De bodem is de basis. Dus daar moeten we goed voor zorgen, zegt deze boer
Zorgen is rekening houden met de natuur én met de toekomst, leer ik van melkveehouder Peter Oosterhof, die een paar jaar geleden biologisch en natuurherstellend ging boeren.
‘Ach kijk, het is gelukt!’
In het achterste deel van de stal van melkveehouder Peter Oosterhof ligt een bruingrijs kalfje in het stro. Het lijkt de wereld enigszins beduusd in zich op te nemen. Er ligt bloed omheen, en vruchtwater. De moeder, een zwarte koe, likt haar boreling kalmpjes droog. ‘Dit is haar eerste kalf’, zegt Peter, terwijl hij het stro oploopt, ‘en ze heeft het helemaal zelf gedaan.’ Dan trekt hij de achterpoten van het kalfje uit elkaar: ‘Het is een koekalf’ – een meisje.
Hoewel de middag nog moet beginnen, is dit al het derde kalf dat vandaag het leven ziet op de boerderij waar Peter (48) woont met zijn vrouw Marieke (ook 48) en hun twee kinderen – een dochter van 9 en een zoon van 7. Het is begin maart, en dat betekent babyboom: het merendeel van de ongeveer 120 melkkoeien ‘kalft af’ tussen eind februari en begin mei. Dat is precies de periode waarin er in Peters weilanden volop gras staat, en de koeien al dat groen kunnen omzetten in melk.
Doordat zijn koeien veel in de wei staan en de bodem zelf bemesten, hoeft Peter niet met kunstmest te werken; doordat de koeien niet plassen waar ze poepen, komt er ook minder ammoniak vrij. En dat is belangrijk, zegt Peter, want als boer wil hij niet alleen voor zijn koeien zorgen – en, via hen, voor zuivel – maar ook voor zijn omgeving. Want, zegt hij: ‘Die moeten we toch een beetje netjes afleveren voor de volgende generatie.’
Meer rode regenwormen, minder bezoekjes van de veearts
De boerderij van Peter Oosterhof ligt in Foxwolde, aan de noordelijke rand van Drenthe. Het bedrijf zit al vijf generaties in de familie; Peter nam het stokje over van zijn vader, en het huis waarin hij woont is het huis waarin hij werd geboren.
‘Mijn vader is een vogelaar, en mijn moeder weet alle plantjes bij naam.’ Typische bioboeren eigenlijk, maar ‘omdat mijn vader een zoon had die boer wilde worden en hij het bedrijf dus overeind wilde houden, is hij meegegaan in het gangbare productiemodel’ – waarbij een zo hoog mogelijke opbrengst per koe de enige graadmeter was van succes.
Sinds twee jaar mag Peter zich biologisch, regeneratief, natuurinclusief én duurzaam boer noemen – al vindt hij die termen minder interessant dan wat het in de praktijk betekent
Aanvankelijk volgde de zoon in de voetsporen van de vader. Tot Peter een paar jaar geleden besloot dat het helemaal anders moest: van regulier boeren, puur gericht op liters melk, naar een vorm waarbij ook de natuur meetelt. Denk aan: de gezondheid van het bodemleven en de diversiteit aan plantensoorten in het weiland en langs de sloten. Sinds twee jaar mag Peter zich biologisch, regeneratief, natuurinclusief én duurzaam boer noemen – al vindt hij die termen minder interessant dan wat het in de praktijk betekent.
Hij begon zijn weilanden anders in te zaaien – niet meer enkel met gras, maar ook met klaver, weegbree, duizendblad en cichorei: ‘Een salademengsel’, zoals hij het noemt. Hij stopte met kunstmest en landbouwgif, en minderde met krachtvoer. En waar hij vroeger alle bomen en struiken op zijn land zonder pardon omzaagde – anders stonden ze de grote bemestingsmachines maar in de weg – daar laat hij nu de natuur juist wat meer haar gang gaan en plant hij zelfs weer bomen terug.
Met resultaat, vertelt hij enthousiast: ‘We hebben nu bijvoorbeeld veel meer rode regenwormen in de grond. Die leveren voedingsstoffen aan het gras en de plantjes, én ze zorgen ervoor dat de bodem beter bestand is tegen droogte en zware regenval. Langs de randen van de kavels wemelt het van de insecten.’ En de koeien? ‘Die zijn een stuk gezonder. De veearts hoeft bijna nooit meer te komen.’ Of ze ook gelukkiger zijn durft Peter niet te zeggen: ‘Volgens mij is het zo: zolang een koe te eten heeft, is ze gelukkig.’
Zorgen begint bij de basis: de bodem
Zijn vrienden, allemaal reguliere boeren, zagen Peters omslag met argusogen aan. ‘Die vonden het wel gek ja, dat ik ineens een geitenwollensok was geworden.’ Zijn vader, die net als Peter op de landbouwschool had geleerd dat je niet kon boeren zonder kunstmest en veel krachtvoer, was er evenmin gerust op. En eigenlijk wist Peter zelf ook niet zeker hoe het moest en of het zou lukken. Wat hij wel wist: zoals hij bezig was, kon het niet langer.
‘We wonen vlak bij Groningen, en ik luister vaak naar Radio Noord. Daar ging het steeds over de aardbevingen. Een deel van het aardgas dat in Groningen wordt gewonnen, gaat naar de productie van kunstmest. Aardgas is eindig. Het is zonlicht dat miljoenen jaren opgeslagen heeft gelegen onder de grond. En ik dacht: moeten we dát nou echt gebruiken om gras te laten groeien?’
Daar kwam bij, vertelt Peter, dat hij ‘helemaal klaar was met brandjes blussen’ – met het toedienen van allerlei middelen om de koe gezond te houden, met het strooien van kunstmest omdat het gras anders niet groeien wilde, met het voeren van veel krachtvoer omdat de koeien anders te weinig produceerden. ‘De productie van de koeien ging misschien wel omhoog, maar we liepen ook tegen de negatieve consequenties van dat systeem aan, zoals de degradatie van de bodem.’ En dat terwijl ‘de bodem letterlijk de basis is’ – als die niet gezond is, dan kan je de rest op termijn al helemaal vergeten.
Het is tijd om de koeien naar buiten te laten. Dat de lente nog moet beginnen hindert niet: als de koeien weiden, is dat goed voor de grasgroei. De staldeuren gaan open en daar gaat het vee, lopend en loeiend in een keurige rij van zwart, bruin en wit. Een enkeling blijft dralen in de stal. ‘Kom op, je bent te laat’, zegt Peter, terwijl hij haar naar de staldeur begeleidt. ‘Deze is eergister bevallen’, licht hij toe, ‘ze weet nog niet helemaal wat haar overkomt.’
Hij stapt in een elektrisch trekkertje en rijdt achter de koeien aan, die naar een kavel achterop het land zijn gelopen. Hij sluit het kavel af en begint dan aan een korte rondleiding over zijn land – 55 hectare weiland, en ook nog eens 40 hectare die als natuurgebied dient, of waar hij gras laat groeien om ruwvoer van te maken voor in de winter. ‘Omdat je de bodem af en toe rust moet geven, doe ik aan stripgrazen: ik geef de koeien steeds een klein stukje om te begrazen en te bemesten. Zo voorkom je ook dat ze alleen het lekkers er tussenuit eten en de rest laten staan.’
Weglaten in plaats van toevoegen
Peter loopt een kavel op en zakt door zijn knieën. ‘Kijk, dit heb ik een aantal jaar geleden ingezaaid met het saladebuffet’ – een mengsel van gras en kruiden, in plaats van de monocultuur aan Engels raaigras die hij gewend was. Voorheen zag hij alles wat niet gras was als onkruid dat bestreden moest worden; nu wil hij juist zoveel mogelijk andere soorten laten groeien.
En inderdaad: het is een veelzijdig groen gebeuren hier, zo laag bij de grond. ‘Zie je de weegbree en het duizendblad?’ Peter wrikt een uitgedroogd stuk koeienmest los, breekt het open en ruikt eraan. ‘Ruikt lekker he? Je rúíkt gewoon bos, humus. En kijk, kijk, kijk!’ – een wormenkontje kruipt verder de grond in – ‘volgens mij is dat een pendelaar, die trekken complete strootjes de grond in, zo maken ze van de bodem een soort spons’ – daarom kan Peters grond dus beter tegen droogte én extreme regenval.
Op de landbouwschool, vertelt Peter, leerde hij vooral ‘wat we allemaal moesten toevoegen’. Hijzelf is inmiddels een meester in het weglaten. ‘Zoals de natuur het bedacht heeft, werkt het eigenlijk heel goed. Dus daar ben ik zoveel mogelijk naar teruggegaan – al moet je nog steeds wel bijsturen, beheren, en verbeteren.’
En je moet zoeken, heel veel zoeken: ‘Mijn opa fokte zijn eigen koeien onder de lokale omstandigheden, net als alle boeren honderd jaar geleden. Maar de wereld werd groter, of de afstanden kleiner, waarna we Amerikaans sperma zijn gaan invoeren om onze koeien hier te bevruchten. Daarmee hebben we koeien gefokt die veel melk opbrengen, maar die ook zijn aangepast aan buitenlandse omstandigheden, aan veel mais in hun voedsel. Met alleen gras komen ze zetmeel tekort en worden ze vatbaarder voor allerlei ziektes. Ik probeer nu weer koeien te krijgen die wel weer gewoon van gras melk kunnen maken – ik heb een stiertje gekocht van een collega-boer die zijn koeien ook geen krachtvoer laat eten.’
‘Nu ze veel minder krachtvoer krijgen, geven mijn koeien minder melk dan toen ik regulier boerde. Maar ik heb ook minder kosten – ik koop geen gif, medicatie of kunstmest, en de veearts hoeft niet om de haverklap te komen. Door het vele weiden hoef ik ook minder mest uit te rijden en ruwvoer te winnen.’ Dat, in combinatie met de hogere bio-melkprijs, ‘maakt dat het toch uit kan.’
Vorig jaar heeft hij, samen met een kaasmaker uit de omgeving, voor het eerst een eigen kaas in de markt gezet. ‘Weidewolmer’ heet het, naar het gras dat de koeien eten en naar de streek waarin ze wonen. ‘Iedereen kan wel zeggen dat je lokaal en biologisch moet kopen, maar dan moeten die producten er natuurlijk wel zijn – vandaar.’
‘Er zijn nu onderzoekers bezig om van gras direct kaas te maken, veganistische kaas dus, zonder koe. Een collega van mij zei: dat gaat nooit wat worden, veel te kunstmatig. Maar ja: vierhonderd koeien in één stal, die nooit naar buiten gaan, dat is toch ook hartstikke kunstmatig? Als die vegan kaas er eenmaal is moeten wij boeren wel van toegevoegde waarde zijn, willen we nog bestaansrecht hebben.’
Alle boeren zijn zorgzaam
Het geeft ook vrijheid, het gevoel zelf het roer weer in handen te hebben: ‘Ik ben minder afhankelijk van mensen die aan mij willen verdienen, zoals vertegenwoordigers van veevoerbedrijven of dierengeneesmiddelproducenten. Maar dat betekent ook dat er niemand is die voor je lobbyt in Den Haag en dat je nergens meer terecht kan voor advies.’
Mede daarom ging Peter in het bestuur van WIJ.land, een stichting die boeren helpt om op een meer natuurinclusieve manier te werken. Ook is hij sinds begin vorig jaar lid van Caring Farmers, een belangenorganisatie voor boeren die natuurinclusieve kringlooplandbouw bedrijven of dat willen gaan doen.
Een prima club, zegt Peter, al is de naam misschien wat suggestief. ‘Ik denk dat elke boer wel een zorgzaam persoon is. Je hebt liefde nodig voor je vee, anders word je geen boer. Voor een koe zorgen is heel direct: er moet gegeten en gedronken en gemolken worden. Maar je zorgt ook voor de bodem, voor generaties na je, voor een economisch systeem.’
Een zorgrelatie is bijna altijd ook een afhankelijkheidsrelatie. Het kind is afhankelijk van zijn ouder of verzorger, de patiënt van de arts of verpleegkundige, het zieke dier van de dierenarts. Voor de boer is dat anders. De koeien van Peter zijn van hem afhankelijk – van het voer en het water dat hij hen geeft, van wat hij voor en over hen beslist. Maar op zijn beurt is Peter voor zijn levensonderhoud afhankelijk van zijn koeien: als het met hen niet goed gaat, gaat het met zijn bedrijf óók niet goed. En dat maakt hem óók afhankelijk van de grond, het gras en de klaver.
Koe zonder kalf
De koe die zojuist is bevallen, liep niet mee het weiland op: zij is binnen gebleven, op het stro en bij haar kalf. ‘Dit kalfje blijft ongeveer een halve dag bij haar moeder’, zegt Peter. ‘Daarna breng ik het naar de stal hiernaast’ – een strostal waar nu al een stuk of vijftien kalfjes staan, allemaal een paar dagen oud. Vanochtend heeft Marieke dekjes bij hen omgedaan – de temperatuur lag toch nog rond het vriespunt. Op zich kunnen die kalveren daar wel tegen, maar het voelt fijner, zegt Peter, als ze een beetje beschermd zijn.
Dat er een kalfje geboren moet worden zodat een koe melk kan maken, zegt hij, ‘is toch wel het zwakste punt van de melkveehouderij’. Dat die kalfjes maar kort bij hun moeders blijven eveneens. ‘Maar als ik ze langer laat blijven, dan loeien ze altijd veel harder wanneer ik ze van elkaar scheid.’ Hij probeert ze weg te halen vóór ze zich kunnen hechten, dan doet het minder pijn.
Bovendien: ‘Ik wil dat die kalveren mij zien als hun verzorger. Hoe eerder ze aan mij wennen, hoe makker ze zijn.’ Hij wijst naar het deel van de stal waar de jongbeesten staan, de kalveren van ongeveer één jaar oud. ‘Dat zijn onze coronakalfjes, die werden tijdens de eerste lockdown geboren. Onze kinderen hebben hier eindeloos in de stal gezeten, waardoor het de makste koeien zijn die ik ooit heb gehad.’
Van de huidige kalverklas zal hij er ongeveer twintig houden. Stiertjes, en koekalfjes waarvan de moeders en grootmoeders niet zo’n hoge melkproductie hebben, verkoopt hij aan de vetmester. Die brengt ze groot en daarna naar de slacht. ‘Erg happy word ik daar niet van, nee. Maar goed, ik kan ze ook niet allemaal houden: dat wordt te duur en dan is het al helemaal niet duurzaam, want dan gaan we gewoon ten onder aan een koeienoverschot.’
Het is tijd ‘om een oordeel te vellen’ over het bruingrijze kalf dat inmiddels al op haar poten staat. Via de melkstal, waar de koeien twee keer per dag gemolken worden, en de ruimte waar alle machines en de melktank zich bevinden, loopt Peter naar zijn kantoortje. Daar, op een klein bureautje in de hoek, staat een computer. ‘Even kijken’, zegt hij, ‘de moeder is een Margriet – Margriet 181. Zij is deels Jersey, deels Holstein-Friesian en deels Brown Swiss. De moeder van Margriet 181 was Margriet 160. Zij had na het eerste kalf best een aardige melkproductie, bij het tweede kalf wat minder en daarna ging ze weg omdat ze niet meer drachtig wilde worden. Nou goed, weet je wat, ik hou deze aan. Het is op zich een goede lijn.’
Peter voert wat gegevens in en wacht tot de computer het nieuwe kalf een naam geeft. ‘Daar komt ‘ie: Margriet 195 gaat ze heten. De kleur is ook goed – mijn dochter wilde graag een bruingrijs kalfje. Ze zal blij zijn als ze straks uit school komt.’
Dit is de achtste aflevering van De zorgzamen, een rubriek waarin ik elke twee weken meeloop met iemand die zorgt.