Op zo’n 50 kilometer ten zuiden van München ligt de Tegernsee, een meer met rondom vier dorpen waarvan een ook Tegernsee heet. Een paar kilometer verder naar het zuiden begint Oostenrijk. Eind jaren zeventig heb ik hier met mijn ouders en zus vier weken lang doorgebracht, als ik me niet vergis in Hotel Bastenhaus am See, dat nog steeds bestaat. Op doordeweekse dagen kwamen om zes uur in de ochtend de eerste vrachtwagens richting Oostenrijk langs die volgens mijn moeder het hotel deden schudden. Menige ochtend zei ze bij het ontbijt: ‘Ik heb weer geslapen als een hond.’

Voor mijn ouders was ontheemd zijn een vanzelfsprekendheid en bij dat ontheemd zijn hoorde het geheim. Sommige mensen hebben niet zozeer een geheim, ze zíjn een geheim. Die staat hadden mijn ouders bereikt, zonder daar trots op te zijn. Wie wij waren, mocht niet bekend worden. Zo onopvallend mogelijk, maar zonder ons te verkleden, wandelden wij een zomer lang door de Beierse bergen.

In Seehotel-zur-Post in Tegernsee heeft anno 2013 de moderniteit halt gehouden. Het tapijt is van vlak na de oorlog of misschien nog wel daarvoor, in de gangen hangt de geur van Knödel, de fauteuils zouden ook in een woonwagen kunnen staan; alleen de grote televisie in de lobby annex woonkamer oogt van deze tijd.

Het hotel wordt gerund door meneer en mevrouw Zech, vriendelijke mensen op leeftijd die niet zozeer de indruk wekken hoteliers te zijn als wel uit pure goedheid een opvangcentrum te hebben voor gestrande toeristen. Het Oktoberfest in München, dat tot overbezetting in horeca en bordelen leidt, zou aan deze houding bijgedragen kunnen hebben, maar het bordje bij de receptie waarop staat: ‘Een toerist is iemand die iets anders wil zien en zich vervolgens beklaagt dat het anders is dan bij hem thuis,’ hangt er volgens mij het hele jaar.

Nee, meneer en mevrouw Zech maken zich weinig illusies over hun gasten. Al in de namiddag kondigt mevrouw Zech aan: ‘Jullie gaan hier straks eten, maar houd er rekening mee dat de ober met de laatste bus naar huis moet.’

Ik ben hier met negen vrienden, of misschien moet ik zeggen: negen employés. Ik speel graag kantoortje en bij dat spel hoort het jaarlijkse bedrijfsuitje. Maar ik ben er ook van overtuigd dat je in tijden van specialisatie zoveel mogelijk werk moet uitbesteden om jezelf te concentreren op het belangrijkste. Boekhouding, website, onderzoek en organisatie voor reizen en artikelen, de post, bijhouden van de eigen agenda: je kunt het allemaal zelf doen, maar laat het anderen doen en je hebt meer tijd om te schrijven en te reizen; om onderzoek te doen voor het schrijven, een activiteit die sommige mensen ‘leven’ noemen.

Het bedrijfsuitje begint met een bezoek aan sauna Monte Mare, Hauptstrasse 63. De dame van de sauna zegt: ‘We zijn geen parenclub, maar iedereen is hier naakt.’

Dat blijkt een tegenvaller of een meevaller. De vrouwelijke employés houden hun handdoek om zich heen geslagen alsof alleen nog die handdoek hen van de dood scheidt.

Mijn ervaringen bij het Amerikaanse leger in Irak en het Nederlandse leger in Afghanistan hebben mij duidelijk gemaakt dat je je niet moet bekommeren om de eigen naaktheid. De mooie mensen sterven net zo snel als de lelijke.

In het bubbelbad tikt een op zich niet onaantrekkelijke dame van middelbare leeftijd zo om de twee minuten op mijn bovenarm. Zoekt ze contact? Pest ze mij? Wil ze mij erop wijzen dat ik mijn schaamhaar moet bijwerken?

Ik wil maar zeggen: thuis is waar je naakt bent, dat kan dus eveneens een sauna in Beieren zijn.