‘Jullie zijn de top 5 procent, de leiders van de toekomst’, hield onze leraar Engels mijn klas eens in de zoveel weken voor.

Dat vond ik een beetje gênant, maar toch ook weer niet zo gênant dat ik er niet graag in geloofde. Ik was een gymnasiast en als iemand op voetbal vroeg of ik – ‘wauw!’ – vwo deed, kon ik het niet laten diegene te corrigeren: ‘Nee, nee, ik doe gymnásium.’ 

M’n beste vriend van de basisschool ging na de brugklas naar de havo en we groeiden uit elkaar. Met havisten deelde ik in mijn ogen alleen een schoolgebouw. Wij van ’t gymnasium hadden onze eigen wereld met onze eigen dingetjes. Op schoolfeesten wilden we lakens omslaan, verkleed als Griekse aristocraten, terwijl zij van de havo liever zagen dat ieder schoolfeest pimps & ho’s als thema had.

Wij, de top 5 procent, vonden dat maar triest. Zoals zij ons twee keer per jaar een beetje triest vonden wanneer op de sportdag bleek dat wij weliswaar Homerus kenden, maar geen homeruns konden slaan.

De opdeling van leerlingen in onderwijsniveaus is meer dan alleen een selectie op basis van wat kinderen kennen en kunnen. Er gaat een waardeoordeel van uit dat in taal over onderwijs niet te vermijden is. Er is ‘lager’ en ‘hoger’ onderwijs, een kind dat van het vmbo naar de havo gaat ‘klimt op’ en wie de route andersom aflegt ‘stroomt af’.

Op school zijn kinderen voortdurend met elkaar in competitie. Een cijfer is niet alleen een beoordeling van wat iemand weet of kan, maar ook van wie iemand is. Een puntje beter dan de rest, een onvoldoende, een 10 of een 1. Vanaf hun twaalfde zijn kinderen ‘een echte vmbo’er’, ‘een typische havist’ of ‘een klassieke gymnasiast’. 

Zulke labels hebben gevolgen voor hoe we samenleven, hoe we stemmen en dus voor de democratie – en ze zijn niet positief. Ze ondermijnen de gemeenschapszin, het gevoel dat we het met elkaar te rooien hebben, en dat maakt het moeilijker ons in elkaar te verplaatsen. Althans, vooral één kant op.

1. Kies een plaats voor de fotostickers en plak ze daar vast. Het hoeft niet hetzelfde als bij de grote cirkel. 2. Kies een plaats voor jezelf en schrijf hieronder waarom je die plaats hebt gekozen. ‘Ik heb mezelf daar gezet omdat ik een redelijk hoge opleiding volg, en omdat mijn familie niet al te arm is.’

Het gevaar van de groep

Er is geen beter voorbeeld hiervan dan dat een Amerikaanse lerares de dag na de moord op Martin Luther King in haar klas uitvoerde.

MELANINE.

Dat schreef Jane Elliot, lerares op een kleine school in Riceville, Iowa, die vijfde april 1968 op het schoolbord. Ze vertelde haar leerlingen dat melanine een stofje is dat mensen intelligent maakt. Mensen met bruine ogen zouden er meer van aanmaken en dus slimmer zijn. ‘Mensen met blauwe ogen niksen de hele dag maar wat.’ 

Rumoer in de klas. Wie had bruine ogen en wie blauwe?

Elliot stookte het vuurtje verder op. ‘Kinderen met bruine ogen zijn beter. Ze zijn verzorgder en slimmer.’ De blauwogen moesten apart gaan zitten en kregen een papieren armband om. Ze mochten alleen nog water drinken als ze een kartonnen bekertje gebruikten.

‘Waarom?’ vroeg een meisje.

‘Omdat we anders misschien besmet raken’, wist een jongetje met bruine ogen al.

Juf Elliot knikte.

Verlegen leerlingen met bruine ogen gedroegen zich opeens als leiders van de klas

In de kleine pauze vertelde ze haar collega’s wat ze die ochtend had meegemaakt. Leerlingen met bruine ogen die normaal gesproken heel verlegen waren, hadden zich plots als leiders van de klas gedragen. Andersom maakte een slimme leerling met blauwe ogen opeens fouten toen hij de tafels op moest dreunen. 

‘Wat kan je ook van hem verwachten, mrs. Elliot’, had een leerling met bruine ogen opgemerkt. ‘He’s a bluey!

Elliots collega’s hadden het niet zo op haar experiment. Toen ze hun vroeg hoe zij dan aandacht besteed hadden aan de moord op Martin Luther King, bleef het stil. Elliot: ‘School zou moeten gaan over maar daar durven de meeste leraren hun vingers niet aan te

Dit experiment is tientallen keren door wetenschappers herhaald en aan één conclusie ontkomen ze niet: deel mensen in een groep in en ze ontwikkelen een groepsgevoel. Het maakt niet uit of ze dezelfde kleur ogen hebben of dat je ze allemaal een hoedje opzet – als mensen eenmaal bij een groep horen, voelen ze zich verbonden met hun groepsgenoten.

Om vervolgens andere groepen te discrimineren.

Dat geeft te denken. Als een willekeurige indeling op basis van oogkleur al maakt dat de ene groep zich verheven voelt, wat doet het dan met kinderen als die indeling gebaseerd is op zoiets ogenschijnlijk objectiefs als intelligentie? Wat als de indeling wél terecht lijkt? Wat doet, kortom, de indeling van kinderen in schoolniveaus met hen?

Op die vraag promoveerde een Nederlandse socioloog tien jaar geleden.

1. Kies een plaats voor de fotostickers en plak ze daar vast. Het hoeft niet hetzelfde als bij de grote cirkel. 2. Kies een plaats voor jezelf en schrijf hieronder waarom je die plaats hebt gekozen. ‘Dit is waar ik wil komen. Ik wil invloedrijk worden en anderen helpen. Ik denk dat ik nog sta tussen de kring van minder invloed en niet echt invloedrijk en ik hoop naar "belangrijkste" personen toe te gaan in de toekomst.’

Wat leerlingen op het vmbo en vwo over zichzelf en elkaar zeggen

Voor liet socioloog Lenie van den Bulk uit Rotterdam van verschillende onderwijsniveaus foto’s rangschikken van mensen uit verschillende lagen van de samenleving. Op een van de foto’s stonden bijvoorbeeld zakenmannen bij een vliegtuig, op een andere een postbode, of een man in een sportauto. Leerlingen zagen foto’s van Greenpeace-activisten, dansende meisjes op straat, een drugsgebruiker.

En wat bleek: vmbo-leerlingen en vwo-leerlingen deelden de foto’s niet hetzelfde in.

Van de vwo-leerlingen maakte ruim driekwart een indeling volgens een hiërarchie. Ze plaatsten mensen met veel status bovenaan en met weinig status onderaan.

Bijna de helft van de vmbo-leerlingen maakte géén indeling op basis van hiërarchie, terwijl zij wel degelijk wisten dat zo’n maatschappelijke ladder bestond. Zij verdeelden de mensen op de foto’s bijvoorbeeld op in de groepen ‘op hun werk’ en ‘in hun vrije tijd’, of ‘binnen en buiten de stad’. 

Vwo’ers spraken geregeld neerbuigend over mensen met een lagere opleiding

Volgens Van den Bulk kwam dat door ‘selectieve waarneming’. Je waarneming staat ten dienste van je gevoel van eigenwaarde, waardoor je dingen zo waarneemt dat je er profijt van hebt. Vmbo-leerlingen hebben minder belang bij een hiërarchische indeling omdat daaruit hun eigen ‘lagere’ positie blijkt. Vwo-leerlingen weten daarentegen dat ze later tot de top van de hiërarchie behoren, en dus vormt zo’n indeling voor hen geen bedreiging voor hun eigenwaarde. Integendeel: die bevestigt dat ze lekker bezig zijn.

Toen Van den Bulk de leerlingen vervolgens vroeg zichzelf in hun indeling te plaatsen, was er weer een duidelijk verschil. Vwo-leerlingen plaatsten zichzelf vaker ‘midden in de samenleving’ en bij de ‘belangrijke mensen’. Respondent nummer 124, een gymnasiumleerling: ‘Ik hoor ook bij de studerende mensen die willen klimmen naar de sociaal-economische elite. Dan kan ik ook een boek lezen met prachtig uitzicht, rijden in een dikke bak en genoemd worden met een eretitel.’

De vwo’ers spraken geregeld neerbuigend over mensen met een lagere opleiding. Niet allemáál natuurlijk, maar opleidingsniveau zei volgens hen wel iets over de mate waarin mensen iets ‘toevoegen’ aan de samenleving. Soms spraken ze over de ‘mindere mensen’ zonder opleiding of diploma. 

Vmbo-leerlingen maakten op hun beurt geregeld opmerkingen waaruit weinig waardering of zelfs vijandigheid tegenover hogeropgeleide mensen sprak. Over zichzelf zeiden ze dat ze lui en irritant waren. Dat trokken ze dan door naar de groep: ‘Wij vmbo’ers zijn nu eenmaal zo.’

Van den Bulk ziet hierin een manier om te dealen met hun ‘lagere’ maatschappelijke positie en te verbloemen dat ze minder goed zijn in de vaardigheden die school van hen verlangt. Wie over zichzelf zegt dat zij lui en irritant is, hoeft het zich minder aan te trekken als een ander dat ook vindt.

spreken leerlingen op lagere onderwijsniveaus zo negatief over zichzelf en de groep waar ze op school bij horen. In Duitsland, bijvoorbeeld, gelooft 80 procent van de leerlingen op de Hauptschule – vergelijkbaar met het vmbo – dat mensen hen niet intelligent vinden. 90 procent van de kinderen op de Hauptschule gelooft dat mensen over het algemeen denken dat Hauptschule-leerlingen niet sociaal zijn.

Ik wist maar al te goed hoe ik 3 gymnasium stil kon krijgen: ‘Het lijkt hier de havo wel!’

Dat beeld wordt bevestigd door de media. Want vanaf het moment dat kinderen op hun twaalfde op niveau worden ingedeeld, gaat het over hén dat hij een einde wil maken aan het imago van het vmbo als ‘vergaarbak’ en ‘restonderwijs’ (lees: het vmbo is een vergaarbak en restonderwijs!). Maar ook subtieler, bijvoorbeeld wanneer over vluchtelingenkinderen die hopen op een verblijfsvergunning geschreven wordt dat ze naar de havo of het vwo gaan. Alsof het een argument is om een verblijfsvergunning te krijgen: wie het goed doet op school verdient het te blijven, wie minder goed meekomt mag wel weg.

Leraren bevestigen die hiërarchie ook. Dat heb ik ervaren en daar heb ik zelf aan meegedaan. Een paar jaar nadat ik mijn gymnasiumdiploma haalde werd ik zelf leraar, Nederlands, en ik wist maar al te goed hoe ik mijn 3 gymnasium stil kon krijgen. Dan moest ik zeggen: ‘Het lijkt hier wel 3 havo!’ Tijdens rapportvergaderingen werd over leerlingen die hun huiswerk niet maakten gezegd dat ze ‘meer een havo-mentaliteit’ hadden. Een collega Duits stond bekend om wat hij leerlingen die niet opletten in de les toebeet: ‘Vmbo, je zit er zo.’

Het beeld is duidelijk. Het vmbo, daar zit je zo en dat wil je niet, want het eerste papiertje dat je er haalt is een strafblad. Het gymnasium, daar moet je zijn, want daar zitten de leiders van de toekomst. 

Niet zo gek dat ik een paar jaar later, toen ik voor het eerst een vmbo-klas lesgaf, hoorde: ‘Maar meneer, ik ben maar een vmbo’er.’ 

Toch schrok ik daar toen van. Dat onderwijsniveau en eigenwaarde zo sterk aan elkaar verbonden zijn, had ik nooit eerder zo helder beseft. Daar was voor mij, toenmalig leider van de toekomst, nooit zoveel reden toe. Het was fijner te geloven dat ik tot een top 5 procent behoorde, een elite, en dat ik daar helemaal op eigen kracht gekomen was.

Die ene opmerking zette me aan het denken. Wat moeten we met onderwijs dat de ene groep een superioriteitsgevoel, en de andere groep een minderwaardigheidscomplex aanpraat? Welke gevolgen heeft dat voor hoe we samenleven, welke gevolgen heeft dat in het stemhokje?

1. Kies een plaats voor de fotostickers en plak ze daar vast. Het hoeft niet hetzelfde als bij de grote cirkel. 2. Kies een plaats voor jezelf en schrijf hieronder waarom je die plaats hebt gekozen. ‘Ik heb voor die plaats gekozen omdat ik denk dat ik een grote toekomst voor me heb, en natuurlijk de toekomst van het land ben. Wij zijn, godzijdank, hooggeschoold en kunnen het ver schoppen in de maatschappij.’

Verschillende opleidingen, verschillend stemgedrag

Toen ik in de derde of vierde klas van het gymnasium zat, nu bijna twintig jaar geleden, mochten we stemmen. Niet voor ’t echie, maar op een scholierenverkiezing in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen.

GroenLinks kreeg in z’n eentje een absolute meerderheid. De VVD moest het doen met één stem

Het waren de jaren waarin politieke partijen die Nederland ‘leefbaar’ wilden houden groot groeiden. Eerst was er Pim Fortuyn, toen Pim Fortuyn met een snor (Mat Herben), gevolgd door Pim Fortuyn met drank op (Henk Westbroek), Pim Fortuyn met een hippe bril (Joost Eerdmans), Joost Eerdmans zonder hippe bril (Marco Pastors) en Pim Fortuyn met een zachte G(eert Wilders). Ze hielden ons voor dat de islam een was die ons bedreigde, dat voorbij was en er een war on terror gevoerd moest worden.

Bij ons op het gymnasium waren de verkiezingen minder spannend. Links behaalde een overweldigende overwinning. GroenLinks kreeg in z’n eentje een absolute meerderheid. De VVD moest het doen met één stem.

Op de havo werd anders gestemd. Niet alleen op mijn school twintig jaar geleden, maar in het hele onderwijs

Was in 2002 op vwo’s GroenLinks de grootste partij in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen, op mbo’s en vmbo’s was dat de LPF. In 2012 was de PVV op (v)mbo’s de tweede partij en in 2017 zelfs de grootste. Op het vwo won GroenLinks in 2017 en D66 in 2021. Bij de volwassen verkiezingen is ’t niet anders. De PVV is populairder onder mensen zonder of met een ‘lagere’ opleiding, terwijl Volt, D66 en GroenLinks afgelopen verkiezingen op konden rekenen. 

Hoe kan dat toch?

Het is gemakkelijk dat verschil in stemgedrag te wijten aan racisme, aan een onterechte angst voor buitenlanders en moslims in het bijzonder, en de populistische stemmer weg te zetten als tokkie, racist of fascist. Maar volgens filosoof Michael Sandel is dat Hij stelt dat onder die politieke voorkeur een dieper sentiment schuilgaat: een gevoel van vernedering. Dat sentiment komt voort uit een ideaal waar we de laatste decennia maar al te graag in zijn gaan geloven: de meritocratie.

1. Kies een plaats voor de fotostickers en plak ze daar vast. Het hoeft niet hetzelfde als bij de grote cirkel. 2. Kies een plaats voor jezelf en schrijf hieronder waarom je die plaats hebt gekozen. ‘Ik hoor ook bij de studerende mensen die willen klimmen naar de sociaal-economische elite, dan kan ik ook een boek lezen met prachtig uitzicht, rijden in een dikke bak en genoemd worden met een eretitel.’

Een samenleving van winnaars en verliezers

In het meritocratisch ideaal zijn maatschappelijke posities verdeeld op basis van verdienste – talent en inzet. Als we ervoor zorgen dat iedereen gelijke kansen heeft, kan iedereen door hard te werken Het is een aantrekkelijk ideaal, omdat het ons het gevoel geeft dat onze levens door hard werken maakbaar zijn en we ons lot in eigen hand hebben. Het gevolg van die gedachte: als iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen lot, dan zijn inkomen, bezit, macht en prestige – kortom: succes – eenieders eigen verdienste.

Volgens Sandel kon Trump de verkiezingen winnen omdat hij op dat gevoel van vernedering wist in te spelen

Maar, schrijft Sandel in zijn recent verschenen boek De tirannie van verdienste, Het geloof dat ieder mens verantwoordelijk is voor zijn eigen lot, maakt het moeilijk ons in anderen te verplaatsen. Het meritocratisch ideaal creëert een maatschappij van succesvollen en succeslozen, van winnaars en verliezers, die moeite hebben met elkaar samen te leven.

De winnaars zijn hooghartig, omdat ze geloven dat ze hun succes verdiend hebben. Ze kijken neer op mensen zonder diploma’s, zonder baan, of op mensen die fysiek werk doen. Immers: als zij hun succes aan zichzelf te danken hebben, dan zullen die anderen hun ‘mislukking’ toch ook wel aan zichzelf te wijten hebben? Ieder mens heeft toch gelijke kansen?

De gedachte dat een gebrek aan succes hun eigen schuld is, kwelt ook de verliezers. Dat is een vernederende gedachte, waartegen het moeilijk in protest komen is. Wat doe je met ongenoegen als voortdurende zelftwijfel, de vraag of je ‘mislukking’ niet gewoon je eigen schuld is, zich een weg in je geweten knaagt?

Volgens Sandel kon Trump de verkiezingen winnen omdat hij op dat gevoel van vernedering wist in te spelen. Waar Barack Obama en Hillary Clinton het voortdurend over ‘kansen’ hadden, sprak Trump simpelweg over ‘winnaars en verliezers’. Verliezers die door Clinton in een campagnespeech ‘a basket of deplorables’ werden genoemd. Sandel schrijft dat het meritocratisch geloof de ene belediging op de andere stapelt, en dat de hoogmoed van de elite van onderaf gezien ‘werkelijk hemeltergend’ is. Clintons uitspraak werd daar het ultieme symbool van.

Dat was weliswaar in de Verenigde Staten, op het politieke wereldtoneel, en toch is het niet moeilijk de overeenkomsten met Van den Bulks onderzoek naar Rotterdamse vwo’ers en vmbo’ers te zien. Vwo’ers zijn immers de ‘leiders van de toekomst’ die zichzelf bij de ‘belangrijke mensen’ scharen en neerkijken op vmbo’ers. Vmbo’ers noemen zichzelf lui en irritant en praten vijandig over hogeropgeleiden. Waar Sandel over filosofeert, wordt in het onderzoek van Van den Bulk pijnlijk concreet.

Is daar iets aan te doen? Van den Bulk merkt op dat, wanneer het over vmbo-leerlingen gaat, bijna uitsluitend gesproken wordt over wat ze ‘minder’ hebben dan leerlingen die havo of vwo volgen. Het zou in haar ogen mooi zijn te onderzoeken wat vmbo’ers ‘meer’ hebben, en ze geeft zelf een aanknopingspunt voor zulk onderzoek.

Want er viel haar nog iets op tijdens de gesprekken die zij had met leerlingen.

1. Kies een plaats voor de fotostickers en plak ze daar vast. Het hoeft niet hetzelfde als bij de grote cirkel. 2. Kies een plaats voor jezelf en schrijf hieronder waarom je die plaats hebt gekozen. ‘Ik heb mezelf daar geplaatst omdat ik moet door andere mensen geaccepteerd worden omdat ik van een andere cultuur kom, maar ikzelf hou ook van rust op me eigen.’

Waar vmbo-leerlingen beter in zijn

Sandel mag dan waarschuwen voor een gebrek aan empathie wanneer we geloven dat ieder mens verantwoordelijk is voor zijn eigen lot, Van den Bulk viel het in haar onderzoek op dat zo’n gebrekkig inlevingsvermogen niet gelijk verdeeld was over de leerlingen van verschillende onderwijsniveaus.

Maar nu sprongen de vmbo-leerlingen er eens positief uit.

Want 42 procent van hen verplaatste zich in de situatie van anderen. Meer dan op de havo (29 procent) en het vwo (25 procent). ‘Hij kan het ook niet helpen dat hij daarin terecht is gekomen’, zeiden die vmbo-leerlingen, en: ‘Hij heeft misschien niet zoveel geld.’ Eén van hen maakte geen hiërarchische indeling van de foto’s, maar zette alle foto’s waarop mensen elkaar hielpen bij elkaar en plaatste zichzelf ertussen. ‘Ik heb mezelf daar gezet omdat ik daar alle plaatjes voor hulp heb neergezet. Ik vind dat je elkaar moet helpen.’ Vooral de vmbo-leerlingen van de richting Zorg & Welzijn hadden begrip voor de omstandigheden waardoor mensen in een moeilijke situatie terecht hadden kunnen komen.

Van den Bulk: ‘Over het algemeen waren het de vmbo-leerlingen die zich het best konden verplaatsen in anderen’

Vmbo-leerlingen hadden ook meer oog voor de omstandigheden waarin mensen werkten, en benoemden vaker het onderscheid tussen hand- en hoofdarbeid. Sommigen maakten een hiërarchie waarin mensen die fysiek zware arbeid deden juist bovenaan stonden, en mensen die gestudeerd hadden onderaan. Ze merkten daarbij op dat ze het onrechtvaardig vonden dat die gestudeerden minder zwaar werk hoefden te doen, meer verdienden en dan óók nog eens meer status hadden.

Van den Bulk: ‘Over het algemeen waren het de vmbo-leerlingen die zich het best konden verplaatsen in anderen. Deze kwaliteit zou vaker genoemd mogen worden als het over vmbo-leerlingen gaat.’

Terecht, want je kunt je afvragen wat de wereld heeft aan leiders van de toekomst met het inlevingsvermogen van een Korinthische zuil. Toen mijn leraar Engels onze klas voorhield dat wij de top 5 procent waren, had dat tot het bescheiden inzicht kunnen leiden dat ik mazzel had: toevallig was ik goed in wat er op school van kinderen gevraagd wordt. Maar nee, in plaats daarvan ging ik erin geloven dat mijn schoolsucces mijn eigen verdienste was, dat ik een winnaar was, die vanaf z’n zuil neerkeek op al die pimps en ho’s.

Zonde, want juist de leiders van de toekomst zou bescheidenheid passen.

1. Kies een plaats voor de fotostickers en plak ze daar vast. Het hoeft niet hetzelfde als bij de grote cirkel. 2. Kies een plaats voor jezelf en schrijf hieronder waarom je die plaats hebt gekozen. ‘Ik heb mijzelf bij de groep gezet waar ik ook de studenten heb gezet, omdat ik ook een leerling ben.’
Schrijf je in voor mijn nieuwsbrief! Eens in de twee weken stuur ik (op vrijdagmiddag) een nieuwsbrief over onderwijs rond. Daarin zet ik m’n (halve) gedachten over onderwijs uiteen, geef ik lees-, kijk- en luistertips en deel ik foto’s van m’n kittens. Ook een mail ontvangen? Schrijf je dan hier in Onderwijs is niet de grote gelijkmaker Politieke partijen zweren bij het idee dat gelijke kansen beginnen in het onderwijs. Maar daarmee verhullen ze de ongelijkheid die het onderwijs zelf creëert. Lees het artikel hier