In de zomer van 2011 kreeg ik mijn Green Card, waardoor mijn leven veranderde; een van die veranderingen was dat ik een accountant in Amerika nodig had. Dat werd de heer S., die mij ook geholpen had mijn Green Card te krijgen.

Ik ben een loyaal mens. De heer S. was goed voor mij geweest, ik zou goed voor hem zijn, ik zou verder van zijn diensten gebruikmaken, hoewel ik nog wel van de advocaat die mij geholpen had met de Green Card een merkwaardig telefoontje had ontvangen. ‘Je hoeft uiteraard niet bij de heer S. te blijven.’ Het hoefde niet, maar ik deed het graag.

Naar algemene maatstaven gemeten was de heer S. ongetwijfeld merkwaardig. Hij had geen eigen kantoor, maar ontving cliënten in het kantoor van een vriend van hem die in ondergoed handelde. In de ruimte waarin de heer S. mij ontving hing allerlei ingelijst ondergoed aan de wand. Maar het was geen sexy lingerie, het was degelijk ondergoed dat men aantrekt als men gaat sporten, hoewel ik zelf ook als ik niet ga sporten degelijk ondergoed aantrek. Ik kan me de laatste keer dat ik sexy ondergoed aantrok niet herinneren.

Aan de andere kant vind ik ingelijst ondergoed wel iets hebben. Eigenlijk is een ingelijste onderbroek in de woonkamer beter dan een middelmatig schilderij aan de wand.

Verder was de heer S. op leeftijd. Bepaalde vragen stelde hij wellicht daardoor niet één of twee of drie keer, maar soms wel tien keer. Als ik eenmaal een zwak voor iemand heb, ben ik moeilijk van mijn sympathie voor die persoon af te brengen. Er moet eigenlijk fysiek geweld aan te pas te komen voor ik zeg: nu is het genoeg.

Zo ben ik van mijn vorige in Nederland gevestigde accountant afgekomen. Op een gegeven moment dreigde hij mij in elkaar te slaan en toen dacht ik: dit gaat te ver, ik betaal deze man geen fors bedrag per maand om door hem in elkaar te worden geslagen. Ik vluchtte zijn kantoor uit en heb ondanks aanmaningen van hem om me ‘normaal’ te gedragen waarmee hij volgens mij bedoelde dat ik me door hem op eigen kosten in elkaar moest laten slaan nooit meer iets van me laten horen.

Ik kan alles verdragen maar geen pak slaag van mijn accountant, vooral niet zolang ik de rekeningen op tijd betaal

De dichter Kopland dichtte in een beroemd gedicht dat hij alles kon verdragen, behalve jonge sla in september. Ik ben prozaïscher, ik kan alles verdragen maar geen pak slaag van mijn accountant, vooral niet zolang ik de rekeningen op tijd betaal.

In de zomer van 2013 verdween de heer S. Op de afgesproken tijd kwam ik het kantoor binnen van de firma die in ondergoed handelde, maar de heer S. was er niet en niemand wist waar hij was. Dat was onprettig. Moest ik de heer S. gaan zoeken en hoe moest ik dat aanpakken?

Later hoorde ik dat hij in het ziekenhuis lag. Hij was enige tijd in slechte doen, maar kwam terug met een rollator.

Helemaal dezelfde was hij sinds die tijd niet meer. Een kwetsbaarheid die zich niet meer liet verbergen had zich van hem meester gemaakt. De relatie cliënt-accountant veranderde geleidelijk. Van vriendschap was misschien geen sprake, maar wel van een soort lotsverbondenheid.

Op een gegeven moment kon hij niet meer naar New York komen en ik moest hem opzoeken in een stadje op Long Island waar hij woonde, ongeveer een halfuur met de trein vanaf Manhattan. Hij ontving mij in een betrekkelijk onttakelde kamer op de begane grond van zijn flatgebouw, ergens tussen de parkeergarage en de ruimte waar men de was kon doen in. In veel flatgebouwen in Amerika bevinden zich op de begane grond gemeenschappelijke wasmachines.

Vroeger droeg hij altijd een pak, maar dat pak had hij niet meer aan, en ook had hij de moeite van het scheren laten varen.

De eerste keer dat ik hem zo zag, schrok ik, maar de tweede keer was ik er al aan gewend en ik vertrouwde op zijn toezegging dat hij nog jaren mee kon.

Per e-mail had mij een dag of tien daarvoor al laten weten: ‘Ik ben van alles kwijt. Ik heb kopieën nodig van de boekhouding van de afgelopen maanden.’

Maar toen ik de laatste keer naast hem zat, zag ik dozen waarin dossiers bleken te zitten die hij niet had kunnen vinden. Of beter gezegd, het meisje dat mij helpt bij de boekhouding zag dozen staan, ging erin rommelen en zei: ‘Maar hier zit alles in wat zoek is.’

Ik vond dat een geruststellende gedachte. Niets is kwijt, de dozen zijn gewoon niet geopend. Mijn accountant opent tijdelijk geen dozen meer. Je moet mensen wat vrijheid gunnen, ook mensen die bij je in dienst zijn.

De accountant zei: ‘Heel wat vrienden die ook cliënten waren hebben me teleurgesteld, maar jij niet.’

Ik begreep wat hij bedoelde. Er was geen weg terug, we zaten aan elkaar vast. Ik kon hem natuurlijk teleurstellen, maar dat wilde ik niet. Wie wil een oude, verzwakte man teleurstellen?

Thuis ben je waar je niet meer weg kan.

Met twaalf voormalig kindsoldaten door de vinexwijken Hotelmensen spreken Duits, het liefst het Duits van Bertolt Brecht. Tijdens een bijeenkomst van de Akademie van Kunsten stelt de Hotelmens zich voor met twaalf voormalig kindsoldaten, liederen van Brecht zingend, door de Nederlandse vinexwijken te trekken. Op medewerking van Fred Teeven kan gerekend worden. Lees hier het feuilleton Het leven is geen magnetronhandleiding De Hotelmens bezoekt een symposium van de boeddhistische leraar Chögyal Namkhai Norbu. De leraar blijkt aangenaam amoreel. Om het verleden hoef je je geen zorgen te maken, om de toekomst trouwens ook niet, stelt hij. Daarop besluit De Hotelmens zelf ook meester te worden. Lees hier het feuilleton van vorige week