Gif in mest geen probleem? Bullshit

Thomas Oudman
Correspondent Voedsel
Isabella Rozendaal fotografeerde in 2015 vogeltellers die in de weilanden op zoek waren naar broedende gruttopaartjes, en het grutto-onderzoeksteam van de Rijksuniversiteit Groningen. Ze rusten elk jaar grutto’s uit met loggertjes, zodat ze die kunnen volgen op hun trek naar West-Afrika.

Een cocktail van bestrijdingsmiddelen bereikt de Nederlandse weilanden via koeienmest, maar het kabinet ziet geen problemen. Grutto-onderzoekers zijn er niet gerust op, en willen antwoorden voordat de weidevogel uitsterft.

De grutto is gestaag aan het Vijftig jaar geleden broedde onze ’s zomers nog in praktisch elk weiland. Maar van elke zes broedparen toen, is er nu nog één over. En de daling zet door.

dat aan de Rijksuniversiteit Groningen het grootste langlopende grutto-onderzoek ter wereld doet, wordt er depressief van. Nederland huisvest 90 procent van alle Europese grutto’s. Maar de onderzoekers meten elk jaar te veel sterfte: van volwassen grutto’s, maar vooral van jongen. Die sterven door roofdieren en maaimachines, maar ook – en dat baart de onderzoekers minstens zoveel zorgen – de hongerdood.

Niemand weet precies waarom de gruttokuikens verhongeren. Ook Hooijmeijer niet. Het ligt voor de hand dat het komt door een gebrek aan insecten die op de bodem en tussen de vegetatie leven. Daarvan eten de jonge vogels totdat hun snavel lang genoeg is om regenwormen uit de grond te peuren. Maar waarom zijn er te weinig insecten?

Gifstoffen in landbouwgrond? Daarop wordt niet getest

Een verklaring is dat weilanden steeds zijn, en droger. Maar wat mogelijk ook een belangrijke rol speelt: de cocktail van gifstoffen die in landbouwgrond te vinden is.

Is het gebruik van landbouwgif dan niet aan strenge normen gebonden?

Jawel. Boeren mogen absoluut niet zomaar gif over hun land spuiten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) bepaalt in Nederland welke gifstoffen ze mogen gebruiken, en hoeveel.

Ook voor de gevolgen van het gebruik zijn normen: voor bestrijdingsmiddelen in menselijk voedsel en sinds de jaren zeventig ook voor het oppervlaktewater De normen worden structureel opdat mensen niet vergiftigd worden, en waterdieren in sloten en kanalen niet dood komen bovendrijven. 

Maar voor landbouwgrond zijn zulke normen er niet, en die grond wordt ook niet structureel getest op Het idee daarachter: als boeren niet te veel mogen spuiten, en als er niet te veel gif in ons eten zit of in het water, dan zal het met de rest van het systeem ook wel goed zitten. Maar daar beginnen de grutto-onderzoekers nu aan te twijfelen.

En zij zijn niet de enigen.

Foto’s door Isabella Rozendaal

Een sluiproute voor gif: mest

Onafhankelijke onderzoekers Jelmer Buijs en Margriet Mantingh haalden in 2019 het landelijke nieuws door te laten zien hoe gifstoffen via een sluiproute in weilanden terecht kunnen komen:

Nationale en internationale instanties die de risico’s van landbouwgif bepalen, richten zich vrijwel uitsluitend op het gif dat direct op het land of op de zaden wordt gespoten. Maar gif kan ook via diervoeding voor vee en in de vorm van in de mest komen, die vervolgens in landbouwgrond wordt geïnjecteerd. Of via stro – de stelen van graanplanten – dat als stalvloerbedekking wordt gebruikt en daar met poep vermengt, en vervolgens als ‘ruige mest’ over het land wordt verspreid.

Niemand hield er rekening mee dat dit kon leiden tot hoeveelheden gifstoffen die mogelijk een risico vormen voor het Veevoer en stro, die van over de hele wereld naar Nederland komen, worden formeel gecontroleerd door de branchevereniging van de veevoederindustrie, maar die maakt de resultaten niet Volgens hen is alles goed.

De onderzoekers vonden in een kleine steekproef van koeienvlaaien en mestkelders meer dan honderd verschillende bestrijdingsmiddelen

Jelmer Buijs en Margriet Mantingh denken van niet. Ze vonden in een van koeienvlaaien en mestkelders meer dan honderd verschillende bestrijdingsmiddelen, volgens hen grotendeels in problematische concentraties. Bovendien telden ze in mest met veel bestrijdingsmiddelen minder mestkevers – vaak niet één. Dat is een teken dat de gevonden concentraties daadwerkelijk insecten afstoten of

Zo geven Buijs en Mantingh hard bewijs dat er wel degelijk een hele batterij gifstoffen via mest in landbouwgrond terechtkomt. In mindere mate ook op biologische bedrijven, die formeel zonder bestrijdingsmiddelen werken. En ook al kunnen de onderzoekers niet hardmaken dat die gifstoffen via een afname van insecten bijdragen aan de dood van gruttokuikens, die mogelijkheid ligt wel voor de hand.

De giftige mest bereikt de Kamer

Het rapport van Buijs en Mantingh leidde tot met als gevolg een wetenschappelijke evaluatie van de Die opdracht ging naar Wageningen Environmental Research, onderdeel van de In november 2020 publiceerde toxicoloog Ivo Roessink samen met zijn collega’s de bevindingen. Hun rapport is, in lijn met hun opdracht, een aaneenschakeling van aanmerkingen op de methodologie van Buijs en

Zo vinden de Wageningse onderzoekers dat ‘de betrouwbaarheid van de meetwaarden niet gecontroleerd kan worden’, omdat Buijs en Mantingh de meetmethode niet volledig en niet hebben getest hoe Ook vinden ze dat Buijs en Mantingh de gevonden waardes in hun mest hadden moeten delen door een verdunningsfactor, omdat het volgens hen gaat om de uiteindelijke concentraties in de grond, nadat de mest daarover is uitgereden. 

Buijs en Mantingh zijn het hiermee oneens, aangezien veel dieren niet wachten tot de mest gelijkmatig over de bodem is verdeeld, en er direct van eten. Bovendien wordt in de praktijk lang niet alle mest onder de grond Maar toxicoloog Roessink geeft aan: ‘Wij volgen de Europese regels, en die gaan uit van onderwerking.’ 

Maar er is nog een groter discussiepunt: wanneer zijn de gemeten concentraties te hoog? Er bestaan immers geen normen voor mest of grond, dus kunnen de concentraties die ook niet overschrijden. Buijs en Mantingh gebruiken onder andere de bestaande normen voor water, maar volgens Roessink en zijn collega’s zijn dat niet de beste getallen om te gebruiken voor bodemdieren.

Roessink en zijn collega’s stelden daarom zelf ‘indicatieve normen’ op, gebaseerd op de schaarse beschikbare wetenschappelijke literatuur over de effecten van de gevonden gifstoffen op het bodemleven.

Vóór op de markt komen, worden ze tegenwoordig getest op drie bodemdieren: een regenworm, een bodemmijt, en een Maar voor het overgrote deel van de middelen, die al lang op de markt zijn, is vooralsnog alleen op wormen getest. Bijvoorbeeld door studies die vaststellen bij welke concentratie de helft van een bepaald soort regenworm aanraking met de Niet echt een geruststellend criterium, dus dat getal delen de Wageningse onderzoekers – afhankelijk van wat er nog meer bekend is – door tien, honderd, of duizend om aan de veilige kant te zitten.

Op basis hiervan produceren Roessink en collega’s hele tabellen vol schattingen van de effecten van al die verschillende gifstoffen op een paar Maar het is en alsnog blijven grote delen van de tabellen gevuld met vraagtekens.

Foto door Isabella Rozendaal

Op basis van deze gebrekkige resultaten concluderen de Wageningse onderzoekers dat op van de landbouwbedrijven de door hen vastgestelde ‘indicatieve normen’ slechts een enkele keer worden benaderd of overschreden (zonder de door Buijs betwiste verdunningsfactor zou dat 70 procent zijn). Samenvattend stellen ze dat de gevonden concentraties gifstoffen ‘vanuit het perspectief van de risicobeoordeling niet meteen een aanleiding vormen voor nader onderzoek’.

In een latere paragraaf adviseren de onderzoekers wel ‘om de in dit rapport benoemde onduidelijkheden voor met name veterinaire middelen en middelen die voorheen werden verondersteld geen route naar het milieu te hebben, via wetenschappelijke studies te onderbouwen’. In de samenvatting stellen ze ook dat het ‘onduidelijk is of er thans voldoende rekening wordt gehouden’ met de route via mest.

Minister Carola Schouten besluit daarop in een Kamerbrief ‘dat de mogelijke emissieroute van gewasbeschermingsmiddelen via voer in de mest geen significante route is en dat het hierop aanpassen van de beoordelingssystematiek niet

In januari van dit jaar worden opnieuw Kamervragen Waarom hebben de Wageningse onderzoekers zelf geen metingen verricht naar aanleiding van de vorige Kamervragen? En waarom gaat het rapport niet in op de afwezigheid van mestkevers in de mest met de meeste gifstoffen? 

Het antwoord van de minister is dat daartoe geen aanleiding was, omdat negatieve effecten van de vele door Buijs en Mantingh gevonden gifstoffen op het milieu onvoldoende zijn onderbouwd.

De logica van de minister is als volgt: er hoeven geen metingen gedaan te worden, omdat er geen metingen zijn gedaan die bewijzen dat dat nodig is.

Zaak gesloten.

Het topje van de ijsberg

Het ministerie stuurt Kamerleden met een kluitje in het riet. Want zouden er niet juist structureel metingen gedaan moeten worden, om aan te tonen dat er niets aan de hand is? Als er inderdaad hiaten in het onderzoek van Buijs en Mantingh zitten, dan is het de minister te verwijten dat zij geen beter onderzoek laat uitvoeren om het zekere voor het onzekere te nemen.

Want het onderzoek van Buijs en Mantingh mag dan volgens Wageningen tekortkomingen hebben, zij tonen wel degelijk aan dat er een hiaat in de regelgeving is. Er is geen monitoring of controlesysteem voor gifstoffen die via de mest het land bereiken, terwijl de vele gevonden gifstoffen (nog los van hun concentraties) bewijzen dat vervuiling via deze route

Daar zijn de Wageningse onderzoekers het mee eens. Ze schrijven dat het onderzoek een belangrijke signalerende werking heeft, en desgevraagd zegt Roessink dat de door Buijs en Mantingh gevonden overschrijdingen van indicatieve normen ‘waarschijnlijk het topje van de ijsberg zijn’.

Waarom hebben de Wageningse onderzoekers dát niet aan de minister gerapporteerd? ‘Dat was niet de vraag die ons is gesteld’, aldus Roessink.

Wie is er verantwoordelijk?

Terwijl de gruttokuikens verhongeren, blijven de overheid en de controleurs in rondjes draaien. Wie zou de handschoen moeten oppakken? Uiteindelijk is de minister eindverantwoordelijke voor de veiligheid van het landbouwsysteem. Maar zij heeft haar taak verricht: zij heeft onderzoek laten uitvoeren, en heeft de aanbevelingen van de experts overgenomen.

De Wageningse wetenschappers doen op hun beurt ook niets verkeerd: naar hun beste kunnen trekken zij conclusies op basis van de beschikbare kennis en de bestaande wetgeving, en geven ook de onduidelijkheden aan. Zij hebben gedaan wat er van hen gevraagd wordt.

Foto’s door Isabella Rozendaal

Ook het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden zou bij het ministerie aan de bel kunnen trekken. Maar dat sluit zich aan bij de conclusies van Wageningen. Bovendien is de formele taak van het Ctgb slechts om de toelating van middelen te toetsen aan de wetgeving, en daaraan is voldaan.

Om het wel of niet bestaan van de ijsberg aan het licht te brengen, moeten óf onderzoekers meer doen dan er van hen gevraagd wordt (namelijk een dringende aanbeveling doen aan de minister waar zij niet om heeft gevraagd), óf de minister moet meer doen dan er van haar gevraagd wordt (namelijk zonder directe aanleiding een grootschalig onderzoek instellen naar gif in mest), óf de bestrijdingsmiddelenfabrikanten moeten meer doen dan wat er van hen gevraagd wordt (namelijk mogelijke milieuvervuiling met hun producten nader onderzoeken en openbaar maken, terwijl dat volgens de wet niet hoeft).

Blijkbaar zetten geen van allen die extra stap. Waarom niet?

De vage grens tussen commerciële belangen en onafhankelijk onderzoek

Dat is vooral van de producenten van bestrijdingsmiddelen wel te begrijpen. Dat zijn de multinationals die ook de resistente zaden ontwikkelen, kweken en verkopen die bij die bestrijdingsmiddelen horen. Niet alleen de verkoop van de bestrijdingsmiddelen zelf, maar het hele businessmodel van miljardenconcerns als Bayer (met dochterbedrijf Monsanto), BASF en Syngenta valt of staat bij de wettelijke toelating van hun bestrijdingsmiddelen.

Logisch dus, dat zij geen extra moeite doen om hiaten in het systeem op te sporen. Dat kan hun miljarden kosten.

En niet alleen de chemiebedrijven zouden er financieel op verliezen. Van veevoederbedrijven tot kunstmestproducenten, alle agrarische miljardenbedrijven zijn afhankelijk van de grootschalige intensieve landbouw waarin bestrijdingsmiddelen een onmisbare schakel zijn.

Grote industriële spelers onderhouden nauwe banden met de universiteit, die een vinger in de pap van vrijwel al het Nederlandse landbouwonderzoek heeft

Er is hun alles aan gelegen om de normen voor bestrijdingsmiddelen binnen de perken te houden. En daar wordt het problematisch. Niet alleen zitten ze veelvuldig bij de overheid en de Europese Unie aan ze financieren ook onderzoek aan de universiteit naar innovatieve landbouwmethodes en het voedsel van de toekomst. 

Grote industriële spelers onderhouden nauwe banden met de universiteit die van vrijwel al het Nederlandse landbouwonderzoek heeft. Zo heeft Bayer een kantoor in Wageningen. Soms vallen ze zelfs samen in dezelfde persoon. Lichtend voorbeeld: bestuursvoorzitter van de WUR Louise Fresco is óók adviserend commissaris in de board van Syngenta. Haar onafhankelijke rol is niet

Die openlijke vervlochtenheid bestaat niet enkel op initiatief van de industrie. Het topsectorenbeleid van de overheid bepaalt dat een deel van het onderzoek aan de WUR medegefinancierd moet worden door het bedrijfsleven, dat daarmee ook invloed heeft op welk onderzoek gefinancierd wordt. En natuurlijk is het voor onderzoekers van belang om goed contact te hebben met hun financiers.

Dat heeft ook nadelen. Want het betekent dat de onderzoekers die vragen van de minister over mogelijke hiaten in de bestrijdingsmiddelenwetgeving moeten beantwoorden, zoals Ivo Roessink, tegelijk in andere projecten samenwerken met de producenten van die en daar voor de financiering van hun onderzoeksplannen deels van afhankelijk zijn.

Zoals het systeem van financiering nu is ingericht, motiveert het onderzoekers niet om de extra stap te zetten die hier nodig is. Integendeel: zij zouden daarmee het risico lopen om partners in andere projecten en mogelijke financiers tegen zich in het harnas te jagen.

Foto door Isabella Rozendaal

Wijs de grote bedrijven op hun verantwoordelijkheid

Er zijn wel onderzoekers die het zelf oppakken. Sinds het vorige broedseizoen zijn de grutto-onderzoekers een samenwerking aangegaan met Nico van den Brink, toxicoloog aan de Universiteit van Wageningen is de enige plek in Nederland waar de juiste expertise aanwezig is.

Van den Brink gebruikt liever de term ‘gewasbeschermingsmiddelen’ dan ‘bestrijdingsmiddelen’, omdat dat de officiële term is en het makkelijker communiceert met boeren en de industrie, die het ook zo noemen. De grutto-onderzoekers vinden dat een eufemistische term. Als compromis schrijven ze het in een recent gezamenlijk rapport tussen

Een promovendus van Van den Brink gaat in de werkgebieden van de grutto-onderzoekers de aanwezige gifstoffen in de bodem meten. Bovendien gaan ze proberen om wormen en insecten te kweken in de geteste grond – een eerste poging tot een betere ecologische test.

Maar de kans is klein dat zij, met dit ene onderzoek, sluitend bewijs gaan vinden voor de route van bestrijdingsmiddelen uit voedergewassen, via mest, via insecten, naar de gezondheid van gruttokuikens. Alleen al omdat de beschikbaarheid van insecten en de consumptie daarvan door gruttokuikens notoir moeilijk te meten zijn, legt Jos Hooijmeijer uit. Er zijn eindeloos veel verschillende soorten, en allemaal met hun eigen levenscyclus vol eigenaardigheden.

Eigenlijk, vinden zowel Hooijmeijer als Buijs, Van den Brink en Roessink, moeten bestrijdingsmiddelenfabrikanten bewijzen dat hun producten geen effect hebben op weidevogels en de rest van het ecosysteem. Bovendien hebben zij de centen. Bayer alleen al heeft een astronomisch jaarlijks onderzoeksbudget van waarbij het volledige Europese budget voor toxicologisch onderzoek in het niet valt. Bayer heeft daarom véél meer knowhow over de eigen bestrijdingsmiddelen dan de

Ook zijn Hooijmeijer, Buijs, Van den Brink en Roessink het eens dat goed onderzoek naar de ecologische gevolgen plaats moeten vinden in het veld zelf, onder de relevante omstandigheden. Nu blijven testen beperkt tot de effecten van één individuele gifstof op één organisme onder labcondities. Maar er kunnen ook interacties optreden tussen al die verschillende soorten gif en hun afbraakproducten, en die kunnen afhankelijk zijn van zonlicht, vocht, temperatuur, noem maar op.

Wat er nu op akkers en weilanden gebeurt, is Russische roulette. We hebben geen idee wat de hele cocktail aan gifstoffen doet met het volledige ecosysteem vol schimmels, insecten, mijten, wormen, waarvan wij mensen afhankelijk zijn. En weidevogels ook.

Lees ook: