Zolang het onderwijs geen eigen apps bouwt, danst het naar de pijpen van Google en Microsoft

Maurits Martijn
Correspondent Beter internet
Foto gemaakt door Anouk van Kalmthout (voor De Correspondent)

Het Nederlandse onderwijs leunt zwaar op een paar technologiebedrijven, die steeds meer bepalen hoe docenten lesgeven. Het is tijd om met publiek geld alternatieven te bouwen, bepleit universiteitshoogleraar José van Dijck.

Een gedachte-experiment. 

Je rijdt op de snelweg en ziet een bord met de tekst: ‘Deze weg naar het winkelcentrum is eigendom van Apple’. Je neemt de afslag en ziet: ‘Toegang tot dit plein alleen mogelijk met een Facebook-account’ en ‘WhatsApp regelt hier de veiligheid’. Je rijdt langs borden met ‘Amazon’ en ‘Microsoft’ en parkeert op je plek van bestemming. Daar wappert een grote vrolijke vlag. ‘Google sponsort deze basisschool’. 

Dit is de wereld die José van Dijck Haar punt: we zouden het krankzinnig vinden als snelwegen, pleinen en scholen geprivatiseerd waren. Toch is dat precies wat er in de online wereld aan de hand is. Wat wij in de fysieke wereld als ‘publieke ruimte’ beschouwen, is in de virtuele wereld in handen van een paar technologiebedrijven. Wie toegang wil krijgen tot de online equivalenten van winkels, pleinen en parken, kan niet zonder de appstores van Apple en Google, de clouds van Amazon en Microsoft, en de dochters uit de Facebookfamilie (WhatsApp, Instagram). 

Wie online gebruik wil maken van publieke diensten ontkomt daar ook niet aan – apps van de Rijksoverheid worden vaak exclusief aangeboden aan Google- en Apple-klanten en de app die straks als coronapaspoort dient, zal alleen in hun appstores verschijnen. ‘Publieke sectoren’, zoals de gezondheidszorg, de media en het onderwijs, hangen eveneens aan het Big Tech-infuus.

Er bestaan online nauwelijks publieke ruimten

José van Dijck houdt zich er al jaren mee bezig. In haar haar en De boodschap van de voormalig president van de die in 2016 tot invloedrijkste vrouw van Nederland werd er bestaan online nauwelijks publieke ruimten. De digitale infrastructuur is ontworpen op basis van marktprincipes en niet op basis van zoals privacy, veiligheid en democratische controle. Publieke sectoren als het onderwijs raken steeds meer vermengd met private systemen die andere belangen nastreven. Van Dijck bepleit dat er met publieke middelen alternatieven worden gebouwd, die wél gebaseerd zijn op die publieke waarden. 

We praten erover bij haar thuis in Amsterdam en spreken over de sector die de onderzoeker het beste kent: het onderwijs. 

Van Dijck: ‘In Nederland zouden we een Google-school heel raar vinden. Hier is onderwijs publiek en daar hebben we dan ook een publieke infrastructuur voor: met belastinggeld financieren we leraren en gebouwen, zodat scholen als onafhankelijke instituties kunnen fungeren. Toch is nu naar bijna 70 procent van de Nederlandse basisscholen afhankelijk van de online infrastructuur van Google. Zij gebruiken de vele apps for education van Google. Die apps zijn gekoppeld aan de Google-diensten – cloudservices, de zoekmachine, Google Docs, Meet. Basisscholen kopen ook goedkope laptops, die vooral goed werken op Googles eigen apps. Je kunt de diensten van Google niet gebruiken zonder álles af te nemen – zoals je ook niet kunt loskomen van het Apple-ecosysteem als je een iPhone hebt.’ 

Wat betekent afhankelijkheid hier precies? Scholen gebruiken die Google-apps wel, maar ze zouden toch ook zonder kunnen? 

‘Sectoren als het onderwijs moeten zich afvragen tot op welke hoogte zij afhankelijk willen zijn van één bedrijf voor al hun online diensten. Onder het mom van gebruikersgemak en veiligheid koppelen deze techbedrijven hun diensten Als je eenmaal binnen zo’n systeem zit, is het heel kostbaar om over te stappen naar iets anders.’

Waarom is dat een probleem? 

‘Universiteiten en scholen verliezen de controle over de ontwikkeling van onderwijsdiensten. We moeten ons schikken naar de voorwaarden en prijzen van de leveranciers en investeren te weinig in eigen alternatieven.’ 

‘Je wilt te allen tijde de autonomie van het onderwijs waarborgen. Bepalen docenten wat er in het onderwijs gebeurt of bepaalt het systeem dat? Als je als school gebruikersgemak en efficiency boven de autonomie van docenten en keuzevrijheid van leermateriaal stelt,

‘Een voorbeeld. In maart vorig jaar moesten universiteiten door de pandemie in alle haast overgaan op video-omgevingen. Bij mijn universiteit (de Universiteit Utrecht, MM) had de videodienst van Microsoft, Teams, de voorkeur, want de UU voert een Microsoft first-beleid. Daar heeft de universiteit al heel veel in geïnvesteerd. Hierdoor zijn ze afhankelijk van wat dat ene systeem te bieden heeft en kunnen ze er eigenlijk ook niet meer mee stoppen. Naarmate je steeds meer uitbesteedt – standaarden, uitgangspunten, waarden – kun je minder je eigen richting bepalen. Dat is mijn punt.’

‘Teams kent bijvoorbeeld een paar nadelen. De interface is beperkt en het is gebrekkig om in parallelle sessies te werken. Door die sturende interface bepaalt Microsoft hoe docenten hun onderwijs vorm dienen te geven.’ 

‘Het probleem is dat universiteiten weinig keuze hebben, want er zijn bijna geen publieke alternatieven. Ik ben niet anti-Google of anti-Microsoft, maar ik vind wel dat er keuze moet zijn. Een publieke sector als het onderwijs moet op publieke diensten kunnen draaien, die op basis van publieke waarden zijn ontwikkeld.’

Je bent niet de enige die dit probleem aankaart. ICT- van de Nederlandse universiteiten zeggen allemaal: we moeten loskomen van Big Tech. Waarom gebeurt dit niet? 

‘Nederlandse universiteiten werken nog te weinig samen. Er zijn in Nederland veertien publieke universiteiten, allemaal grotendeels betaald uit overheidsgeld, en iedere universiteit bepaalt zelf met welke systemen ze werkt.’

‘Een goed voorbeeld is videobellen. Begin vorig jaar waren een paar universiteiten samen bezig met met Jitsi Meet, een opensourcevideodienst. Maar toen kwam corona, stond er in één keer gigantische druk op, en koos iedereen voor Teams of Zoom. Maar Jitsi kán een prima omgeving worden als we daar met zijn allen in investeren.’ 

‘Onderwijsinstellingen zouden samen moeten bepalen welke diensten ze wel en niet afnemen van techbedrijven. Gelukkig bestaan daar al goede voorbeelden van: voor het primair onderwijs onderhandelt namens de scholen met techbedrijven. Voor het hoger onderwijs doet dat, maar er mist een strategie voor de kritieke onderdelen van de online infrastructuur: wat kopen we in en wat ontwikkelen we zelf? Alleen gezamenlijk heeft de publieke sector onderhandelingsmacht richting Big Tech – in financiële zin, maar ook als het gaat om databescherming en de manier waarop de diensten werken.’ 

Alleen gezamenlijk heeft de publieke sector onderhandelingsmacht richting Big Tech

‘Als universiteiten niet samen optrekken, dan krijgen we hetzelfde als wat er decennia geleden met de wetenschappelijke publicaties is gebeurd. Die hebben we weggegeven aan commerciële uitgevers, die ze in tijdschriften verpakken. Vervolgens betalen universiteiten tweeduizend euro of meer per jaar voor een abonnement op zo’n tijdschrift. Dan betalen we dus twee keer: een keer voor het onderzoek, en een keer voor toegang tot de resultaten.’ 

‘Techbedrijven ontwikkelen nu heel veel software, diensten en learning analytics voor het hoger onderwijs. Dat kunnen ze alleen doen dankzij de data die wij als gebruikers genereren – de tijd, de aandacht en de kennis die docenten en studenten in de systemen stoppen. Dat geven we dus allemaal weg aan de private sector, die er vervolgens producten van maakt die wij als publieke sector moeten terugkopen. Dat is bizar.’

Komt het uiteindelijk niet gewoon neer op geld? Moet er meer publiek geld naar digitale publieke diensten? 

‘Geld is belangrijk, maar niet het enige. We moeten ons veel bewuster zijn van de waarde van publieke kennis in de online wereld. En het mooie is: Nederland heeft een uitstekende uitgangspositie. Ik noemde al SURF, een publieke coöperatie van meer dan honderd onderwijsinstellingen, die ICT-infrastructuur voor het hoger onderwijs en mbo ontwikkelt. Daarmee kan de publieke sector internationaal de toon zetten. Bijvoorbeeld door diensten te ontwikkelen die onafhankelijk zijn van commerciële systemen.’ 

‘Een mooi voorbeeld daarvan is waarmee werknemers van onderwijsinstellingen wifi-toegang krijgen op de lokale netwerken van alle aangesloten scholen en universiteiten ter wereld. En dan niet via een gecentraliseerd ID-systeem, zoals met de Google ID of Apple ID, maar via decentrale authenticatie. Alleen mijn eigen instelling heeft mijn gegevens. SURF biedt ook diensten om grote bestanden uit te wisselen, data op te slaan en een eigen e-mailservice. Maar er kan veel meer.’

Is het niet ook een politieke opdracht?

‘In de politiek gaat het nu vooral over het opbreken en aanpakken van Big Tech. Dat is goed, maar het is ook reactief en het verloopt via de marktlogica. Maar onderwijs is geen markt, het is een publieke sector. Politiek en publieke organisaties moeten dan ook actief inzetten op een publieke infrastructuur en op technologische innovaties die een open karakter hebben, die goed op elkaar zijn aangesloten en waarbij je data makkelijk kunt meenemen over verschillende systemen en platforms.’

‘In die Europese wetgeving gaat het erom dat we een online infrastructuur creëren waar we als samenleving veel meer democratische controle op kunnen houden. Vorig jaar heeft de Duitse bondskanselier Angela Merkel gepleit voor een Europese, publieke cloud. Dat is hoopvol en nodig. Want als er geen alternatief is, kun je opbreken en verbieden wat je wilt, maar is er niks om op terug te vallen.’ 

Een Europese cloud is hoopvol en nodig. Zonder alternatief voor Big Tech kun je opbreken wat je wil, maar is er niks om op terug te vallen

‘Als we de digitale publieke ruimte en publieke sectoren érgens kunnen beschermen, dan is het in Europa. Niet in de VS, ook al gaan er daar het laatste jaar meer stemmen op om de monopoliepositie van Big Tech te breken. Maar de staat en civiele organisaties moeten tegenwicht bieden. Europa heeft op dit moment op online gebied zelf nauwelijks Dan moet je dus als sector zelf tegenmacht creëren. Als een publieke sector als het onderwijs zelf echt innoveert, blijft ze ook aantrekkelijk voor ambitieuze werknemers. En voor studenten. Zo niet, dan zou het mij niet verbazen als zij in de in de toekomst liever een opleiding volgen bij pak ’m beet de Microsoft University of de Google Academy.’

Meer lezen?