Wat de politiek negeert met de nieuwe Kraakwet: wonen is een grondrecht
Op het dakterras van de woongroep waar ik woon, heerste twee weken geleden een optimistische stemming. De Eerste Kamer had een nieuwe kraakwet goedgekeurd die het makkelijker moet maken krakers uit huis te zetten. Maar volgens mijn huisgenoten – onder wie een paar ex-krakers – heeft de wet precies het tegenovergestelde effect.
Volgens de nieuwe wet mogen krakers binnen 72 uur uit huis gezet worden, waar daar nu nog minimaal acht weken voor staan. Die snellere ontruiming moet wel eerst uitvoerig worden getoetst door de rechter-commissaris, wat veel meer werk betekent dan tot nu toe. Daarom kan de wet ironisch genoeg juist leiden tot vertraging bij ontruimingen.
Een typisch voorbeeld van een wet die tot strenge handhaving moet leiden, maar door bureaucratische procedures juist het tegenovergestelde doet. Maar wat vooral opviel in de discussies over de wet: die gingen voornamelijk over de praktische kant. Weinig politici waren principieel tegen de harde aanpak van krakers.
Dat is op z’n minst vreemd te noemen in tijden van woningnood. Politici zien over het hoofd dat krakers juist de kern van het probleem aankaarten: dat privébezit belangrijker wordt gevonden dan het grondrecht op een dak boven je hoofd.
De rechten van vastgoedeigenaren staan voorop
Politici die zich tegen krakers keren, beschouwen woningen in de eerste plaats als particulier bezit. Ze stellen de rechten van de eigenaren, en niet die van woningzoekenden voorop. Dat is precies waartegen de kraakbeweging altijd heeft geprotesteerd. Als eigenaren hun huizen of bedrijfspanden leeg laten staan terwijl er mensen op zoek zijn naar woon- of werkruimte, moet het mogelijk zijn die panden tóch in gebruik te nemen.
Dat zo veel mensen zonder betaalbaar huis zitten, komt mede doordat de overheid de afgelopen decennia het woningbezit sterk heeft gestimuleerd. Er kwamen soepelere hypotheeknormen en lossere regels voor banken, waardoor meer mensen geld konden lenen om een huis te kopen. Tegelijkertijd bezuinigde het kabinet flink op sociale woningbouw.
Het gevolg: torenhoge huizenprijzen. Ook de huren zijn flink gestegen, zowel in de vrije als in de sociale sector. Wie niet decennia geleden een huis heeft gekocht, zit opgescheept met hoge woonlasten. Of kan zich simpelweg geen woning meer veroorloven.
Protest tegen leegstand
En dat terwijl er veel leegstand is. Onder woningen valt het mee, daarvan staat nog geen half procent langdurig leeg. Maar bij winkels en kantoren ziet dat er heel anders uit: op 1 januari 2020 stond ruim 8 procent van de winkels leeg, en 9 procent van de kantoren. Door de pandemie zal dat percentage nog zijn toegenomen.
Ook als een winkel of bedrijfspand geschikt is om een woning van te maken, wachten eigenaren daar vaak lang mee. Een winkel of kantoor levert een stuk meer huur op dan een woning, en dus moet de verhuurder een verlies incasseren als hij of zij de ruimte als woning gaat verhuren. Bovendien is zo’n verbouwing duur en zijn er allerlei praktische bezwaren, zoals lange vergunningprocedures en bestemmingsplannen.
Van de woningen die wél langdurig leegstaan, is bijna de helft een particuliere huurwoning.* Huizen met een hoge WOZ-waarde staan het vaakst leeg, en die staan relatief vaak in de grote steden. De coronacrisis heeft de leegstand verergerd, maar eigenaren zijn terughoudend met het verlagen van de huren, hopend op een terugkeer van de expats. Vanuit economisch perspectief is dat te begrijpen. Maar het is des te belangrijker dat er een beweging is die opkomt voor de belangen van woningzoekenden met minder geld.
Een stad voor de mensen die er wonen
Behalve dat krakers de voorrangspositie van huiseigenaren aan de kaak stellen, hebben ze ook een belangrijke stem in de ontwikkeling van steden. Ze werken samen met buurtbewoners die protesteren tegen de sloop of verkoop van sociale huurwoningen.
Zo was het ook in de jaren 70 en 80. Krakers organiseerden vaak een eetcafé of koffiehuis, en hun pand werd zo het centrale aanlooppunt in de straat. Ze hielpen buurtbewoners bij het tegenhouden van ontwikkelingen waar ze niet op zaten te wachten. Denk aan de afbraak van de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam of de aanleg van het Rottetracé in de havenstad, die van de binnensteden een soort kleine Manhattans moesten maken. Nu is iedereen blij dat die megalomane plannen niet zijn doorgegaan.
Natuurlijk loop ik het risico een tijd te romantiseren waar ik niet bij ben geweest. Er kwam veel geweld bij de protesten kijken, en niet alle krakers zijn lieverdjes die bij de buren op de thee gaan. Maar ik denk dat de kraakbeweging onze steden een stuk leuker en levendiger heeft gemaakt. En vooral: geschikter voor de mensen die er wonen.
Elke acht weken je huis uit
In 2009 werd de Wet kraken en leegstand aangenomen en kwam er een eind aan de levendige krakerstijd. Was tot dan toe kraken legaal als de woning langer dan een jaar leegstond, met de nieuwe wet konden krakers worden uitgezet.
Een golf van ontruimingen volgde. Een groot deel van de krakers stopte. Uit angst voor een strafblad, of omdat ze het beu waren elke acht weken op zoek te moeten naar een nieuwe woning. Zo ook mijn huisgenoten, die een woongroep begonnen in een pand van een woningcorporatie.
In 2017 kwam ik terug naar Amsterdam, na negen jaar in Berlijn te hebben gewoond. In mijn eentje kon ik geen enkele woning betalen. Ik was blij dat ik graag in woongroepen woon, want dat bleek de enige manier te zijn om binnen de stad een plekje te vinden. In veel van de panden waar ik heen ging voor een bezichtiging hing een gele banner in de hal. ‘Mede mogelijk gemaakt door de kraakbeweging’.
Ook in mijn huidige huis hangt zo’n banner boven de trap, hoewel het nooit is gekraakt. Ik zie het als eerbetoon aan een beweging die tot op de dag van vandaag de aandacht vestigt op de onderliggende oorzaak van de woningnood. Het grondrecht op betaalbare huisvesting is ondergeschikt aan het recht op bezit. Dáár zou het debat over moeten gaan.
Aanvankelijk stond in dit artikel dat vrijwel alle politici, van links tot rechts, krakers zo hard mogelijk willen aanpakken. Dat klopt niet helemaal, want in het debat in de Tweede Kamer noemden Sandra Beckerman (SP) en Paul Smeulders (GroenLinks) de krakers wel degelijk. Ik heb de tekst daarom aangepast.