Zorgen voor iemand die geen kant meer op kan

Lynn Berger
Correspondent Zorg
Foto's gemaakt door Isabel Janssen (voor De Correspondent)

Zorgen is: rustig blijven, ook wanneer een ander het tegenovergestelde doet, leer ik van Tal Vijfhuizen, die in een instelling voor jongeren met complexe problematiek werkt.

Het is drie uur ’s middags als Tal Vijfhuizen (26) het terrein van Werkenrode Jeugd op rijdt, aan de Nijmeegsebaan in Groesbeek. Het is een boomrijk, heuvelachtig terrein, met verschillende ‘paviljoenen’ die in totaal tien ‘groepen’ herbergen, met namen als het Dommeltje, de Kameleon, de Bijenkorf en de Doelen Olm. ‘Het is een soort Center Parcs’, zegt Tal – behalve dat je hier niet voor vakantie komt.

Werkenrode werd in 1961 opgericht als verblijfsplek voor jongens met een lichamelijke beperking. Later ving De afgelopen jaren is de doelgroep veranderd. Jongeren met een lichamelijke beperking blijven sinds zo veel mogelijk terwijl de residentiële zorg vooral gereserveerd werd voor jongeren met ‘complexe’ problemen: een verstandelijke beperking in combinatie met gedragsproblemen bijvoorbeeld; jongeren met een autismespectrumstoornis, niet-aangeboren hersenletsel, of een chronische ziekte.

De jongeren zijn tussen de tien en vierentwintig jaar oud. In veel gevallen trokken hun ouders, buren of familieleden aan de bel, omdat het thuis niet langer ging. Soms vinden ze zelf de weg naar Werkenrode, soms is er een melding gedaan bij het sociaal wijkteam of bij Veilig Thuis, en een enkele keer is iemand

Alle jongeren krijgen een begeleider, een diagnose en een behandelplan, een eigen slaapkamer en een gemeenschappelijke ruimte. Ze krijgen onderwijs, werk of dagbesteding, en vrijetijdsbesteding. En ze krijgen zorg. Zorg die verder niemand kan geven. Tal: ‘Deze jongeren hebben zo’n complexe, meervoudige problematiek – ze kunnen nergens anders meer terecht.’ 

Problemen die niet zo snel opgelost zijn 

Tal kwam hier vier jaar geleden stage lopen – ze deed de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening – en ging nooit meer weg. Ze werkt ‘op’ een van de groepen, waar ze tijdens een dienst samen met één andere collega voor negen jongeren zorgt. Ook is ze de persoonlijk begeleider van twee van hen: degene die een behandelplan schrijft, met de gemeente overlegt over de voortgang en eventuele extra steun, en het contact met de familie onderhoudt. 

Daarbij werkt ze altijd ‘competentiegericht’, zoals dat heet: ‘Je vraagt aan iemand wat hij of zij al goed kan, en waaraan ze willen werken. Soms wil iemand graag zelfstandig leren koken: dat oefen je dan, stap voor stap, en uiteindelijk staat diegene dan twee keer per week zelf te koken, soms voor de hele groep. Dat geeft veel zelfvertrouwen, en daardoor gaan andere dingen ook beter’ – zoals het omgaan met je emoties, want daaraan wordt ook gewerkt, onder meer met behulp van gespecialiseerde psychotherapeuten.

De jongeren zoeken steun bij elkaar, maar ze kunnen elkaar ook in de weg zitten

Tal: ‘In de ideale situatie komt iemand binnen met een hulpvraag en gaat hij of zij naar huis wanneer de behandeling is geslaagd. Of ze stromen door naar een van de “buitenhuizen”, woongroepen in een gewone woonwijk, waar ze ook begeleid wonen, maar met veel meer zelfstandigheid.’

Dat wordt niet altijd bereikt, en het gaat zelden snel: ‘We hebben nog maar weinig cliënten gehad die binnen een jaar konden doorstromen. Voordat iemand op Werkenrode terechtkomt, is er vaak al zo veel misgegaan – dat los je niet in een paar weken op.’ 

Bovendien: ‘Meestal is er niet alleen iets met het kind aan de hand, maar met het hele systeem waar zo’n kind in zit, het hele gezin. Dat moet je dus óók helpen.’ En dat terwijl lang niet alle ouders betrokken willen of kunnen zijn bij de behandeling.

‘Er is hier nu een meisje dat door haar moeder is verstoten. De begeleiders en de andere cliënten zijn alles wat ze heeft. En de jongeren zoeken steun bij elkaar; samen sporten is vaak een goede uitlaatklep. Maar ze kunnen elkaar ook in de weg zitten’ – bijvoorbeeld doordat ze elkaar opstoken, of elkaar wakker houden ’s nachts.

Alles is een leermoment

Vandaag staat Tal niet op haar groep. Ze heeft terreindienst. Dat betekent dat ze door elke groep kan worden opgeroepen als het ergens ‘escaleert’. ‘Veel van de jongeren die bij ons wonen hebben nooit geleerd hun eigen emoties goed te begrijpen’, zegt ze. ‘Omdat die ruimte er niet was, of omdat ouders het zelf ook niet kunnen. Dus ze houden alles binnen, tot het niet meer gaat. Of ze uiten alles in één keer, bijvoorbeeld door te gaan schoppen, zoals kleuters dat kunnen doen – alleen zijn zij een stuk sterker.’ 

Dat kan stressvolle situaties opleveren, waarbij de begeleiding soms ook vastloopt. Tal: ‘En dan is het fijn als je als buitenstaander komt helpen’ – om de boel in de kiem te smoren of, als dat niet lukt, in te grijpen. In het uiterste geval, vertelt Tal, moet een cliënt naar de ‘rustruimte’ worden gebracht. ‘Dat is iets vriendelijker dan een separeercel, maar dan nog wil je iemand daar niet in zetten. Soms kan het niet anders, dan is een jongere zó overstuur. Als het even kan blijven we er wel bij, tenzij het echt onveilig is.’ 

Begeleiders hebben soms ook aandacht nodig. Als je terreindienst hebt, is het zaak hen te helpen ‘om weer uit de emotie te komen, om rustig te blijven, zodat het niet verder uit de hand loopt’. En als het rustig is kijken Tal en de begeleiders samen terug: alles is een leermoment. 

Daarmee is een terreindienst doorgaans een stuk heftiger dan een gewone dienst op een groep – die verlopen vaak genoeg rustig. Je ziet veel van het terrein, maar lang niet alles van de zorg die er wordt gegeven, en relatief weinig van wat er allemaal wél goed gaat. 

Veel begeleiders houden het werk niet lang vol

Tal start haar dienst met het doornemen van de rapportages die haar collega’s schreven: waar ging het eerder deze week mis, is er nog iemand weggelopen? ‘Eergister was het onrustig bij het Dommeltje’, leest ze, daar zal ze zo nog even naar vragen.

Tijd om een rondje te lopen. Geroutineerd en opgewekt loopt Tal van paviljoen naar paviljoen. Ze loopt gemeenschappelijke keukens in, groet collega’s en cliënten. ‘Halloooo Tal, jij bent aardig!’ roept een lange jongen van een jaar of zeventien vanuit de deuropening van zijn kamer. Zijn deur is versierd met plaatjes van vrachtauto’s. 

Overal waar ze komt vraagt Tal de begeleiders hoe het gaat, of er iets is voorgevallen, iets om rekening mee te houden. Het is rustig, zegt de een. De ander zegt dat een paar kinderen van streek zijn, omdat een begeleider heeft aangekondigd dat ze weggaat. In de gemeenschappelijke woonkamer – laminaat op de vloer, meubilair dat tegen een stootje kan en een flatscreen aan de muur – schuifelt een meisje mokkend heen en weer. ‘Iedereen gaat weg, dat is toch zo!’ 

Lachend: 'Mijn ouders snappen soms niet dat ik dit werk volhoud'

Het verloop is groter dan je zou willen, vertelt Tal later. De meeste werknemers zijn jong, net als zij, en houden dit werk gemiddeld een Zeker een terreindienst, waarbij je meer escalaties tegenkomt dan bij een normale dienst, kan stressvol zijn: de adrenaline giert haar dan geregeld door het lijf. 

‘Anderhalf jaar geleden ben ik door een cliënt in mijn bil gebeten. Dwars door mijn spijkerbroek heen, hij hapte er een heel stuk huid uit. Ik probeerde hem op de grond te krijgen. Maar het was een flinke jongen en ik ben een kleine meid – ik had hem wel in de houdgreep met zijn arm op zijn rug, maar hij voelde toch ruimte en beet. Ik heb met mijn elleboog een tik op zijn kaak gegeven, toen liet hij los. Het was een grote wond, ik moest naar de eerste hulp.’ Lachend: ‘Mijn ouders snappen soms niet dat ik dit werk volhoud. “Het is toch veel te gevaarlijk”, zegt mijn moeder dan.’ 

Waarom rustig blijven werkt

Haar ouders adopteerden Tal toen ze veertien maanden oud was, uit China. ‘Ik was een van de weinige buitenlanders in ons dorp’, vertelt ze. ‘Ik was echt een spektakel. Dus ik wist al jong: ik moet tegen iedereen opboksen.’

‘Op de basisschool werd ik gepest, maar op de middelbare school kwam er een draai. Ik dacht: ik kan ook gewoon iets terugzeggen. Ik was een jaar of dertien toen een jongetje zijn vuist naar me uithaalde. Ik schrok heel erg, maar draaide me om en vroeg oprecht geïnteresseerd: “Waarom deed je dat?” Ik schoot niet meteen in de emotie, maar kon mijn gedrag beheersen. Die jongen werd ook rustig, net als ik. Zo duidelijk zijn, en heel neutraal blijven, dat werkt bij deze jongeren ook heel goed.’

‘Wanneer een jongere een uitbarsting heeft, of het te kwaad krijgt, dan hebben we het daarover. “Wat gebeurde er nou?” vraag je dan, en je helpt ze om hun emoties te benoemen. En je probeert iemand uit te leggen wat de consequenties zijn van bepaald gedrag – voor een ander, maar ook voor henzelf.’

‘Er was een keer een jongen die zei: “Ik pak je als je straks naar huis gaat.” Toen zei ik: “Mij maakt het niet uit, dit is mijn werk, maar voor jou maakt het wél uit. Want jij ligt nu op de grond, en met zulke uitspraken kan ik niet loslaten, hoe graag ik dat ook wil.” Vaak helpt dat: iemand heel rustig een spiegel voorhouden.’ 

In die zin, zegt Tal, is álles wat er in Werkenrode gebeurt onderdeel van de behandeling, van de zorg: ‘De strakke structuur, onze duidelijkheid en kalmte. We hebben altijd een duidelijk schema voor de dag, daardoor weet iedereen altijd waar ze aan toe zijn. Dat geeft rust. En we kaderen alles in. Dus we zeggen: je kunt kiezen tussen A of B – dat werkt veel beter dan vragen wat iemand wil.’ 

Ergens tussen zorg en detentie

De pieper van Tal gaat af. Er is iets aan de hand op het pad tussen de school en het voetbalveld. Ze rent erheen en ziet een stuk of vier jongens en drie begeleiders. Er wordt geschreeuwd, er was een vechtpartij: een van de jongens, een tenger type van een jaar of vijftien, blijkt niet op het terrein te wonen, en dreigt nu een groep vrienden op de been te brengen om te komen laten zien wie er de baas is.

Tal stuurt de cliënten, die nog namopperen, met hun begeleiders terug naar hun groep, belt snel haar leidinggevende om te overleggen en vraagt de jongen die niet op het terrein woont met haar mee te lopen naar een andere groep. Dat doet hij.

Beschermen doe je ook door te begrenzen – soms tegen wil en dank

Onderweg vraagt Tal kalm wat er is gebeurd en wat hij van plan is. De jongen antwoordt, eerst boos, dan rustiger. Binnen in één van de paviljoens vraagt ze hem te wachten. Ze gaat naar een andere kamer, doet de deur dicht en belt de politie. De jongen is inmiddels weer weggelopen, maar de politieauto arriveert snel, en Tal loopt erheen om de agent uit te leggen hoe de jongen eruitziet. Ergens vanuit een raam schreeuwt iemand ‘Wouten!’, uit een ander raam klinkt geschater.

‘Hopelijk schrikt de auto hem af, en die knokploeg van hem ook’, zegt Tal. 

Dit is een vorm van zorgen die veel weg heeft van patrouilleren, op een plek die zich, althans voor een buitenstaander, ergens in het schemergebied tussen zorg en detentie lijkt op te houden. Voor sommige jongeren die op een besloten groep zitten – twee van de tien groepen zijn besloten –, zegt Tal, ‘voelt het inderdaad een beetje als een gevangenis’. Beschermen doe je ook door te begrenzen – soms tegen wil en dank.

Aan betrokkenheid ontbreekt het niet, aan tijd des te meer

Wat het werk vooral zwaar maakt, zegt Tal, naast de stress en het soms al te reële fysieke gevaar, is het gebrek aan perspectief dat ze soms ervaart. ‘Veel jongeren maken weinig vooruitgang of hebben duidelijk nog veel te leren. Hun gedrag is zo ontzettend complex. Soms zie ik de kleine succesjes en overwinningen niet meer’ – zorg heeft de neiging zich aan het zicht te onttrekken, of in elk geval pas zichtbaar te worden wanneer ze faalt.

‘Er is al zo veel misgegaan, in hun verleden – het is niet hun schuld, maar ze zitten er wel maar mooi mee. Natuurlijk, soms is het fijn dat je iemand kunt helpen fijn en rustig de dag door te komen. Maar dat is dan dus de enige winst: een rustige dag.’ 

Als ze één ding kon veranderen, zegt ze, dan zou ze meer tijd willen hebben. ‘Meer tijd om af en toe weg te gaan met een paar jongeren, het terrein af, eropuit.’ Maar met twee begeleiders op een groep van negen cliënten is die ruimte er amper. Aan enthousiasme, betrokkenheid en deskundigheid ontbreekt het niemand hier; aan tijd des te meer. ‘Maar ja’, zegt ze, ‘dat is overal hetzelfde, in de zorg.’

Of ze het eindeloos vol zal houden weet ze nog niet. ‘Mijn vriend en ik keken laatst naar een televisieprogramma over de politiemeldkamer. Dat lijkt me ook wel wat’ – coördineren en het hoofd koel houden wanneer iedereen om je heen in paniek is. 

Het gaat er soms hard aan toe hier, en ja, er is van alles mis met de jeugdzorg. Maar heel vaak is het ook gewoon gezellig

Het is zes uur, etenstijd. Tal loopt langs een groep waar vooral kinderen met autisme wonen, en vraagt of ze mee mag eten. Dat mag zeker: enthousiast worden er extra stoelen, borden en bestek tevoorschijn gehaald. De vrijwilliger die hier vaak helpt met koken heeft tomatensoep en groentesoep gemaakt, en er is stokbrood. Tal schuift bij een van de tafels aan. De sfeer is gemoedelijk. De jongeren maken onderling grapjes, en slechts één iemand wordt even boos. Na het eten loopt ze naar haar eigen groep, voor een kopje koffie. 

Ze wordt aangeklampt door een kleine jongen met een grote bril en een brede grijns. Hij is één van de twee kinderen van wie ze begeleider is. Morgen zal hij met de trein naar zijn ouders gaan en hij wil weten waarom hij moet bellen wanneer hij thuis aankomt. 

‘We willen gewoon weten dat je veilig bent’, zegt Tal.

‘Ik ben ook al eens alleen met de trein van Purmerend naar Antwerpen gegaan, ik kan het heus wel!’ 

‘Ik zeg toch ook niet dat jij niet kunt reizen? We willen weten of je…’

‘…veilig bent. Oké, oké.’

‘Aaron is zo’n schatje’, zegt ze, ‘En dat zijn ze bijna allemaal: in de kern zijn ze zo lief. Ja, het gaat er soms hard aan toe hier, en ja, er is van alles mis met de jeugdzorg. Maar heel vaak is het ook gewoon gezellig. Ik ben ondanks de complexiteit van dit alles zo trots op mijn collega’s en cliënten’ – daarom is Tal ook ambassadeur van Werkenrode Jeugd, en geeft ze voorlichtingen aan stagiaires en andere geïnteresseerden uit de zorg. ‘Bij Aaron heb ik goede hoop. Zijn vader is erg betrokken en zelf wil hij het ook graag. Hij is heel behandelbaar, en dat is erg fijn.’

Dit is de zevende aflevering van De zorgzamen, een rubriek waarin ik elke twee weken meeloop met iemand die zorgt.

Meer lezen?