plaats in een Van der Valk-hotel aan een snelweg.
Hij, we noemen hem ‘X’, hield zich vanaf de jaren zestig bezig met afluisteroperaties. X dist de smakelijkste anekdotes op: over apparatuur in het raamkozijn van de Poolse ambassade, een ‘volbehangen’ conferentietafel bij de Tsjechen en permanente afluisterposten in het Hilton Hotel.
Wij luisteren naar zijn mooie verhalen en drinken onze tweede koffie. Dan komt het. X zegt dat hij van operatie-Easy Chair wist. Hij bevestigt de deelname van de BVD en het Nederlands Radar Proefstation aan de operatie. Ja, het is dus echt gebeurd. Wij veren op. Operatie-Easy Chair heeft bestaan en is niet ontsproten aan het fabulerende brein van Gerhard Prins.
X vertelt ons nog meer. Volgens de oud-BVD’er was de afluisterapparatuur die het Nederlands Radar Proefstation bouwde geen succes. Ze werkte niet goed, leverde te weinig resultaten. Reden voor de BVD om er vanaf begin jaren zestig niet mee door te gaan en voor andere technologie te kiezen.
Cees en ik kijken elkaar verbaasd aan. In de notities van Prins staat exact het tegenovergestelde, vertellen we. Sterker, Prins beschrijft hoe het succes van Easy Chair een rijke en vruchtbare samenwerking met de CIA in gang zette die bijna veertig jaar zou duren. Waarom zou Prins anders in 1984 nog een plaquette van de CIA krijgen voor ‘outstanding and dedicated work’? En in 1975 een verzilverde Dupontaansteker met zijn initialen en ‘with thanks’ erin gegraveerd?
Dat verbaast X. Hij weet niet beter dan dat de spullen niet deden wat ze zouden moeten doen.
We nemen afscheid. X heeft ons voor even meegenomen naar de tijd van operatie-Easy Chair en dat is goed voor ons verhaal. Maar deze getuige heeft ons ook weer nieuwe, ingewikkelde vragen aangereikt. Waarom zijn de Amerikanen dan toch doorgegaan met het Nederlands Radar Proefstation, terwijl de BVD niet onder de indruk was van hun werk? Wist de top van de BVD iets wat de mannen uit het veld, zoals X, niet wisten? Maakte het NRP nog andere afluisterspullen voor de diensten? En: gaan wij hier ooit achter komen?
De geheime dienst
Zoetermeer, september 2014.
Op een warme septemberdag staan we voor de deur van het hoofdkantoor van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in Zoetermeer, de opvolger van de BVD. Vier mannen wachten voor ons in de rij op hun securitycheck. ‘Slecht zittende pakken en goedkope schoenen,’ fluistert Cees. ‘Overduidelijk CIA.’ Als de mannen een voor een de deur door gaan, hun paspoorten laten zien, hun zakken legen, hun tassen op de band leggen en door de metaaldetector lopen, horen we hen met de beveiligers praten.
Moddervet Amerikaans accent.
Wij zijn hier om informatie te krijgen over de samenwerking tussen de Amerikaanse en de Nederlandse geheime diensten tijdens een geheime operatie. Recent hebben ook in Nederland de onthullingen van Edward Snowden grote vragen opgeroepen over de onduidelijke relatie tussen de NSA en de Nederlandse diensten. En daar staan ze dan, recht voor onze neus: Amerikaanse spionnen op buitenlandse bodem, op werkbezoek bij een trouwe bondgenoot.
We worden naar een bedompt kamertje in het grote gebouw geleid. Tegenover ons zitten twee AIVD-juristen en een notulist. De hoorzitting – want dat is het – duurt een uur. Dit staat er op het spel: wij willen documenten over operatie-Easy Chair uit de AIVD-archieven, zij willen die niet vrijgeven.
Ruim een halfjaar geleden dienden wij ons informatieverzoek in bij de dienst. We stuurden, op basis van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, een aantal gerichte vragen over het Nederlands Radar Proefstation, operatie-Easy Chair, een bezoek van CIA-directeur Allen Dulles aan Nederland, de samenwerking tussen CIA en BVD met als doel geavanceerde afluisterapparatuur te ontwikkelen en gezamenlijke afluisteroperaties tegen buitenlandse ambassades in Den Haag.
Het antwoord van de AIVD kwam ruim vier maanden later (de wettelijke termijn is drie): nee.
Ja, zei de dienst, we hebben informatie in onze dossiers gevonden die aan uw zoekvraag voldoet. Maar, zo redeneerde de dienst, als die zou worden geopenbaard, brengt het mogelijk de nationale veiligheid in gevaar en kan het de relatie met de VS schaden.
Dit antwoord kon drie dingen betekenen, zo redeneerden wij. Of we kregen het standaardantwoord van de dienst op een verzoek om informatie. Of we zijn op een operatie gestuit die nog steeds van groot belang is voor de Nederlandse én Amerikaanse staatsveiligheid. Of de afwijzing is een symptoom van de geheimhoudingskramp van de AIVD.
We gokten op optie één of drie en gingen in bezwaar.
Nu is informatie lospeuteren bij een geheime dienst per definitie lastig. Geheimhouding is de raison d’être van inlichtingen- en veiligheidsdiensten en daar zijn heel goede redenen voor, maar het maakt het moeilijk – en soms simpelweg onmogelijk – om ze te kunnen doorgronden. Wie historisch onderzoek doet naar de geheime diensten loopt vaak tegen deuren op: diensten hebben nog weleens de neiging om gesloten te blíjven. Zelfs over operaties die al meer dan een halve eeuw oud zijn, wordt maar mondjesmaat informatie naar buiten gebracht.
Vandaag mogen we ons bezwaar mondeling toelichten. Het is zaak de juristen zover te krijgen dat zij hun oordeel willen herzien en wij de documenten krijgen. Dit is onze troef: de huishistoricus van de BVD en AIVD Dick Engelen heeft al uitvoerig de relatie tussen de CIA en de Binnenlandse Veiligheidsdienst in de jaren vijftig en zestig beschreven en uit de doeken gedaan hoe de Sovjets tijdens de Koude Oorlog door deze twee diensten gezamenlijk werden bestreden. Waarom doet de dienst nu zo terughoudend, als het al jaren terug besloten heeft gedetailleerde openheid te geven over deze episode?
Bovendien, zeggen we met enige bluf, hebben wij al genoeg informatie over Easy Chair om te kunnen publiceren. De gevraagde informatie zal enkel wat lacunes in ons dossier over Easy Chair opvullen.
De juristen beloven ons verzoek te heroverwegen.
Na afloop krijgen we nog een korte rondleiding door het ‘AIVD-museum’ in de hal van het gebouw. Daar staan enkele vitrinekasten met typische spionageobjecten als een wandelstok met geheime opbergruimte, een schoen met een holle zool en verschillende afluisterapparaatjes.
Leuk, maar geen Easy Chair.
De doorbraak
Amsterdam, februari 2015.
Vijf maanden later. Cees belt. De AIVD geeft documenten vrij. Onze argumenten tijdens de zitting in Zoetermeer hebben de juristen van de dienst overtuigd. We ontvangen een brief met uitleg van de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en een pakket van vijftig pagina’s archiefmateriaal. Bingo.
Dit goede nieuws valt samen met het gegeven dat de Amerikaanse FBI uit het niets een reeks documenten heeft vrijgegeven over The Thing. Operatie-Easy Chair kan gestut worden met nieuwe, harde, eerstehands feiten.
Noem het een doorbraak.
In een café in Amsterdam bestuderen we gretig de dossiers. De FBI-documenten leren ons veel over de Amerikaanse vermoedens dat hun ambassade in Moskou werd afgeluisterd en de verschillende pogingen om apparatuur op te sporen.
Uit de FBI-documenten blijkt voor het eerst onomstotelijk de paniek die The Thing in 1952 in Washington veroorzaakte. Er zitten top secret-verslagen tussen van haastig bijeengeroepen werkgroepen, communiqués van en naar verschillende overheidsdiensten, tussentijdse rapportages over de vermeende werking van The Thing en wat vage ideeën over hoe de Verenigde Staten replica’s van The Thing zelf in zouden kunnen zetten. Zo dacht het Amerikaanse leger het in 1952 te kunnen gebruiken als communicatiemiddel aan het front, tijdens een oorlog.
Er zitten verschillende kopieën tussen van communicatie met de Britse ambassade in Washington. Dit lijkt aan te geven dat de Britten inderdaad betrokken waren bij de analyse van The Thing, maar of zij daar zo succesvol in waren als Peter Wright in Spycatcher schrijft, valt niet te verifiëren: hele stukken tekst zijn weggelakt en dus onleesbaar.
We lezen wél dat president Harry Truman zich hoogstpersoonlijk met The Thing bemoeide. Truman gebood zijn nationale veiligheidsraad topprioriteit te geven aan het doorgronden ervan. Zo ongeveer heel Washington werd gemobiliseerd. De FBI. De NSA. De CIA. Het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Defensie. Het ministerie van Justitie. Het Pentagon. De Atomic Energy Commission. De marine, de luchtmacht, het leger. Allemaal buigen ze zich over dit mysterie.
Maar over de Nederlandse rol, het Nederlands Radar Proefstation of de BVD, de afluisteroperaties in Den Haag, laat staan over Joop van Dijk of Nico Schimmel, lezen we niets in het FBI-dossier.
Gelukkig blijkt het pakket BVD-documenten een schatkamer vol belangrijke bewijzen en nieuwe details. We komen erachter dat de CIA al in 1952 – en niet in 1954, zoals Gerhard Prins in zijn notities schrijft – via de BVD het Nederlands Radar Proefstation om hulp vroeg bij het onderzoek naar The Thing. Dat betekent dat de Amerikanen vrijwel direct na de vondst in september 1952 contact opnamen met Nederland.
Nog een bevestiging: Het contact met het Nederlands Radar Proefstation verliep inderdaad via BVD-hoofd Louis Einthoven en zijn verzetsvriend Joop van Dijk.
Interessant detail: het NRP was niet de eerste keus van de BVD. ‘Gedacht werd aan Philips,’ lezen we, ‘doch deze firma was niet geïnteresseerd in de “kleine research”. Daarop werd ingeschakeld het Radar Proefstation in Noordwijk [...].’
Een flinke inschattingsfout van de gloeilampenfabriek uit Eindhoven. De ‘kleine research’ heeft het NRP miljoenen opgeleverd.
(Vreemd genoeg is deze opmerking over Philips uit het BVD-archief volledig in tegenspraak met de ongepubliceerde memoires van de toenmalige directeur van de BVD, Louis Einthoven, die wij in juni 2015 onder ogen kregen. Daarin schrijft hij dat de Amerikanen het niet aan Philips wílden vragen, omdat zij bang waren dat zo’n geheim bij zo’n groot bedrijf zou kunnen uitlekken.)
En eindelijk komen we erachter hoe de afluisterapparaten van Nederlandse makelij de Russische ambassade in Den Haag zijn binnengebracht. Ondanks de technologie om draad- en batterijloos af te kunnen luisteren, moet het apparaat wel fysiek aanwezig zijn in de ruimte die je wilt tappen. Hoe doe je dat? In zijn notities gaf Gerhard Prins ons al een hint: ‘Bij een zending kantoormeubelen die voor de ambassadeur in entrepot lag werd door de BVD een van onze PE’s (passieve elementen) in de poot van een bureau verborgen.’ Deze notitie wordt op maar liefst negen van de vijftig pagina uit het BVD-dossier bevestigd.
Nu kunnen wij de plaatsing tot in de prachtigste details reconstrueren.
Het bureau
Den Haag, november 1958.
In november 1958 krijgt de Binnenlandse Veiligheidsdienst van een informant te horen dat de Sovjetambassade in Den Haag meubilair heeft besteld. Dat deed zij bij de Nederlandse overheidsdienst die ‘kantoorbehoeften, schoonmaakmiddelen en huishoudelijke artikelen’ voor overheidsgebouwen centraal inkocht, het Rijksinkoopbureau.
Dit is dé kans voor de BVD en het Nederlands Radar Proefstation om het afluisterapparaat te plaatsen in de ambassade van de Sovjet-Unie. In eerste instantie benadert de BVD de firma die de meubels zal maken. Met als doel: ‘Een “Easy Chair” te doen plaatsen in een (of meer) meubelstuk(ken)’.
Nadat de directeur van dit bedrijf weigert mee te werken, richt de BVD zich op de directeur van het Rijksinkoopbureau. Deze ‘bleek welwillend tegenover onze plannen te staan, doch hij zag geen practische mogelijkheden om ons behulpzaam te zijn’. Want: het bureau komt niet in aanraking met de meubels die besteld zijn; het contact verloopt via de firma’s zelf.
De directeur van het Rijksinkoopbureau heeft wel een alternatief plan: ‘Vraag de firma XXX [zwart gemaakt] de meubelen van de fabriek naar XXXX te brengen. Nodig de Russen uit bij de keuring en maak hen duidelijk, dat de overbrenging een geste tegenover hen was, namelijk in Den Haag en in een wat prettiger omgeving. Eventueel wantrouwen wordt hiermee voorkomen.’
Goed idee, maar ook voor dit plan is de medewerking van de meubelfirma nodig. Nu is het moment aangebroken voor de BVD om enige druk op de directie van de firma uit te oefenen. ‘NAAM [zwart gemaakt, waarschijnlijk de naam van een BVD’er] is van mening dat XX wel zover is te krijgen, dat hij medewerkt.’
Hoe XX zover is gekregen, is onduidelijk. Maar het lukte.
Uit de ‘fabricagebonnen’ blijkt dat de Russen een ‘tweetal bijzettafeltjes, een ronde salontafel en een bureau, alles uit te voeren in notenhout’ bij de meubelfirma hebben besteld. De keus is snel gemaakt.
‘Op zondag 23 november is de “easy chair” in het bureau geplaatst. Drie dagen later wordt het bureau geverfd, diezelfde avond ‘werd het millimetergaatje in het bureau, dat door het spuien was gesloten, weer geopend en de installatie getest [...]. De installatie werkte, doch het geluid was niet ideaal [...]. Op 27 november werd de easy chair nogmaals gecontroleerd, daar die dag het bureau geslepen was. XX liet op 29 november telefonisch weten, dat het meubilair op 10 december op de RA [Russische Ambassade] zal worden afgeleverd.’
De BVD heeft met succes een eigen Trojaans Paard geplaatst. In de poot van een notenhouten bureau in de Russische ambassade in Den Haag zit een afluisterapparaat van het Nederlands Radar Proefstation verstopt. Een apparaat waar de mannen van het Nederlands Radar Proefstation zes jaar aan hebben gewerkt. Draadloos. Zonder microfoon. Ondetecteerbaar.
Zij weten op dat moment niet beter dan dat hun samenwerking met de CIA gebaseerd is op een vondst van een afluisterapparaat in de rugleuning van een leunstoel. Vandaar: Easy Chair. Van The Thing hadden ze nog nooit gehoord. Dat verandert in mei 1960, als The Thing wereldnieuws wordt.
De troef
New York, mei 1960.
De lachende gezichten in de zaal van de VN-Veiligheidsraad verhullen wat er op het spel staat. De afgelopen dagen zijn de Russen er verbaal flink tekeergegaan. Niet zij, maar de Amerikanen zijn bezig een oorlog te ontketenen en dat moet nu maar eens on the record worden erkend. Hier, op het hoogste internationale podium in New York.
De Koude Oorlog is op zijn hoogtepunt. Enkele weken eerder, op 1 mei 1960, schoot de Sovjet-Unie een Amerikaans U2-spionagevliegtuig uit het Russische luchtruim. In reactie ontkenden de VS de Russen vanuit de lucht te bespioneren. Dat was niet zo handig: de Russen vonden het wrakstuk van het vliegtuig nog redelijk intact terug, mét camera’s. Bovendien overleefde piloot Gary Powers de crash. Dan heeft spionage ontkennen niet zoveel zin.
Andrei Gromyko‚ minister van Buitenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, noemt de VS in de zaal van de Raad ‘onverantwoordelijk’, ‘onbetrouwbaar’, en hun buitenlandbeleid ‘provocatief’ en ‘piraterij’. De Russen dienen een resolutie in die de Verenigde Staten in ongekend harde bewoordingen veroordeelt en het land als ‘aggressor’ zal betitelen.
De druk op de VS neemt toe. Dan speelt Henry Cabot Lodge, de ambassadeur van de VS bij de Verenigde Naties, zijn troefkaart.
Een assistent van Cabot Lodge loopt naar voren met in zijn handen een houten replica van The Great Seal of the United States. ‘Now here is The Seal,’ zegt Cabot Lodge. ‘I would like to show it to the council.’ Cabot Lodge opent de Seal aan de zijkant en laat de holte zien waarin The Thing verborgen zat.‘You can see the antenna and the aerial… It was right under the beak of the eagle.’ Cabot Lodge vertelt hoe The Thing zeven jaren lang in de Amerikaanse ambassade van Moskou heeft gehangen. Hij bedoelt maar: de échte spionageboeven zijn niet de Amerikanen maar de Russen.
The Thing staat voor even vol in de schijnwerpers. Maar nu werkt het enigmatische apparaat in het voordeel van de Verenigde Staten: de resolutie van de Russen wordt een dag later afgewezen door zeven van de negen leden van de Veiligheidsraad.
Hypocriet is het optreden van Cabot Lodge wel, natuurlijk. De Amerikanen deden er direct na de vondst in 1952 alles aan om The Thing na te bouwen en zo zelf gebruik te kunnen maken van de technologie. En niet lang voordat Cabot Lodge zijn morele verontwaardiging over de praktijken van de Sovjets tentoonspreidde, liep er in Den Haag in samenwerking met het Nederlands Radar Proefstation, een afluisteroperatie met een afgeleide van The Thing tegen de Russische ambassade.
De beelden van het diplomatieke pokerspel van Cabot Lodge gaan de hele wereld over; het verhaal van The Great Seal Bug behoort sindsdien tot de evergreens uit de geschiedenis van de internationale spionage. Ook tot Noordwijk aan Zee is het verhaal doorgedrongen. Dat moet nogal een schok zijn geweest. Gerhard Prins in zijn notities: ‘De ware achtergrond [werd] pas [...] bekend toen de Amerikaanse vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties tijdens een vergadering daarvan dit element toonde met de mededeling dat dit gevonden was in een plaquette met de Amerikaanse adelaar die door de Russen geschonken was [...].’
Hoe hebben de mannen van het NRP hierop gereageerd? Wat dachten ze toen ze doorkregen dat ze meespeelden op het allerhoogste spionagepodium?
De dochter
Genève, april 2015.
Op een schitterende dag in april haalt Sylvia van Dijk ons op van het station van Mons. In haar grijze Toyota rijden we door het Zwitserse heuvellandschap naar haar huis vlak bij het Meer van Genève. De 75-jarige Sylvia van Dijk (1939) heeft Zwitserland nooit meer verlaten nadat het gezin met vader Joop in 1960 emigreerde uit Nederland vanwege het belastingklimaat. ‘Hij wilde zich niet meer opofferen,’ zegt ze, in vlekkeloos Nederlands.
Als we haar huis binnenlopen, zien we een dikke grijze ordner klaarliggen op de donkerhouten tafel. We zijn voor Sylvia en haar geheugen gekomen, maar toch zeker ook voor de memoires van haar vader Joop van Dijk, de grote man van het NRP. Er lopen katten in en uit de openstaande deuren, witte wijn en pretzels komen snel op tafel (het is nog geen twaalf uur ’s middags) en er mag gerookt worden. Kortom, alle ingrediënten zijn aanwezig om van ons bezoek aan Sylvia van Dijk een hoogtepunt van onze zoektocht te maken.
Trots pakt ze een boek uit de kast. Het is de klassieker The Craft of Intelligence, hét standaardwerk over (Amerikaanse) spionage uit de tweede helft van de vorige eeuw. Sylvia slaat het open: het is gesigneerd door auteur Allen Dulles, meesterspion en ex-CIA-directeur. Gerhard Prins schreef in zijn notities dat Hoekstra en Prins een gesigneerde versie van het boek kregen; blijkbaar viel ook Van Dijk die eer ten deel.
We slaan de grijze ordner open en treden het bestaan van Joop van Dijk binnen. Direct valt weer op hoe ongeloofwaardig bijzonder zijn leven is geweest. Zet je de trefwoorden uit Van Dijks leven onder elkaar, dan krijg je een aardige schets van het Nederland tussen 1930 en 1970.
We vinden in de map bijvoorbeeld een beschrijving van een bezoek in de lente van 1950 aan het Nederlands Radar Proefstation van Greet Hofmans, de gebedsgenezeres die het Nederlandse koningshuis deed wankelen. Dat heeft niets met Easy Chair te maken, maar is wel erg vermakelijk om te lezen.
‘Ik leidde haar het laboratorium rond en liet haar verschillende radarapparaturen in werking zien. Bij de thee, die in mijn werkkamer gebruikt werd, wilde Hofmans mij enkele doorgevingen van omhoog meedelen en verzocht mij op te schrijven wat zij als orakel zou uitspreken. Er kwam een verward verhaal van atomen, electronen en golven, trillingen en magnetische invloeden en beloften van grote ontdekkingen. Dit schreef ik allemaal op. Het was kolder. Er zat kop noch staart aan. Toen ze aan mij vroeg of ik dit nu wel goed begrepen had, antwoordde ik dat dit zoveel omvattend en diepgaand was, dat ik dit voor mijzelf eens rustig wilde verwerken. Ze knikte begrijpend en zei: “U zult zien dat alles zo uit komt zoals ik het gezegd heb.”’
Van Dijk schrijft uitgebreid over het Nederlands Radar Proefstation. Over de oprichting, de radartechnologie, de opening, de ontwikkeling van het bedrijf, de internationale expansie. Maar hij zwijgt in zijn memoires over Easy Chair, de CIA, The Thing en afluisteroperaties.
Dat geldt niet voor zijn dochter.
Rond lunchtijd tuffen we naar een dorp vlakbij en strijken er neer op een zonnig terras. Als jong meisje, vertelt Sylvia Van Dijk, wist ze het al. ’s Avonds, als de hele familie aan tafel zat, wilde haar vader nog weleens verhalen vertellen. Cognac in de hand, sigaartje erbij. ‘Het kwam zo uit een detectiveboekje,’ zegt ze.
Sylvia’s verhalen komen overeen met de notities van Gerhard Prins. Ze kan vrij secuur de operatie tegen de Russische ambassade in Den Haag reconstrueren en herinnert zich nog goed hoe haar vader meerdere keren werd ontboden op het CIA-hoofdkantoor in Langley. Ook weet ze ons te vertellen dat de CIA koffers met dollars langs kwam brengen in Noordwijk. Maar, zegt ze, iedere keer dat haar vader over zijn geheime operaties had verteld, liet hij zijn kinderen zweren erover te zwijgen. ‘Hij was altijd bang dat wij doodgeschoten zouden worden,’ zegt ze. Aan die zwijggelofte heeft ze zich gehouden. Tot vandaag.
Ze herinnert zich nog goed hoe de familie in de zomervakantie verbleef in Villa Wave Guide. Geweldig vond ze dat. Ze speelden de hele dag op het strand en ’s avonds gingen ze vaak ‘doorzakken met Pa’ in het nabijgelegen Huis ter Duin. In de werkruimtes en de kelder van de villa, waar de technici werkten, mochten de kinderen niet komen. Dat deden ze toch, stiekem.
Ja, er kwamen met regelmaat CIA’ers langs op het Nederlands Radar Proefstation en ook bij hen thuis in Amersfoort. Haar vader ging minstens vier keer naar de VS en altijd met de Holland-Amerika Lijn. Vliegangst. Zelfs toen hij al in Zwitserland woonde, kwamen er Amerikanen bij hem langs. Wat ze kwamen doen, weet ze niet precies. Het zal wel iets met geld te maken hebben gehad, denkt ze.
Over geld gesproken: de Amerikaanse koffers cash bracht Joop van Dijk met de trein naar Zwitserland. Hij had er een speciale smokkelmethode voor bedacht: een onderbroek die zo genaaid was dat er veel flappen geld in pasten. ‘Zijn bijnaam thuis was “De Beer”, vertelt Sylvia. ‘En die onderbroek noemden we zijn berenbroekje.’ Ze kan er nog steeds onbedaarlijk om lachen.
O, nog iets: Van Dijk had ook een Zwitserse bankrekening geopend voor twee andere NRP’ers. Wie dat waren, weet ze niet meer. Niet Nico Schimmel, voor zover Sylvia zich kan herinneren.
In de auto terug vertelt Sylvia dat ze zich de mannen van het Nederlands Radar Proefstation nog goed voor de geest kan halen. Hoekstra was een ‘geweldige vent’, die Sylvia weleens meenam vissen. Prins ‘een beetje timide’ en Schimmel ‘streng en afstandelijk’. Of Nico Schimmel betrokken was bij de Amerikaanse zaken, weet ze niet. ‘Zou kunnen.’
In het vliegtuig naar Nederland scrollen we door foto’s die we van de inhoud van de ordner hebben gemaakt. We lezen over de sleutelrol die Nico Schimmel speelde voor het Nederlands Radar Proefstation. Tijdens of vlak na de oorlog begon hij als jonge twintiger te werken voor Van Dijk en daar is hij nooit meer mee opgehouden. Hij was een onmisbare schakel in het bedrijf, een autoriteit op het gebied van radar, en werd directeur toen Van Dijk zich terugtrok in Zwitserland.
Waarom had Van Dijk geen Zwitserse bankrekening voor zijn protegé geopend? We zullen er nooit achter komen.
De grootvader
Amsterdam, juni 2015.
Ik ontmoet Lodewijk de Bruijn in een koffietentje in Amsterdam. Het is bijna anderhalf jaar na onze spareribs-afspraak in Gauchos. Elsje Schimmel, zijn moeder, is een paar maanden geleden op 65-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van alzheimer.
Lodewijk zit verwachtingsvol tegenover mij. ‘Het verhaal is rond,’ zeg ik. ‘Zo rond als we het kunnen krijgen.’
We hebben de notities van Gerhard Prins voor een zeer groot deel kunnen bevestigen. Ik vertel Lodewijk dat operatie-Easy Chair echt heeft bestaan en dat de CIA al in 1952 via de BVD bij het Nederlands Radar Proefstation terechtkwam. Ik doe hem de geschiedenis van The Thing uit de doeken en vertel hem over uitvinder Lev Termen, de werking van het apparaat en de vondst door de Amerikanen. Over hoe die ontdekking ervoor zorgde dat de Amerikanen miljoenen dollars gingen pompen in de ontwikkeling van gelijkwaardige én betere afluisterapparatuur. Dat budgetten werden vertienvoudigd, nieuwe divisies werden opgericht, alles in werking werd gesteld om de Russen hun voorsprong af te nemen.
Het Nederlands Radar Proefstation, vertel ik Lodewijk, speelde een belangrijke rol bij die technologische ontwikkeling; een deel van de Amerikaanse afluistertechnologiemiljoenen vloeiden naar Noordwijk aan Zee, naar het bedrijf waarvan zijn grootvader Nico Schimmel jaren directeur was.
‘Waarom stapte de CIA naar het Nederlands Proefstation?’ vraagt Lodewijk.
‘Joop van Dijk,’ antwoord ik. Zijn vriendschap met BVD-hoofd Louis Einthoven opende de deur voor de samenwerking; de flamboyante netwerker Van Dijk en de hoge kwaliteit van het proefstation deden de rest.
Enkele dagen voor mijn afspraak met Lodewijk ontvingen wij de memoires van Einthoven van de AIVD. Het toenmalig hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst schrijft dat de CIA in die tijd een diepe bewondering voor Nederland had. ‘De Amerikanen waren zó overtuigd van de Nederlandse vindingrijkheid en security dat ze op een keer bij mij kwamen met het volgende probleem. Ze hadden in een van hun ambassades een metalen voorwerp gevonden dat los, zonder met de buitenwereld verbonden te zijn, in staat was om de vijand te doen meeluisteren naar het gesprokene.’
Gerhard Prins schrijft in zijn notities dat de samenwerking tussen het Nederlands Radar Proefstation en de CIA tot ‘begin jaren negentig’ voortduurde. Ik vertel Lodewijk dat we geen enkele reden hebben om te denken dat dit niet waar is, maar dat we niet hebben kunnen traceren waar deze relatie al die jaren exact uit bestond.
We ontdekten wel dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst niet op de hoogte was van de jarenlange samenwerking tussen de CIA en het Nederlands Radar Proefstation. Ja, het contact met het Nederlands Radar Proefstation werd oorspronkelijk door de BVD gelegd en de BVD was betrokken bij de afluisteroperaties in Den Haag met Easy Chair, maar daar bleef het bij. Uit de BVD-dossiers en ons gesprek met ex-BVD’er X rijst het beeld op dat de BVD niet zo tevreden was over de producten van het NRP. Had de CIA lagere eisen of wist de BVD niet wat het NRP nog meer voor de CIA maakte?
Hoe dan ook, Louis Einthoven schrijft in zijn memoires dat ‘mijn vriend’ (Van Dijk) ‘schatrijk’ is geworden van de samenwerking met de CIA. ‘Dat klopt,’ zeg ik tegen Lodewijk. In 1968 hebben de verschillende bedrijven van Van Dijk een omzet van bijna twintig miljoen gulden, zo schrijft hij zelf in zijn memoires. En dan rekende hij de talrijke treinreisjes met goed gevuld berenbroekje niet mee. In een jubileumboekje van het Nederlands Radar Proefstation staat dat de ‘topjaren’ van de ‘Amerikaanse zaken’ van 1968 tot en met 1971 waren. Wij komen er niet achter om hoeveel geld het exact is gegaan.
Het brengt ons op zijn grootvader. Wat wist Nico Schimmel over Easy Chair? Hoe betrokken was hij? Ik vertel Lodewijk dat het vermoeden van Elsje dat haar vaders salaris deels door de CIA werd betaald, waarschijnlijk juist is. Ik durf ook wel met zekerheid te stellen dat Nico Schimmel ‘iets’ wist van operatie-Easy Chair. De zippo met ingegraveerde initialen en leunstoel is daarvoor nog steeds het beste bewijs.
Bovendien is er de hechte relatie met Joop van Dijk, die teruggaat tot de oorlog. Hij spreekt lovend over Nico in zijn memoires en geeft hem vanaf het begin van het Nederlands Radar Proefstation veel verantwoordelijkheden.
Maar op de vraag waarom Nico Schimmel niet in de notities van Gerhard Prins staat genoemd, moeten wij Lodewijk het antwoord schuldig blijven. Evenals een verklaring voor het feit dat Sylvia van Dijk wél zeker wist dat Hoekstra en Prins bij Easy Chair betrokken waren, maar over Nico twijfelde. En dan zijn er nog die Zwitserse bankrekeningen die Van Dijk wel voor twee collega’s opende maar volgens Sylvia van Dijk niet voor Nico Schimmel.
‘Nee, zoveel geld was er niet,’ zegt Lodewijk. Bij zijn ouders én grootouders niet. Laat staan een goed gevulde rekening in Zwitserland. Ik zeg hem dat het me spijt dat we niet meer te weten zijn gekomen over zijn grootvader. Naast een reconstructie van de samenwerking tussen de CIA en het Nederlands Radar Proefstation, was onze operatie-Leunstoel óók een zoektocht naar de rol van Nico Schimmel.
‘Dit is verre van een teleurstelling,’ zegt hij. ‘Door jullie onderzoek ben ik de afgelopen anderhalf jaar meer te weten gekomen over mijn opa dan de 33 jaar daarvoor.’
Dan laat hij op zijn telefoon een foto zien. ‘Kijk,’ zegt hij, ‘dit is een foto van een pagina uit het oude adresboekje van mijn grootvader dat ik onlangs gevonden heb.’
Ik tuur naar het keurige, gestructureerde handschrift van Nico Schimmel. En daar, op de pagina van de letter ‘E’, staat het telefoonnummer van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, met daaronder het directe doorkiesnummer van BVD-baas Louis Einthoven.
Lodewijk lacht. ‘Ook al is de exacte rol van mijn grootvader onbekend, wij kunnen het prima als spannend familieverhaal volhouden, toch? Want ik heb geen bewijzen gezien dat hij er níét bij betrokken was.’
De ooggetuige
Amsterdam, juni 2015.
We dachten dat hij inmiddels overleden moest zijn, maar de stem aan de andere kant van de lijn klinkt opvallend kwiek.
Thijs Hoekstra, 95 jaar oud, leeft en wil praten.
‘Ik was de man van het buitenwerk.’
Het telefoongesprek vormt de onverwachte epiloog van onze anderhalf jaar durende zoektocht. Net als Nico Schimmel en Gerhard Prins werkte Hoekstra voor het Nederlands Radar Proefstation.
‘Ik plaatste die rommel.’
Met rommel bedoelt hij: afluisterapparatuur. Met plaatsen: het heimelijk aanbrengen ervan in ambassades in Den Haag in de jaren vijftig en zestig. ‘Zo deden wij dat in de Koude Oorlog,’ zegt hij. ‘Wij’, dat is het Nederlands Radar Proefstation, samen met de CIA en de BVD.
De notities van Gerhard Prins en de papieren dossiers krijgen plotseling een menselijke stem. Wij horen voor het eerst van een ooggetuige hoe operatie-Easy Chair verliep.
In de notities van Gerhard Prins waarmee onze zoektocht begon, staat dat de samenwerking tussen het Nederlands Radar Proefstation en de CIA onder druk kwam te staan ‘door het van de ene op de andere dag verdwijnen van Hoekstra’. In de context van Koude-Oorlog-spionage en internationale afluisterschandalen denk je dan al gauw aan moord. Gelukkig voor hem is de verklaring voor zijn plotselinge vertrek minder John le Carré: ‘Ik was overwerkt.’
De oude man bevestigt cruciale brokjes informatie. Hij was erbij, tijdens de operatie in Den Haag.
De operatie
Den Haag, begin 1959.
Een vrachtwagen met linnen overkapping stopt op de Andries Bickerweg in Den Haag. De potige chauffeur stapt uit, rommelt wat onder de motorkap en loopt met een motoronderdeel in zijn hand de straat uit. Wat voor toevallige voorbijgangers lijkt op motorpech, is in werkelijkheid een gezamenlijke afluisteroperatie van de CIA, de BVD en het Nederlands Radar Proefstation. Het doelwit: de ambassade van de Sovjet-Unie op de Bickerweg nummer 2.
De chauffeur, ‘Herman’, is een hoge BVD’er. Achter in de vrachtwagen, onder de linnen overkapping, zit een agent van de CIA en een medewerker van het Nederlands Radar Proefstation, Thijs Hoekstra, ‘de man van het buitenwerk’.
Naast hen: een apparaat waarmee hoogfrequente radiogolven kunnen worden uitgezonden.
Er is weinig tijd; lang zal het niet duren voordat een stilstaande vrachtwagen pal voor de deur van de Russische ambassade op gaat vallen. De twee mannen achterin richten de zender op de muren van het doelwit en wachten af. De hoop is dat ze vanaf hier weten door te dringen tot de poot van het bureau in de ambassade.
In die poot is ingenieuze afluistertechnologie ingebouwd, een afgeleide van The Thing, ontwikkeld in het laboratorium van het Nederlands Radar Proefstation. De bedoeling is dat de radiogolven de antenne van de afluistertechnologie aan weten te stralen, waardoor het apparaat geactiveerd wordt. Vanuit de oorspronkelijke luisterpost op een zolder van een school, enkele honderden meters verderop, lukt het niet om het apparaat in de bureaupoot te activeren. De vraag is nu: is die afstand te groot of hebben de Russen het ding soms ontdekt en verwijderd?
Een bulderlach. Hoekstra en de CIA’er horen de Russische ‘big belly laugh’ (aldus Prins in zijn notities) van de ambassadeur luid en duidelijk. Ze vieren hun bijzondere prestatie in stilte, achter in de wagen. Na een klein uur komt potige Herman terug met het motoronderdeel en rijdt de vrachtwagen weg. Missie geslaagd.
Thijs Hoekstra vertelt ons dat de Russische ambassade niet de enige was. De Easy Chair-operaties waren nog omvangrijker dan we dachten. Ook de Chinese ambassade was doelwit, ongeveer in dezelfde periode. Die operatie was minder succesvol, maar zeker niet minder dankbaar om na te vertellen.
De uitdaging bij dergelijke operaties is altijd: hoe breng je de apparatuur aan? Hoe kom je binnen? In dit geval bood het onverwachte overlijden van een Chinese ambassademedewerker uitkomst: Hoekstra en een BVD-agent kunnen de ambassade gewoon binnenlopen omdat die is afgezet vanwege het politieonderzoek. Ze verbergen het apparaat in een kamerscherm, op een prominente, strategische plek in de ambassade. Tevreden lopen de mannen weg; ze hebben weleens voor hetere vuren gestaan.
Dan, nog voordat ze het ding hebben gepoogd aan te stralen, komt de BVD erachter dat de Chinese ambassade gaat verhuizen. Nemen de Chinezen het kamerscherm wel mee? En zo ja, waar plaatsen ze dat?
Hoekstra herinnert zich hoe hij via de tuinen van het nabijgelegen Haagse Vredespaleis over de muren van de nieuwe Chinese ambassade heeft gegluurd of hij het kamerscherm in een van de tientallen kamers zag. Tevergeefs. ‘We hebben het nooit meer teruggevonden,’ schatert hij vijfenvijftig jaar later.
Het geheugen
Amsterdam, juni 2015.
‘De CIA wilde niet dat de BVD alles kreeg,’ vervolgt de 95-jarige Thijs Hoekstra over de telefoon. ‘Zij [de Amerikanen] betaalden ons voor die apparatuur, hè? De BVD wist niet wat wij allemaal voor die Amerikanen maakten.’
Zelf weet hij het ook niet meer precies. Hij was ook niet de techneut, hij plaatste die rommel, hij ‘zette het uit’. Bovendien: het is ook al meer dan een halve eeuw geleden. ‘Ik ben 95, meneer!’
Ja, hij is ‘verscheidene malen’ in de Verenigde Staten geweest, met Gerhard Prins. CIA-mensen spraken ze daar. En één keer met Van Dijk. ‘In het gebouw van de CIA hebben we toen met de topman gesproken.’ Of dat Allen Dulles was, weet hij niet meer.
Dat van die Zwitserse rekening klopt. Joop van Dijk had dat voor hem geregeld. ‘Dat was geweldig,’ zegt hij. Ergens in zijn Britse woning heeft hij nog de Rolex met inscriptie liggen die hij en Prins kregen van de overzeese vrienden. En een brief die hij ontving van de CIA toen hij vanwege zijn burn-out afscheid moest nemen van het Nederlands Radar Proefstation. Daarin wordt hij bedankt voor bewezen diensten. ‘U begrijp dat er natuurlijk niet “CIA” als afzender onder aan die brief staat. Neem maar van mij aan dat het dat wel was.’
Over The Thing dat gevonden werd in The Great Seal van de Amerikaanse ambassade in Moskou, en het Nederlands Radar Proefstation dat jarenlang niet wist dat het aan een evenknie werkte, herinnert hij zich niets. ‘Dat verhaal heb ik nog nooit gehoord.’ Dan, na een korte stilte: ‘Ja, er staat me vaag iets van bij en dat blijft het ook: vaag.’
En Nico Schimmel?
‘Nico Schimmel wist van niets.’
Stilte.
‘Nico Schimmel wist wel dat er iets gebeurde, maar niet hoe het zat.’
Stilte.
‘Volgens mij.’