Wat een zwarte slavenhoudster en een witte soldaat ons leren over de grijstinten van het koloniale verleden

Karin Amatmoekrim
Correspondent Verzwegen geschiedenis
'Don't fight with me'. Uit de serie Untangled Tales door Michelle Piergoelam.

Dit verhaal is een geschiedenis in grijstinten. Maak kennis met de zwarte, vrije vrouw die plantages had en een van de rijkste mensen van Suriname werd. En met de witte, Schots-Nederlandse huurling wiens dagboek als een aanklacht tegen de slavernij gold.

In veel van de verhalen binnen lijkt het alsof het kwaad recht tegenover het goede stond. Van het tot  

De werkelijkheid is vaak veel minder overzichtelijk, veel minder makkelijk in te delen in goed of slecht, in zwart of wit.

Tijd dus voor een geschiedenis in grijstinten. Maak kennis met John Gabriël Stedman (1744 – 1797), een Schots-Nederlandse huurling die naar Suriname kwam als soldaat in de oorlog tegen weggelopen slaafgemaakten, en wiens dagboek werd gepubliceerd als aanklacht tegen de slavernij. En met Elisabeth Samson (1715 – 1771), een vrije, zwarte vrouw die plantages met slaafgemaakten hield en daarmee de rijkste persoon in Suriname werd. 

Het dagboek van de witte huurling

Op 2 februari 1773 voer een vloot koloniale schepen de monding van de Surinamerivier op. Een paar maanden eerder, op kerstdag 1772, waren er vijfhonderd gezonde jonge mannen aangemonsterd op Texel. Onderweg sloeg een ongelukkige soldaat overboord – waarop het schip onverschillig doorvoer en de drenkeling op open zee achterliet. De 499 overgebleven mannen gooiden het anker uit bij Fort Amsterdam en zetten voet aan Surinaamse wal.

De soldaten raakten onmiddellijk die aan de weelderige oevers van de rivier groeiden. Dit was Suriname, schreef een van de kapiteins in zijn dagboek. Een merkwaardig land, met een nog merkwaardiger samenleving, omringd door natuurgeweld dat even subliem als dodelijk was.

Hongerig naar een avontuur in verre, exotische streken, had Stedman zich voor een gevaarlijke expeditie opgegeven

De kapitein was John Gabriël Stedman, 28 jaar jong en de zoon van een Schotse vader en een Nederlandse moeder. Een zelfportret toont een jongen met halflang, licht krullend haar en een zachtmoedige, enigszins zorgelijke blik. Hij had zich opgegeven voor een expeditie naar Suriname, waar hij leiding zou geven aan een regiment huurlingen tegen de ‘rebellen’; Afrikanen die aan de slavernij op de plantages waren ontsnapt en

Hongerig naar een avontuur in verre, exotische streken, had Stedman zich voor een gevaarlijke expeditie opgegeven die hem naar de onbekende binnenlanden van de Guyana’s zou voeren, een gebied waar hij zeer nieuwsgierig naar was. 

Stedman hield gedurende zijn reis – van 1772 tot 1777 – een dagboek bij. Hierin beschreef hij zijn persoonlijke ervaringen, hoe de samenleving van het land op hem overkwam, maar ook welke wonderbaarlijke planten en dieren hij leerde kennen. Hij maakte er de mooiste tekeningen bij, die een uniek beeld geven van de koloniale tijd van Suriname.

‘Trouble’. Uit de serie Untangled Tales door Michelle Piergoelam.

De slavernij in beeld gebracht

Wat Stedman waarschijnlijk niet verwachtte toen hij zich voor de expeditie opgaf, was dat de praktijk van de slavernij in Suriname hem zo zou aangrijpen. De gewone mens in Europa werd immers zelden geconfronteerd met de mensen die, ontvoerd uit Afrika en naar Zuid-Amerika verscheept, aan een leven in ketens werden onderworpen. In het boek dat hij na zijn reis publiceerde en dat hij baseerde op zijn dagboekaantekeningen, waarschuwde hij zijn lezers al op de eerste pagina’s voor de gruwelen die voorbij zouden komen. 

Een van de eerste tekeningen die hij maakte, was van de eerste dag dat hij voet aan wal zette. Hij leidde de tekening in door te schrijven hoe de heerlijke geuren van de bomen en bloemen en de schoonheid van de uitbundige natuur werden tenietgedaan door zijn ontmoeting met een zwarte vrouw die op sterven na dood leek. Haar kleren waren tot op de draad versleten en ze sleepte een loden gewicht mee dat met een ketting aan haar enkel was vastgemaakt. Ze was vreselijk toegetakeld door haar meester, begreep Stedman. De man had haar tweehonderd zweepslagen laten geven. Het loden gewicht moest ze als extra straf maandenlang met zich meetorsen.

Haar zonde? Ze had haar werk niet op tijd afgekregen.

De kennismaking met deze kant van Suriname deed Stedman de rillingen over de rug lopen. Hij maakte een tekening van de vrouw zodat hij zich zou herinneren. Het was nog maar het begin van een eindeloze reeks wreedheden waarvan Stedman getuige zou zijn – en waarvoor hij ruim plek gaf in zijn dagboek.

Tegelijkertijd genoot hij van de privileges die zijn huidskleur hem gaven, blijkt uit zijn verslag. In afwachting van het startsein voor de binnenlandse expeditie tegen de mensen die de plantages waren ontvlucht, liet hij zich door rijke planters en notabelen uitnodigen. Hij zat aan bij uitgebreide diners, deed mee aan pleziertochtjes en partijen, terwijl hij intussen alles wat hem opviel aan deze vreemde samenleving noteerde. 

Zijn overgeleverde dagboek leest als een avonturenroman, maar Veel van het onrecht dat Stedman beschreef, werd als te gruwelijk voor de lezers beschouwd en daarom weggelaten. Ook werd Stedmans persoonlijkheid iets braver gemaakt. Uit de oorspronkelijke tekst blijkt dat de schrijver dronk, zich vergreep aan talloze vrouwen en

Een tijd van rijkdom en revolutie

Het was dan ook een roerige tijd, de tweede helft van de achttiende eeuw. Het was de tijd waarin Voltaire zijn novelle Candide (1759) publiceerde. Hierin schreef hij niet alleen een aanklacht tegen het optimisme van zijn tijd, maar kwam hij ook tot een felle veroordeling van de slavernij in het algemeen – en de behandeling van tot slaaf gemaakten door de Nederlanders in Suriname in het bijzonder.

Het was ook de tijd waarin de een na de andere opstand in de koloniale gebieden uitbrak. In 1763 zette die van Tula op Curaçao in 1795. 

Ook in Suriname was het ’t tijdperk van revolutie. In 1757 had de grootste opstand in de geschiedenis van de kolonie plaatsgevonden: 1.600 rebellen, afkomstig uit acht verschillende dorpen, hadden de krachten gebundeld en talloze plantages in de as gelegd. De Nederlanders zagen zich gedwongen in 1760 een wapenstilstand te sluiten: de Marrons zouden de plantages niet aanvallen, als zij andersom ook met rust gelaten zouden worden in hun nederzettingen.

Dat Stedman en de andere huurlingen dertien jaar later alsnog werden ingehuurd in de strijd tegen de Marrons, kwam doordat er nog altijd verzet was tegen het wreedaardige gedrag van de planters en opzichters. De Afrikanen verzetten zich niet alleen tegen een leven in slavernij, maar ook tegen de bloeddorst van de Hollandse opzichters, het sadisme waar vooral Nederlandse vrouwen in de kolonie om bekendstonden, en de achteloze verkrachtingen en lijfstraffen die plantage-eigenaren voor de minste overtreding oplegden. 

In zijn dagboek schrijft Stedman over gruwelijke manieren om mensen te laten lijden, die elk voorstellingsvermogen te boven gingen

Gebrand op zo veel mogelijk winst bleven zij hun werkvolk tot het maximale uitputten. De behandeling waaraan tot slaaf gemaakten in Suriname werden onderworpen, werd door buitenstaanders gerekend tot de hardvochtigste in het gebied. Ook Stedman, ingehuurd om zwarte rebellen te bestrijden, was verbijsterd over de wreedheden waar hij mee werd geconfronteerd. 

In zijn dagboek schrijft hij over Hollandse vrouwen die eigenhandig zwarte baby’s verdronken en de moeders tot op het bot lieten slaan wanneer die hun kind trachtten te redden. Over verminkingen en doodvonnissen die dagenlang gerekt werden. En over gruwelijke manieren om mensen te laten lijden, die elk voorstellingsvermogen te boven gingen.

‘De planters, die snel rijk wilden worden, dachten niet meer aan de deerniswekkende toestand van hun slaven’, was de verklaring van Stedman. ‘Terwijl aan de ene kant wellust en ongebondenheid heersten,

Steeds meer mensen verzetten zich dan ook tegen het geweld op de plantages, en steeds meer mensen sloten zich aan bij de weggelopen Afrikanen die zich in het Surinaamse regenwoud hadden teruggetrokken. Vanuit hun verborgen woonplaatsen bestookten de Marrons plantages met guerilla-aanvallen, beroofden de planters van kostbare wapens en namen bij het weggaan hele slavenbevolkingen mee, de planters dood of volledig berooid achterlatend. 

Van een wapenstilstand was kortom weinig sprake, getuige ook de inzet van Hollandse huurlingen. Het expeditieleger waartoe Stedman behoorde, was door de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden naar Paramaribo gestuurd om de ‘volksplanting’ te beschermen tegen de aanvallen van de rebellen, en hun sterkste leiders – Boni, Baron, Joliecoeur – te verslaan.

‘Wait for me at the corner’. Uit de serie Untangled Tales door Michelle Piergoelam.

De huurlingen die nooit vochten

Zo bereikte op 15 juni 1773 een bericht uit het binnenland de stad: het dertig man sterke regiment van ene officier Lepper was door Marronstrijders Het nieuws van het bloedbad ging als een lopend vuurtje door Paramaribo. Het was de hoogste tijd, meenden de Hollanders, dat het huurlingenleger daadwerkelijk in actie kwam.

Op 1 juli 1773 voeren daarom twee boten uit, met op elk ongeveer twintig soldaten aan boord ‘om de kolonie te beschermen’. Ze waren ‘gereed om te sterven of overwinnen’, schreef Stedman strijdlustig in zijn dagboek. Zelf vertrok hij met twee schepen naar het bovenste gedeelte van de Cotticarivier, met onder zijn bevel

In zijn dagboek beschreef hij de wonderbaarlijke schoonheid van de omgeving die zich aan hem en zijn soldaten opdrong terwijl ze de rivier opvoeren. De mannen keken hun ogen uit op de met piranha’s en kaaimannen krioelende rivierbeddingen, de leguanen waarvan het vlees populair bij de inheemsen was, de tijgerkat met zijn bijzondere vachttekening en de honderden hun onbekende vogels die de zinderende lucht doorkruisten. 

Stedman liet zich door aan de bosrand wonende zwarte mensen tips geven over hoe hij in het tropische klimaat gezond kon blijven (veel zwemmen, maar oppassen voor de krokodillen), liet na weken zonder vers vlees een doodgeschoten aap klaarmaken (en het zich goed smaken) en bekommerde zich om een zwarte vrouw (een heks, zeiden zijn soldaten) die in alle eenzaamheid tussen de bomen woonde. 

Na een maand onderweg te zijn zonder ook maar een Marronstrijder tegen te komen, was het regiment volledig uitgeput door de genadeloze regenval, de zware, stomende hitte en de vele insecten waaraan ze blootgesteld werden. ’s Nachts werden ze uit hun slaap gehouden door de trommels van de Marrons die vanuit de verte opklonken. De voortdurende angst om aangevallen te worden had de mannen al uitgeput voordat ze een slag hadden geleverd. 

En de wraak voor het regiment van officier Lepper? Die kwam niet. In de vier jaar en vier maanden dat Stedman in Suriname was, kwam het nauwelijks tot een treffen met de vijand, die het bos veel beter kende dan de huurlingen, en die vaak beter wist waar de Europese soldaten zich bevonden dan zijzelf. In plaats daarvan bezweken ze onder het geweld van de genadeloze en alomtegenwoordige Surinaamse natuur.

Inspiratiebron voor abolitionisten

In de periodes tussen de expedities in vermaakte Stedman zich uitstekend in de stad. Hij werd verliefd op een vijftienjarig meisje, Joanna, dat in slavernij leefde. Hij beschreef haar als een grote liefde, voor wie hij diep respect koesterde. Maar hoe gelijkwaardig was hun verhouding werkelijk?

Antropoloog Gloria Wekker zet in een artikel over het dagboek van Stedman vraagtekens bij de manier waarop Stedman Joanna beschreef als een dienstbare jonge vrouw. Hoeveel hij ook zei te houden van Joanna, het bleef een meisje van vijftien – dat bovendien in slavernij leefde en volledig afhankelijk was van de bevliegingen van een witte man. Ging Stedman de stad in, naar de vele feesten en opulente diners, dan liet hij zijn geliefde Joanna thuis en zich bedienen door zwarte slaafgemaakten.

Het paradoxale was dat Stedman zelf geen tegenstander was van de slavernij

Toch geeft Stedmans dagboek een interessante inkijk in een samenleving die om de slavernij draait. Zijn dagboek werd na publicatie een groot succes en in verschillende talen vertaald. Het fungeerde zelfs als een soort handboek voor abolitionisten. Stedman schreef immers ‘om te bewijzen hoe ongerijmd het vooroordeel is menselijke schepsels als beesten te beschouwen alleen

Het paradoxale was dat Stedman zelf geen tegenstander was van de slavernij. Hij zag, net als een groot deel van zijn tijdgenoten, het systeem van gedwongen arbeid als een noodzakelijkheid voor een ‘gezonde’ plantage-economie. Niet alleen vanuit menslievendheid zouden zwarte mensen beter behandeld moeten worden, maar vooral omdat er zonder hun kosteloze arbeid geld verloren zou gaan.

Koloniale samenlevingen, zoals die in Suriname in de achttiende eeuw, waren kapitalistische systemen, schrijft onderzoeker Aviva Ben-Ur in haar essay Relative Property. Het was simpelweg onmogelijk om eraan te ontsnappen, ook niet voor de zwarte en gekleurde middenklasse die langzaam maar zeker vorm aan het krijgen was.

In de turbulente jaren tussen 1763 en 1840 beklom in verschillende West-Indische kolonies, een scala aan vrije, zwarte vrouwen de maatschappelijke ladder. Ze grepen de kans om geld te verdienen in een koloniale samenleving met beide handen aan, en werden succesvoller dan wie dan ook.

Profiteren van een systeem waaraan je bent ontsnapt

Ook Suriname kende zo’n vrouw. Ze heette Elisabeth Samson, en

Samson werd in 1715 vrij geboren: haar moeder, Nanoe, was een paar jaar eerder vrijgemaakt. Daardoor was Elisabeth vanzelf ook vrij. 

Samson had bovendien nooit armoede gekend. Ze woonde als jong meisje in bij haar halfzus, die met haar man deel uitmaakte van de Surinaamse elite, waardoor ze altijd op haar gemak was in societykringen. Ze kon lezen en schrijven, en had een goed stel hersenen. 

Er zijn geen persoonlijke aantekeningen of brieven van Samson overgeleverd. Wel vond de Surinaamse schrijver Cynthia McLeod, die uitgebreid onderzoek deed naar Samson, in 1996 talloze contracten en testamenten waarin haar naam genoemd werd. De eerste man die genoemd wordt in dergelijke papieren was een Duitse militair in het leger van Carl Otto Creutz.

Net als Stedman een paar decennia later was Creutz aangenomen om de kolonie In 1751 – Samson en Creutz waren toen allebei 36 jaar – lieten de twee een soort samenlevingscontract opstellen. Creutz had een stuk grond gekregen als beloning voor zijn aandeel in de strijd tegen de Marrons en kon daar nu een plantage op stichten. Daartoe miste hij het vermogen, dat Samson wel had uit erfenissen.

Naast een plantage bouwden Samson en Creutz samen een statig huis in Paramaribo, op de hoek van de Wagenwegstraat en de Heerenstraat. Aan de overkant van de straat werden een koetshuis, een stal en de slavenvertrekken gebouwd. Het woonhuis richtten ze luxueus in, met kasten vol porseleinen serviezen en zilveren bestekken, zodat ze grote gezelschappen voor overdadige banketten konden ontvangen. Aan de met ceder- en mahoniehout betimmerde muren

Afgaand op wat de Schotse huurling Stedman schreef, liet de Surinaamse society het breed hangen. ‘Suriname was als een grote, fraaie tuin waar men alles verenigd vond wat de natuur en kunst kunnen voortbrengen om het menselijke leven aangenaam te maken. Er heerste overvloed en alle zintuigen genoten tegelijkertijd. Om te spreken in de woorden van het heilige boek:  

Tijdens dit uitbundige leven lieten rijke planters en ondernemers zich in alles door hun zwarte onderdanen bedienen. Er was een slaafgemaakte om de meester of meesteres uit te kleden, iemand om hem of haar aan te kleden, een aantal om hem koelte toe te wuiven, weer een viertal om hem te vervoeren in een draagstoel wanneer hij zich moest verplaatsen. Want ‘niets is geschikter om mee te pronken dan een groot aantal slaven’,

Zo ook Elisabeth Samson. Alleen al in haar luxueuze woonhuis aan de Heerenstraat leefden 44 mensen in slavernij om haar en haar man te bedienen. Op plantage Clevia verbouwden 208 tot slaaf gemaakte mannen, vrouwen en kinderen koffie voor hun zwarte meesteres. De man met wie Elisabeth samenwoonde, streed tegen de Marrons die zich tegen de slavernij verzetten. Hij beschermde de planterskolonie, en daarmee het systeem van uitbuiting waaraan Elisabeth zelf alleen door toeval ontsnapt was.

‘Let them talk’. Uit de serie Untangled Tales door Michelle Piergoelam.

De rijkste vrouw in de kolonie wilde met een witte man trouwen

Carl Otto Creutz stierf in 1762. Na de dood van haar geliefde erfde Samson de helft van zijn plantage en kocht ze Creutz’ Duitse erfgenamen voor de andere helft uit. Ze bewees een gehaaide ondernemer te zijn: op het hoogtepunt van haar succes bezat ze zes plantages, twee buitenplaatsen en vijf huizen in Paramaribo. Ze verdiende daar zo’n honderdduizend gulden per jaar mee. Ter vergelijking: de gouverneur van Suriname ontving een jaarsalaris van tienduizend gulden. 

Samson was, samen met haar zus Nanette, een van de grootste koffie-exporteurs van het land. In 1768 liet ze, samen met Nanette, zelfs een eigen schip bouwen: De Juffrouw Nanette en Elisabeth. Maar hoe rijk en machtig ze ook was, Samson bleef zwart. Haar hele leven kreeg ze te maken met andere regels. Wat haar vooral bleef steken: dat ze niet met een witte man mocht trouwen. Ook met Creutz had ze altijd in concubinaat geleefd.

Hoe weinig indrukwekkend Braband ook was, hij was wel wit. En dat was een eigenschap die Samson niet kon kopen

Hoe het is gegaan, is niet helemaal duidelijk. Maar twee jaar na de dood van Creutz gaf ze te kennen te willen trouwen met Christoph Braband, een koster en organist van de plaatselijke gereformeerde kerk. Braband was veel jonger dan Samson, die op dat moment vijftig jaar was. Hij woonde in een eenvoudig huis dat hij nota bene van Samson huurde, op een van de percelen tegenover haar statige herenhuis.

Hoe weinig indrukwekkend Braband ook was, hij was wel wit. En dat was een eigenschap die Samson niet kon kopen. Door met een witte man te trouwen, deed ze iets wat geen enkele zwarte vrouw eerder had gedaan. Het bracht haar dichter bij witheid dan ze ooit kon komen.

Samsons verzoek om in ondertrouw te gaan, werd door de commissarissen van Huwelijkszaken met ongeloof ontvangen. Niet wetend wat ze met het verzoek aan moesten, zochten ze steun bij de gouverneur, die het ook niet wist. De Hollanders gingen ervan uit dat ‘interraciale huwelijken’ bij wet verboden waren, maar bewijs daarvoor kon niet overlegd worden. 

De gouverneur en zijn raden schreven daarom een brief naar de directeuren van de Sociëteit om om uitsluitsel te vragen. Ze legden uit hoe precair de situatie van dit verzoek tot ondertrouw was. Niet alleen ging het om een vrouw ‘in de vijftig jaeren oud’ die wenste te trouwen met Het ging ook nog eens om een oude, zwarte vrouw.

De commissarissen schrijven in de brief dat zwarte mensen alleen in huidskleur, haar en aard anders zijn dan witte mensen. Bovendien zijn ze in theologisch opzicht, net als hun witte broeders en zusters, allemaal kinderen van Adam, en daarom de broeders en zusters van de witte mens. De reden om toch tegen een huwelijk te zijn, was

Interraciale huwelijken, ging het verder, moesten vooral vermeden worden omdat het al moeilijk genoeg was voor de witte mens die zichzelf als ‘lieden van een beeter en edelder natuur’ beschouwden en zich als zodanig staande moesten houden te midden van grote groepen zwarte mensen die, zoals men wist, tot een ‘verkeert en verdraaijt’ soort mens behoorden. 

Mochten de hoge heren van de Sociëteit desondanks besluiten dat er geen wettig middel was om dergelijke huwelijken tegen te gaan, dan werd toch nadrukkelijk verzocht om de witte man die zichzelf in zo’n mate verlaagde om te trouwen met een zwarte vrouw, te verbieden om in aanmerking te komen voor welke officiële ambt in de kolonie dan ook. 

Terug in witte handen

Er waren dus talloze redenen om het huwelijk te verbieden. Maar het bijzondere geval van Elisabeth Samson gaf de heren van de Sociëteit een enkele, zwaarwegende reden om het huwelijk wél toe te staan: haar gigantische fortuin. Ze schreven terug:

Samson wachtte ondertussen het oordeel uit Nederland niet af. Ze liet haar zaakwaarnemer in Amsterdam een officieel rekest indienen bij de Staten-Generaal. Het duurde drie jaar voordat de Staten-Generaal in 1767 tot de conclusie kwam dat er, precies zoals Samson beweerde, geen wet bestond waarin het verboden was voor zwarte en witte mensen om met elkaar te trouwen. 

Tegen de tijd dat Samson bericht kreeg dat ze, als eerste zwarte vrouw in de koloniale geschiedenis van Suriname, voor de wet met een witte man mocht trouwen, was haar verloofde echter al overleden.

Voordat het gouvernement opgelucht kon ademhalen, diende Samson opnieuw een verzoek voor ondertrouw in. Haar verloofde heette ditmaal Hermanus Daniel Zobre, wederom een witte man, opnieuw zonder bijzonder indrukwekkende carrière. Met zijn dertig jaar was Zobre, net als zijn voorganger Braband, een stuk jonger dan Samson.

Het stel trouwde op 21 december 1767. Hun huwelijk duurde kort, want Samson overleed in 1771. Ze had geen kinderen, en haar volledige fortuin ging naar haar weduwnaar. Inmiddels ging het om veertien huizen in Paramaribo, acht plantages en de twee buitenplaatsen. De inventaris werd geschat op 1.138.000 gulden. 

Zobre bestierde ze gedurende zijn verdere leven. Na zijn dood kwam alles wat Samson had opgebouwd eerst in handen van zijn broer, daarna in die van Amsterdamse kooplieden.

‘Opo langi’. Uit de serie Untangled Tales door Michelle Piergoelam.

Niet goed, maar ook niet helemaal slecht

Elisabeth Samson was een vrouw die zich, voor zover bekend, niet inzette voor de emancipatie van zwarte mensen. Sterker nog: ze hield zelf honderden mensen in slavernij en verdiende goud geld aan plantages die dreven op gedwongen arbeid. Als zij niet was getrouwd met Zobre, zou haar vermogen niet terug zijn gevloeid in witte handen, maar door haar zwarte familieleden zijn geërfd. 

Na haar dood werd ze afwisselend gezien als een feministisch boegbeeld, en als een verrader van haar eigen volk. Tegelijkertijd bleef ze, selfmade als ze was, altijd een voorbeeld van wat talent en hard werken vermag in een kapitalistisch systeem. Dat ze het systeem aanvocht tot bij de rechtbank in Amsterdam, was bewonderenswaardig. Het leek echter vooral geboren uit een verlangen om dat ene te verkrijgen wat ze niet kon kopen: de ultieme acceptatie van de witte mens. 

Stedman en Samson hebben elkaar nooit ontmoet. De Schot kwam een jaar na de dood van Samson aan in Paramaribo. Wel ontmoette hij Elisabeths zus, Nanette Samson,  

Elisabeth Samson eigende zich de vrijheid toe die vooral aan witte mannen was voorbehouden

Zou Stedman iets hebben gezegd over de slavernij die Nanette en Elisabeth Samson in stand hielden? Waarschijnlijk niet. Stedman klaagde weliswaar de behandeling van de zwarte mens in de kolonie aan, maar nergens keurde hij slavernij op zichzelf af. Hij was, net als Elisabeth Samson, een kind van zijn tijd. 

Dat hij al opmerkte dat de behandeling van tot slaaf gemaakten in Suriname buitenproportioneel wreed was, was in die tijd al voldoende om de wenkbrauwen te fronsen. Net zoals het van de zotte was om te denken dat een zwarte vrouw vanzelfsprekend met een witte man zou kunnen trouwen.

Als geschiedenis een ontwikkeling is van menselijke vrijheid, zoals de ooit beweerde, dan zijn deze twee verhalen complementair aan elkaar én aan dat idee. John Gabriël Stedman nam de vrijheid van geest om de zwarte mens als mens te durven zien, en het ook als zodanig op te schrijven. Elisabeth Samson eigende zich de vrijheid toe die vooral aan witte mannen was voorbehouden. Ze bouwde een gigantische welvaart op en onderscheidde zichzelf van anderen, wit én zwart. 

Op hun eigen manier zijn ze allebei tegendraads, en te bewonderen. En op hun eigen manier zijn ze problematisch. Niet zwart, niet wit. Wel heel veel tinten goed en kwaad die in elkaar doorbloeden.

Dit is voorlopig mijn laatste stuk in de serie Verzwegen geschiedenis. De komende tijd ga ik namelijk hard aan de slag met een boek waarin de verhalen die ik de afgelopen jaren binnen deze serie schreef de leidraad vormen.

Lees ook: