Met een handjevol nieuwe standplaatsen voor woonwagenbewoners is honderd jaar discriminatie niet verdwenen
Er zijn veel te weinig woonwagenstandplaatsen bij gekomen sinds het ministerie van Binnenlandse Zaken gemeentes in 2018 de opdracht gaf om te zorgen voor meer standplaatsen voor Roma, Sinti en woonwagenbewoners. Het waren er 26 – op een tekort van zo’n 6.000. Dat tekort kwam er door het actieve ‘uitsterfbeleid’ dat de overheid tot 2018 voerde tegen deze bevolkingsgroep.
De Berlijnse Muur stond nog fier overeind toen Coen van de Luytgaarden zich meldde voor zijn eerste dag bij de krant.
Ruim dertig jaar later zit hij ’s ochtends met de lampen aan op de redactie van het Noordhollands Dagblad in Schagen. Het is 4 oktober 2020, een dag waarop de zon verlegen achterwege zal blijven. Van de Luytgaarden is 59 jaar en hij heeft weekenddienst.
Zondag is de drukste dag van de week. Naast wat hij ‘journalistiek handwerk’ noemt – het weekendnieuws verwerken, recensies ophalen en plaatsen, koppen maken, kolommen vullen – moeten er ook online berichten worden geplaatst.
Vlak voor de middag, als hij even weg is van zijn bureau, mist hij een telefoontje. Op zijn voicemail staat een burger uit Hoorn die zegt dat hij vanuit zijn raam allemaal politie ziet op het woonwagenkamp tegenover de ijsbaan.
Van de Luytgaarden belt zijn bron bij de lokale politie. Die bevestigt dat er een aanhouding gaande is.
Op die zondag tikt de journalist, tussen zijn andere werk door, snel een bericht. Kop: ‘Aanhouding bij woonwagenkamp Hoorn’. Er moet ook altijd een foto bij, hebben ze hem gezegd, maar dat er inmiddels een fotograaf op pad gestuurd is weet hij niet.
Dus hij opent het beeldarchief van de krant en typt in: ‘woonwagen, ijsbaan, Hoorn’, vindt een foto van een politie-inval tijden geleden (strakblauwe lucht, woonwagen op de achtergrond, twee politiewagens en vier agenten ervoor) en zet die bij zijn artikel. Hij maakt ook een onderschrift: ‘De politie was in het verleden vaker actief op het woonwagenkamp in Hoorn’.
Om vijf over een zet Van de Luytgaarden het artikel online.
Alleen: er is geen arrestatie gaande op het woonwagenkamp – maar een halve kilometer verderop.
34 autominuten vanaf de redactie in Schagen, via de N241 en de Westfrisiaweg, langs Bowling Hoorn en sportschietvereniging De Vrijheid, de treurwilgen van het Risdammerhoutpark en Wokrestaurant Wok van Pejo, tegenover de ijsbaan, klinkt op de laptop van woonwagenbewoner Janus Blouw (42) een ping.
Hij heeft notificaties aangezet voor alle nieuwsberichten over woonwagenbewoners. Sinds drie weken is hij lid van het driekoppige mediateam van de vereniging Woonwagenbelangen Nederland. Dat team probeert het stereotype ‘crimineel en onaangepast’ te bestrijden.
Hoe Janus het foutieve bericht ontkrachtte
Ping. Janus klapt zijn laptop open. Verrek, dit bericht gaat over zíjn woonwagencentrum.
Hij staat op van zijn stenen eettafel met fruitschaal vol kristal – de bontgekleurde appels en bananen van glas heeft zijn moeder voor hem meegenomen na een vakantie in Tsjechië – loopt op sokken over de spiegelende plavuizen van zijn woonkamer richting het raam, duwt de vitrage opzij en ziet: helemaal niemand.
Janus mailt en belt verbeten; zijn woonwagencentrum staat onterecht pontificaal op de site van de krant. Op de redactie in Schagen is Van de Luytgaarden inmiddels ook op de hoogte van zijn fout; de internetredactie was gelijktijdig bezig met een bericht over de aanhouding en merkte de fout in het oorspronkelijke bericht op.
Binnen een kwartier na publicatie is het bericht aangepast. De foto en het onderschrift worden gelijk vervangen, over de inhoud van het artikel wordt nog een tijdje over en weer gemaild, tot alle verwijzingen naar ‘het kamp’ eruit zijn.
Een paar weken later, als ik journalist Van de Luytgaarden bel om te vragen hoe het foutieve artikel tot stand kwam, zegt hij: ‘Het was de tijdsdruk. Als we alleen de echte krant hoefden te vullen, was dit niet gebeurd.’
Waarom checkte hij niet of de aanhouding op het woonwagencentrum was? Van de Luytgaarden: ‘Het zou kunnen dat de beeldvorming rond woonwagenbewoners me parten speelde. Maar goed: hij of zij die niet bevooroordeeld is – sta op.’
Een drukbezette journalist, een onzorgvuldig telefoontje, een foutje.
Roma, Sinti en woonwagenbewoners ervaren massaal discriminatie
Maar voor Janus is dit geen slordigheid. Dit is, in een paar drukregels, het stigma waar hij dagelijks onder lijdt en tegen vecht. Hij behoort tot de meest gediscrimineerde bevolkingsgroep van Europa, volgens het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA): Roma, Sinti en woonwagenbewoners.
Dat FRA onderzocht* dit jaar aan de hand van ruim 4.600 interviews de sociale positie van de bevolkingsgroep in zes landen: België, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Ierland, Zweden en Nederland. Nergens voelden respondenten zich meer gediscrimineerd dan in ons land: 76 procent van alle ondervraagden gaf aan discriminatie te ondervinden op basis van hun culturele achtergrond.
Nergens voelden respondenten zich meer gediscrimineerd dan in ons land: 76 procent van alle ondervraagden gaf aan discriminatie te ondervinden op basis van hun culturele achtergrond
Zo ervaart maar liefst 83 procent van de Nederlandse Roma discriminatie in de vorm van belediging, bedreiging of geweld. 51 procent voelt zich gediscrimineerd in contact met scholen, als ouder of als student. Bij het zoeken van een baan: 67 procent. Bij het zoeken van een standplaats: 69 procent.
En 98 procent van de Sinti en woonwagenbewoners in Nederland vindt dat er te weinig standplaatsen zijn om volgens hun traditie te kunnen leven.
Het gevolg van een actief ‘uitsterfbeleid’ waarbij gemeenten de afgelopen vijftien jaar het aantal woonwagenstandplaatsen probeerden terug te brengen tot nul. Verdween ergens een woonwagen, kwam er een parkeerplaats of betonblok voor terug. Het gevolg: duizenden Roma, Sinti en woonwagenbewoners die nu tegen hun zin in een ‘normaal’ huis wonen.*
De onderdrukking van Roma, Sinti en woonwagenbewoners bestaat al zo lang en is zo hardnekkig dat de vader van Janus, bij wie het glas altijd halfvol is – wat zegt hij, driekwart – soms alleen nog maar zucht als Janus vertelt over zijn strijd tegen ongelijkheid.
Hoe ziet die ongelijkheid eruit? En hoe kwam die tot stand?
Zo ziet de discriminatie van Roma, Sinti en woonwagenbewoners eruit
Janus legt in de weekenden een dossier aan. ‘In Engeland hangt bij sommige cafés een bordje op het raam: travellers not allowed.* In Hongarije worden Roma-kinderen in de klas gescheiden* van de andere kinderen.’
Even googelen en het dossier wordt dik. 1999: in het Belgische Gent en Luik worden Roma door de gemeente opgeroepen om hun asielaanvraag te komen ‘vervolledigen’ op het gemeentehuis, vervolgens worden ze het land uitgezet.* 2004, Italië: een Roma-kamp wordt belaagd met brandbommen.* 2009, Hongarije: fascistische actiegroepen beschieten woonwagens en bekogelen ze met molotovcocktails, vier mensen komen om, onder wie een jongetje van vijf.* 2009, Tsjechië: de Nationalistische Partij zendt een televisiespot uit waarin wordt opgeroepen tot ‘een definitieve oplossing van het zigeunervraagstuk’.* 2008-2012, Slowakije: zestien aanvallen op Roma-gezinnen met onder meer traangas en vuurwapens gemeld.*
En in Nederland?
Hier geen molotovs van xenofoben, maar een door de overheid bewust gecreëerd woonwagentekort. Woonwagenbewoners kunnen hun woning vaak niet verzekeren en krijgen zelden een hypotheek van de bank. Ze worden in de media zo consequent eenzijdig weergegeven dat ik tien mensen kan vragen de ogen te sluiten, te denken aan: ‘de kamper’ en zeker weet dat we allemaal hetzelfde voor ons zien.
Wie kijkt naar het woonwagencentrum, ziet hoe historische ongelijkheid en beeldvorming samen kunnen zorgen voor discriminatoire wetten, regels en taal. En daarmee voor verstoorde relaties tussen een bevolkingsgroep en de autoriteiten.
Kortom: hoe discriminatie institutioneel wordt.
De woonwagencultuur is nu immaterieel cultureel erfgoed – maar gemeenten lieten eerder woonwagencentra ‘uitsterven’
Er zijn 30.000 tot 60.000* Roma, Sinti en woonwagenbewoners in Nederland; de schattingen lopen nogal uiteen. Wat het tellen lastig maakt, is dat niet iedereen die zichzelf Roma, Sinti of woonwagenbewoner noemt, op dit moment in een woonwagen woont.
Er zijn nu zo’n 7.700 standplaatsen, ongeveer tweeduizend standplaatsen te weinig volgens het laatste landelijke onderzoek. Maar dat onderzoek stamt uit 1999. Het werkelijke tekort ligt hoger; vanaf toen zijn er namelijk nog zo’n drieduizend standplaatsen verdwenen.
De woonwagen geldt in Nederland sinds 2014 als immaterieel cultureel erfgoed
Gevolg van het ‘uitsterfbeleid’ dat Nederlandse gemeenten tot in 2018 voerden. Toen gebood minister van Binnenlandse Zaken Kajsa Ollongren gemeenten het te staken – op aandringen van het College voor de Rechten van de Mens* en de nationale ombudsman,* omdat het een gemeenschap haar manier van leven ontzegt. De woonwagen is immers een erkende woonvorm én geldt in Nederland sinds 2014 als immaterieel cultureel erfgoed, net zoals het wonen in familieverband.
Een flinke draai, want het uitsterfbeleid was oorspronkelijk óók een idee van de overheid. Het Rijk en de gemeenten gaven als reden op: vrees* voor criminaliteit en andere ordeproblemen.
Inderdaad, en die criminaliteit dan?
Criminaliteit, die is er. Vergelijkende cijfers tussen woonwagencentra en andere woonwijken zijn er niet. Wel constateert de politie dat ‘een belangrijk deel van de spelers op de markt van productie en handel in cannabis en synthetische drugs gerelateerd kan worden aan woonwagenkampen’.
Een verklaring hiervoor is volgens het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) dat ‘woonwagenkampen een aantal sociale en fysieke kenmerken hebben die gunstig uitwerken * voor personen die wèl criminele activiteiten plegen’. Simpel gezegd: de cultuur van onderling loyale bewoners en de privacy van woonwagenlocaties lenen zich ervoor.
En die sociaal-culturele cocktail zorgt voor mediagenieke misdaadverhalen. In de jaren tachtig was er Johan V., ‘de Hakkelaar’, die wordt genoemd als opdrachtgever voor de moord op drugsbaron Klaas Bruinsma. Johan had een rechterhand, Koos Reuvers, wiens neefje, Martien, anno 2020 wordt genoemd als onderwereldbaas van Nederland. Tegen tijdschrift Panorama zei die* dat je hem geen ‘Martien R.’ hoeft te noemen, want ‘in Brabant kent iedereen de naam Reuvers’. Om Martien en zijn vermeende bende op te rollen, vonden de laatste jaren meerdere grootschalige invallen op woonwagencentra plaats.
Het zijn grootse, lekker-om-op-te-schrijven verhalen van handgranaten en kalasjnikovs en vaten met honderdduizenden pillen. Verhalen die ook fictie inspireren. In de Netflix-serie Undercover woont drugsbaas Ferry Bouman, fan van frikandellen en moord, in een woonwagen op camping Zonnedauw. En in de populaire Videoland-serie Mocro Maffia is de enige criminele tatta, Tatta, een woonwagenbewoner.
De brave meerderheid
Topentertainment, maar in de echte wereld houd je over: een onschuldige meerderheid die lijdt onder het wangedrag van een, in de media zeer zichtbare, criminele minderheid. Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) merkte in 2007 op:* ‘Veel woonwagenbewoners zien met lede ogen de criminaliteit in hun omgeving aan. (...) de “goedwillende” woonwagenbewoners hebben recht (!) op en belang bij een normale behandeling.’
Advocaat Sjoerd Jaasma verdedigt al 25 jaar woonwagenbewoners in de rechtszaal. Hij merkt in zijn werk dagelijks dat woonwagenbewoners het gevoel hebben dat ze bij voorbaat verdacht zijn en niet dezelfde kansen krijgen als andere Nederlanders.
Als hem op verjaardagen wordt gevraagd wat hij doet in het dagelijks leven, vallen zijn gesprekspartners vaak halverwege in om zijn zin voor hem af te maken. Jaasma: ‘“Ik verdedig woonwagenbe-” “Aah, drugs!”’
Toen ik hem twee jaar geleden volgde voor een portret, bleek zijn dagelijkse praktijk minder spannend. Huurzaak na huurzaak, soms honderd tegelijk. Wat volgens Jaasma zou zorgen voor een realistischer beeld van woonwagenbewoners: criminaliteit beschouwen als uitwas van de woonwagencultuur, niet als inherent onderdeel ervan. Want daardoor, meent Jaasma, is het stigma het beleid gaan beïnvloeden.
Het wantrouwen dat veel woonwagenbewoners voelen richting de overheid is dan ook niet zo gek.
Al meer dan honderd jaar discriminerend beleid
Dat onderschrijft Janus als ik hem thuis opzoek. Terwijl hij buiten een raam staat te poetsen – spinnenrag, dat moet je meteen pakken, dat smeert anders uit als was, we gaan zo naar binnen, momentje – somt hij op hoe het vertrouwen van woonwagenbewoners in de autoriteiten steeds deuken oploopt. ‘Onze generatie heeft te maken met iets dat “uit-sterf-beleid” heet. Mijn overheid wil dat mijn cultuur sterft.’
En zo krijgt elke generatie woonwagenbewoners te maken met zijn eigen discriminatoire beleid.
‘Men had gehoopt, dat de wet ertoe zou bijdragen, dat de woonwagens op den duur zouden verdwijnen’, noteerde het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie
Dat begon al in 1918. Toen werd de eerste ‘Woonwagenwet’ ingevoerd. Een wet die woonwagenbewoners moest beschermen tegen ‘opjagen en wegpesten’, maar die ook strikte, voor andere Nederlanders niet geldende, eisen met zich mee meebracht. Zo moest iedere woonwagenbewoner een speciale ‘woonvergunning’ aanvragen, die telkens moest worden verlengd. ‘Men had gehoopt, dat de wet ertoe zou bijdragen, dat de woonwagens op den duur zouden verdwijnen’, noteerde het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie er later over.*
De generatie daarna werd vervolgd door de nazi’s – naar schatting een kwart van de Roma en Sinti in Europa kwam om tijdens de ‘Porajmos’, de genocide van de Roma en Sinti.
De generatie van Janus’ ouders was de eerste die het reizen werd ontzegd: vanaf 1968 moesten woonwagenbewoners zich in Nederland vestigen in regionale woonwagencentra. Deze nieuwe Woonwagenwet werd ingevoerd om hun leefomstandigheden te verbeteren. Veel woonwagenbewoners kregen voor het eerst elektriciteit, stromend water en een op de riolering aangesloten toilet in hun wagen. Ook kreeg elk centrum een eigen maatschappelijk werker en lagere school.
Maar het betekende ook dat de bewoners niet langer konden handel drijven, samenleven en zorgen als voorheen. En het zorgde ervoor dat de gemeenschap werd afgesloten van de rest van de maatschappij – naar binnen keerde.
Die tweede Woonwagenwet is in 1999 weer afgeschaft.* Sindsdien komt het beleid rond woonwagenbewoners voor de rekening van gemeenten en woningcorporaties. Het idee is dat woonwagenbewoners nu dezelfde sociale positie krijgen als andere burgers. Maar gemeenten blijken slecht toegerust op de omgang met de woonvorm, haar mensen en hun wensen: vanaf 2007 voeren ze het ‘uitsterfbeleid’.
De rode draad in honderd jaar woonwagenbeleid lijkt dat er nauwelijks wordt gesproken met de bewoners zelf, die zich vaak onbegrepen voelen. Ook nu nog maken veel gemeenten gebruik van zogenaamde tussenbureaus. * Die sturen mensen die namens hen het woord doen op woonwagencentra. Janus: ‘Ik zal niet ontkennen dat het contact met de instanties stroef verloopt. Maar een boodschapper sturen helpt al helemaal niet.’
Hoe het stigma Janus’ leven tekent
De ruit is schoon en we zijn binnen aan Janus’ eettafel gaan zitten, die uitkijkt op een zwart-witversie van Het laatste avondmaal, maar dan met bevallige vrouwen. Janus: ‘Er is veel onbegrip over onze cultuur. We reizen al veertig jaar niet meer, maar we hebben bijvoorbeeld nog steeds graag wielen onder ons huis. Het geeft een gevoel dat… dat moet je maar van me aannemen.’
Janus wilde ook wielen, maar kreeg geen hypotheek voor een wagen. Hij liet wel zoveel mogelijk andere woonwagenkenmerken in zijn stenen huis bouwen. Zo opent zijn voordeur naar buiten toe. ‘Ik heb hier alle ruimte, maar woonwagens waren vroeger heel klein en met zo’n deur bespaar je binnen ruimte. En je loopt minder vuil van buiten naar binnen.’
Geen schoenen in huis, aparte wasbakken in de keuken, een voor je eten en een voor je handen, ‘thuisverkering’, dus dat je vóór je trouwen eerst gaat samenwonen bij je (schoon)ouders in huis. Wonen in familieverband, zodat je voor elkaar kunt zorgen. Janus vertelt over de cultuur, de taal, het Bargoens, dat klinkt als een lied. ‘Dat is onze ziel, die dragen we van generatie op generatie over. Maar het stigma verhuist ook mee.’
Stigma dat hem in verlegenheid bracht toen zijn projectleider in de beveiliging hem na vijf jaar trouwe dienst bij wijze van compliment toevertrouwde dat hij aanvankelijk toch huiverig was geweest over zo’n woonwagenbewoner in het bedrijf, maar dat het heel goed had uitgepakt!
Stigma dat zijn huis binnenviel, zijn onderbroeken overhoop haalde en zijn fotoboeken beduimelde. Want op een ochtend in oktober 2019, om twee voor tien, vielen agenten Janus’ huis en de woonwagen van zijn 89-jarige oma binnen.
Aanleiding waren twijfels over de financiering van Janus’ huis en inboedel. Zijn oma, die hem een schenking van een paar duizend euro had gedaan, zou medeplichtig zijn. Janus was niet thuis, hij was op zijn werk. Zijn vader, de buurman, kon net op tijd eisen dat de agenten van die blauwe plastic zakjes aantrokken over hun schoenen heen.
De agenten namen alle harde schijven, usb-sticks en papieren die ze konden vinden mee. Janus’ moeder en tantes waren vier dagen bezig om het huis terug te kuisen.
Na een jaar lang getouwtrek tussen Janus en diens advocaat en de politie van Hoorn, werd de zaak geseponeerd.
De officier van justitie stuurde aan op een zogenaamde ‘sepot 2’: onvoldoende bewijs. Maar zo’n sepot kan twee kanten op: er is geen bewijs omdat Janus onschuldig is óf er is geen bewijs omdat hij zijn sporen goed heeft uitgewist. Janus en zijn advocaat gingen daarom pas akkoord met een ‘sepot 1’: verdachte onterecht aangemerkt.
Janus kon aankoopbonnen overleggen van zo’n beetje alles wat er in zijn huis te vinden is. Volgens hem komen in de inval vooroordelen over woonwagenbewoners samen. ‘Dat we boeven zijn. En het onbegrip voor onze handelsgeest. Ja, ik heb mooie spullen, en nee, daar heb ik niet het volle pond voor betaald. Ik heb afgedongen en onderhandeld.’ Een buitenaards concept voor de meeste Nederlanders, meent Janus, ‘maar dat maakt mij nog niet crimineel.’
Niet alleen de invallen, maar ook de mooie kanten van het woonwagenleven verdienen aandacht
Na die dag werd Janus naar eigen zeggen ‘activistisch, toch wel’. Hij begon de lokale politiek en het woonwagenbeleid actiever te volgen en kwam in contact met Sabina Achterbergh, voorzitter van de vereniging Woonwagenbelangen Nederland. Het was mede haar in 2008 gestarte lobby waardoor het uitsterfbeleid werd afgeschaft. Ook organiseert de vereniging reizen naar Auschwitz en is er een ‘team herdenking’ – vorig jaar mochten Sabina en haar oudtante op 4 mei een krans leggen op de Dam. En er is sinds kort dus het mediateam, waar Janus lid van is.
Het gebeurt elk jaar wel een paar keer dat ergens een inval is waarbij de woonwagens en gezichten van onschuldige bewoners in beeld komen
Sabina: ‘Het gebeurt elk jaar wel een paar keer dat ergens een inval is waarbij de woonwagens en gezichten van onschuldige bewoners in beeld komen. Vorig jaar heb ik de redactie van de NOS een les beeldvorming gegeven, met als belangrijkste punten: film of fotografeer geen onschuldige mensen. En als er ergens een inval of arrestatie is, noem dan de straatnaam, niet het hele kamp. Zo doe je het bij andere woonwijken ook.’
Daarnaast spreekt Sabina met gemeenten, mensenrechtenorganisaties en onderzoeksinstellingen in heel Europa om het Roma-perspectief te belichten. Dit is niet haar betaalde baan; ze werkt als rondvaartgids in Amsterdam en betaalt haar reizen naar onder meer de Verenigde Naties en het Europees Parlement vaak uit eigen zak, financiering voor de vereniging zoekt ze nog.
En ze probeert waar mogelijk mensen te vertellen hoe het nou echt is, woonwagenbewoner zijn. Net voor corona was ze met een traditionele woonwagen door het land gaan reizen om op scholen te vertellen over het woonwagenleven. Haar neef Galit Brassem-Weiss gaat mee en speelt traditionele Sinti- en Roma-muziek op zijn gitaar. De rest van haar werk gebeurt op de woonwagencentra zelf: daar zorgt ze ervoor dat de mensen weten wat hun rechten zijn.
Waarom maar weinig Roma melding doen van discriminatie
Want ondanks het grote aantal dat zegt zich gediscrimineerd te voelen, wordt er door Roma, Sinti en woonwagenbewoners nauwelijks melding gemaakt van discriminatie: een onderzoek uit 2017 van het Verwey-Jonker Instituut en de Anne Frank Stichting trof in de politiestatistieken niet meer dan tien meldingen* per jaar aan. Het eerdergenoemde Europese onderzoek door de FRA wees uit dat 98 procent van de Nederlandse Roma géén aangifte doet* als zij fysiek worden belaagd.
Sabina: ‘Omdat er weinig vertrouwen is in de politie, maar ook omdat we discriminatie ondervinden die soms moeilijk hard te maken is. Mensen die een geweldige sollicitatie hebben en merken dat het gesprek omslaat nadat ze hun afkomst noemen. Of vriendjes en vriendinnetjes van school die van hun ouders niet mee naar het woonwagenkamp mogen om te spelen. Hoe mensen over ons spreken als ze denken dat we ze niet kunnen horen.’
Hoe woonwagenbewoners hyperzelfbewust worden door alle vooroordelen
Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Voor negatieve beeldvorming geldt het tegenovergestelde. Janus en Sabina spreken beiden terughoudend, zich bewust van hoe elk woord kan worden uitgelegd.
Aan de telefoon met Sabina krijg ik af en toe neef Galit aan de lijn, die bij haar op bezoek is. We hebben het over cultuurverschillen en ik vraag hem het me te beschrijven, die vrijheid van het reizen die alle woonwagenbewoners in hun hart voelen.
Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Voor negatieve beeldvorming geldt het tegenovergestelde
Nadat hij drie keer benadrukt hoe onmogelijk mijn vraag is, maar ook verrukt zucht bij het idee aan die vrijheid, doet hij toch een poging. ‘Het is een zintuig, zoals de liefde dat is. Maar misschien voelt het voor een normale burger zo als je een heel jaar op kantoor hebt gezeten, benauwd wordt van die vier kantoormuren om je heen en intens verlangt naar je zomervakantie.’
‘Nee,’ waarschuwt Galit meteen na dat antwoord, ‘nee, nee, schrijf maar niet zo op. Straks denken mensen dat wij alleen maar op vakantie willen. Dat we lui zijn. Zo bedoel ik het niet.’
Beheerst spreekt ook Janus, behalve op één onbewaakt moment waarop hij terugdenkt aan de inval. Want god, wat was hij kwaad. En toen meteen ook raar blij: dat die inval bij hem thuis de krant niet haalde. ‘Want je woning staat voorgoed online op een foto met een politielint ervoor en een rectificatie zit er zelden in.’
Ook in het geval van die grijze 4 oktober 2020 niet. Het bericht van het Noordhollands Dagblad werd aangepast, maar wie googelde op ‘woonwagenkamp Hoorn’ kreeg nog wekenlang de oorspronkelijke titel en foto te zien. Een rectificatie bleef uit.