In een uithoek van het internet vond ik op mijn school. Ik word er niet in genoemd, gelukkig, want erg vleiend is het niet.

Ik zat in 6 gymnasium en Paul Rosenmöller – of nee, Thom de Graaf (hou ze maar eens uit elkaar) toerde met een bus bloggende BN’ers door het land om in debat te gaan over de gekozen burgemeester. Ook mijn school lag op zijn route, en ons nerveuze puberzweet warmde het zaaltje waar het hele gebeuren plaats zou vinden een graad of twee op.

Ik wilde indruk maken en had me goed voorbereid om mijn D66-minister klem te lullen. ‘Mijn’, want al mocht ik nog niet stemmen, ik was toch al overgelopen van de PvdA naar D66. Socialisten, sociaal-democraten en liberalen hadden allemaal maar ingewikkelde ideeën over inkomensverdeling en rechtvaardigheid. D66 was een pragmatische partij, had ik op school geleerd, met een ideologie die zich liet samenvatten als ‘per onderwerp kijken wat het beste idee is’. Pragmatisme dat ik toen aanzag voor intellect.

Toen de BN’ers hun plaats hadden ingenomen, we allemaal stil waren en het debat begon, durfde ik natuurlijk niets meer te zeggen. Later verscheen Leon Verdonschots reportage online.

‘Een leerling stelt zijn vraag. "Denkt u niet dat iemand die op zaterdag plaatjes draait en iedereen gratis bier geeft burgemeester wordt?"

De Graaf: "Zou je zelf op zo iemand stemmen?"

"Nee, ik niet."

"Nou da.."

"Maar zeventig procent van Nederland zit op het vmbo."’

Ik was het niet, maar ik had het geweest kunnen zijn. Ik herinner me nog dat een medeleerling die opmerking maakte, en zal waarschijnlijk gedacht hebben: gelukkig, iemand durft het te zeggen. Democratie laat je toch niet over aan het vólk?!

Ik zal niet de enige geweest zijn. Onderzoek van socioloog Lenie van den Bulk laat zien dat vwo’ers zich vaker dan vmbo-leerlingen en havisten zien als de ‘belangrijke mensen’ of ‘de leiders van de toekomst’. Zo hooghartig als gymnasiasten kunnen zijn, zo nederig spreken leerlingen op het vmbo soms over zichzelf. Ze noemen zichzelf ‘maar een vmbo’er’, ‘lui’ en ‘irritant’, want

En er was die ene reactie-der-reacties: Hoe gaan we dit oplossen?

waar ik veel, op kreeg. Gymnasiasten schreven dat hun leraren hen ook ‘de top 5 procent’, of ‘de leiders van de toekomst’ of de ‘bloem der natie’ hadden genoemd. Iemand die tweetalig onderwijs had gedaan had zelfs te horen gekregen tot ‘de top 1 procent’ te behoren – de elite van de elite!

De andere kant werd door een vmbo-leerling goed samengevat: ‘Als er je hele leven al op je neergekeken wordt omdat je maar vmbo doet, hoe kan je dan verwachten dat ze daar niet negatief over gaan denken? Ik denk dat de "afkeer" naar hoger opgeleiden ook een verdedigingsstrategie is. Ik heb mij nooit zielig gevonden omdat ik op het vmbo zat, maar kreeg wel het gevoel minderwaardig te zijn tegenover leerlingen van vwo en havo. Ook door de overheid, die alleen aandacht heeft voor havo en vwo examenkandidaten die goede cijfers haalden, maar niet omkijkt naar vmbo-leerlingen.’

En er was die ene reactie-der-reacties: Hoe gaan we dit oplossen?

Alvast een winstwaarschuwing: dit stuk biedt geen oplossing, maar slechts een aanzet daartoe. Onderwijs is geen lekkende kraan, geen probleem met een duidelijke oorzaak en een vanzelfsprekende oplossing; je kunt geen loodgieter bellen om je onderwijs te fixen. Onderwijsbeleid is gebaseerd op waarden. Afhankelijk van de waarden die het uit zou moeten dragen, en dus van het doel ervan, heeft beleid A, interventie B of systeem C de voorkeur.

Voordat ik nadenk over een oplossing, wil ik daarom de vraag stellen: welke waarden draagt ons onderwijs uit? dat eerder dit jaar voor veel opschudding zorgde, geeft een antwoord.

Ossip in 2017 en in 2018. Uit de serie One teenage year door fotograaf Vivian Keulards

Hoe gaan we dit oplossen? 

De Onderwijsraad adviseerde namelijk: schaf de Cito-toets af en deel kinderen voortaan pas op hun vijftiende in niveaus in. 

Politieke partijen van links tot rechts zijn het erover eens dat het onderwijs moet zorgen voor gelijke kansen

Een oplossing die ook in veel reacties op m’n stuk bepleit werd. Als we kinderen pas op hun vijftiende naar de havo, het vmbo of het vwo sturen, kunnen ze hun identiteit voor die tijd niet ontlenen aan hun onderwijsniveau – zo was de gedachte. Wie als een loodgieter naar het onderwijs kijkt, zou in zo’n langere brugperiode een quick fix kunnen zien.

Maar waarom kwam de Onderwijsraad met dit advies? De raad gaf er een paar redenen voor, waarvan de belangrijkste: die latere indeling zorgt voor gelijkere kansen. Selecteren op vijftienjarige leeftijd is eerlijker.

Die definitie van eerlijkheid wordt ongekend breed gedeeld. Politieke partijen van links tot rechts zijn het erover eens dat het onderwijs inderdaad dat doel heeft: zorgen voor gelijke kansen. Dat streven, schrijft filosoof Michael Sandel in zijn recent verschenen boek De tirannie van verdienste, kwam op in de jaren vijftig van de vorige eeuw. een maatschappij waarin sociale klasse erfelijk was: boerenzonen werden boerenvaders en het kind van de dominee kwam later – bij wijze van spreken – zelf op de kansel terecht. Steeds meer mensen hadden hun twijfels bij zo’n maatschappij waarin je afkomst je toekomst voorspelt. Zou het niet rechtvaardiger zijn om maatschappelijke posities te bepalen op basis van talent en inzet – op basis van verdienste dus? 

Het was het begin van het zogenoemde meritocratische denken. Onderwijs kreeg daarin een nieuwe rol: die van ‘de grote gelijkmaker’. Want alleen als ieder mens gelijke kansen zou hebben, zou de uitkomst – de maatschappelijke hiërarchie – rechtvaardig zijn.

Het is een aantrekkelijk ideaal omdat het ons het gevoel geeft dat we ons kunnen losmaken van de generaties voor ons, dat onze levens door hard werken maakbaar zijn en dat we ons lot in eigen hand hebben. Het geeft ons een gevoel van persoonlijke vrijheid. Daarmee past het ideaal van de meritocratie perfect binnen de individualisering die de maatschappij vanaf de jaren zestig doormaakte.

Gelijke kansen als doel, met meritocratie als ideaal en persoonlijke vrijheid als belangrijkste waarde – dat was zo’n beetje de ideologie die het advies van de Onderwijsraad uitdroeg.

Binnen die ideologie is zo’n verlengde brugperiode geen gekke gedachte. Want inderdaad: kinderen op hun twaalfde na een Cito-toets op niveau indelen, doet weinig recht aan individuele verschillen. Daar wil ik over uitweiden, maar – en daar kom ik later op terug – om een andere reden dan dat we ongelijke kansen in het onderwijs moeten uitbannen.

Zo oneerlijk is het om kinderen op hun twaalfde een label te geven

Niets maakt zo duidelijk dat het oneerlijk is om kinderen op hun twaalfde het label vmbo, havo of vwo te geven, als dit banale feit: het doet ertoe wanneer je ouders seks hebben. Of, minder plastisch: de maand waarin een kind geboren wordt, is van invloed op haar schooladvies.

Niet omdat haar horoscoop dan anders is – Venus in retrograde, Mercurius in de baan van Mars – nee, het ligt eenvoudiger. Sommige kinderen zijn op het moment dat ze van de ene naar de andere klas gaan bijna een jaar ouder dan hun klasgenoten en hun hersenen hebben dus langer de tijd gehad zich te ontwikkelen. Op basis van hun  

In landen waar leerlingen later op niveau worden ingedeeld is het ‘geboortemaandeffect’ kleiner.

Wat bij fysieke volwassenwording zo duidelijk zichtbaar is, geldt namelijk ook voor cognitieve ontwikkeling. Er zijn vroegbloeiers en laatbloeiers, en op vijftienjarige leeftijd zijn meer kinderen uitgebloeid dan op hun twaalfde. Wel is het moeilijk te voorspellen of een kind een laatbloeier is, of dat het gewoon iets minder cognitieve capaciteiten heeft dan anderen. Eén groot, langdurig onderzoek in de Verenigde Staten laat dat duidelijk zien.

Wetenschappers aan het National Institute of Health onderzochten hoe intelligentie en hersenontwikkeling met elkaar samenhangen. Jarenlang volgden ze honderden jongeren tussen de 8 en 18 jaar die ze indeelden in drie groepen: kinderen met ‘superieure intelligentie’ (IQ tussen de 121 en 149), ‘hoge intelligentie’ (IQ tussen de 109 en 120) en ‘gemiddelde intelligentie’ (IQ tussen de 83 en 108). Vervolgens maakten ze hersenscans om te zien hoe hun frontale cortex, een deel van de hersenen dat belangrijk is voor veel cognitieve functies, zich ontwikkelde.

Je zou zeggen: hoe intelligenter een kind, hoe vroeger die frontale cortex ‘volwassen’ is.

Maar de resultaten lieten het tegenovergestelde zien. Juist de hersenen van kinderen met een gemiddelde intelligentie leken meer op die van volwassenen.

In plaats van duidelijke cognitieve verschillen, is er veel overlap tussen de prestaties van kinderen op verschillende niveaus

Hoogleraar ontwikkelingspsychologie Eveline Crone schrijft daarover dat het ene kind misschien al op z’n elfde staartdelingen leert en het andere dat pas goed kan leren op z’n dertiende – maar dat dat niet hoeft te betekenen dat het dertienjarige kind dommer is. ‘Zijn hersenen ontwikkelen in een ander tempo, en maken een latere of langere ‘groeispurt’ door

Als kinderen niet op hun twaalfde, maar op hun vijftiende getoetst worden op hun taal- en rekenprestaties dan zijn de resultaten heel anders.

Ik verbaasde me nogal toen ik die grafiek voor het eerst zag. Ik was ervan uitgegaan dat de cognitieve verschillen tussen vmbo-, havo- en vwo-leerlingen duidelijk zichtbaar zouden zijn. In plaats daarvan zag ik heel veel overlap tussen de prestaties van kinderen op verschillende niveaus. Op vijftienjarige leeftijd rekent en leest een grote groep vmbo-leerlingen beter dan veel havisten en vwo’ers. 

Oftewel: een leerling zit bijvoorbeeld op het vmbo, maar zou een havist of vwo’er zijn als hij z’n Cito-toets drie jaar later had gemaakt – of andersom.

Het lijkt zo’n objectieve scheiding die het Nederlandse onderwijs op twaalfjarige leeftijd maakt. Een Cito-score tussen de 501 en 536 plaatst een leerling in een van de drie vmbo’s, wie tussen de 537 en 544 scoort is een havist en een score daarboven betekent dat een kind een echte vwo’er is. Maar op de labels die we kinderen op hun twaalfde geven en waar zij vanaf dat moment maar mee te dealen hebben, is dus nogal wat af te dingen.

Dat is niet zo heel erg, schrijft Crone, als het onderwijs ruimte geeft voor die individuele afstemming. Het wordt pas problematisch als toetsen als de Cito-toets schoolcarrières bepalen. En dat is precies wat er de afgelopen jaren in het onderwijs is gebeurd.

Veerle in augustus 2017 en in 2018. Uit de serie One teenage year door fotograaf Vivian Keulards

De Cito-toets is bepalender geworden

Een paar jaar na het bezoek van Thom de Graaf, die dus niet Paul Rosenmöller is, werd ik leraar Nederlands op de school waar ik ooit als brugklasser terecht was gekomen en zes jaar later m’n gymnasiumdiploma zou halen.

In de tussentijd was er veel veranderd. Zelf was ik ingestroomd in een brugklas havo/vwo, en voor wie daarna nog niet wist welk niveau bij hem paste, was er nog een tweede brugklas. In de jaren dat ik lesgaf verdwenen die tweede twijfelklassen. Mijn school kreeg zelfs een 1-gymnasiumklas voor de allerslimsten. Er kwam een ‘Juniorlyceum’ om groep-8’ers in het jaar voor De Grote Overgang alvast kennis te laten maken met de school. 

We zouden ook iets anders tegenover gelijke kansen, meritocratie en individuele vrijheid moeten stellen

Zo probeerden we de slimste kinderen voor onze school te winnen door ze vroeg aan ons te binden. Zouden we dat niet doen, zo was de gedachte, dan zouden kinderen – of hun ouders – voor de concurrerende school in de buurt kiezen. Die school had immers net het predicaat ‘excellent’ gekregen en slimme kinderen konden er al in het eerste jaar voor ‘vwoXtra’ kiezen.

Het aantal scholen waar kinderen van meerdere niveaus bij elkaar in de eerste klas zitten – ‘brede brugklassen’ – is de afgelopen tien jaar afgenomen. Ook zijn er minder brede scholengemeenschappen, terwijl er juist meer kwamen. Daardoor is het voor leerlingen moeilijker geworden het schooladvies dat zij aan het einde van groep 8 krijgen te ontgroeien; dat advies is bepalender geworden voor hun toekomst.

Dus: dan toch een driejarige brugperiode invoeren? Ik denk dat er eerst iets anders moet gebeuren.

Hoe gaan we dit dan wel oplossen?

Want het streven naar gelijke kansen heeft ook een keerzijde. We willen gelijke kansen omdat we dat eerlijker vinden. Hoe gelijker de kansen, hoe rechtvaardiger de uitkomst, en dus ook: hoe rechtvaardiger om je verheven te voelen of pijnlijker wanneer je niet succesvol bent.

In een perfect meritocratisch systeem, waarin iedereen volledig gelijke kansen heeft, zullen winnaars zich nog meer winnaars en verliezers zich nog meer verliezers voelen.

Zolang onderwijsvernieuwing – zoals een driejarige brugperiode – een meritocratisch doel dient, zal het die negatieve gevolgen eerder versterken dan wegnemen. Daarom zou het gesprek niet in de eerste plaats moeten gaan over (het gebrek aan) gelijke kansen, maar over het ideaal van de meritocratie: de gedachte dat mensen verdienen wat hen toekomt.

Ik heb laten zien hoe weinig recht het doet aan verschillen tussen kinderen wanneer ze op hun twaalfde naar niveau worden ingedeeld. Natuurlijk kan dat eerlijker, maar het besef dat kansen ongelijk zijn vind ik belangrijker dan gelijke kansen zelf. We moeten niet gaan geloven dat kansen ooit helemaal gelijk kunnen zijn, door te koppen: ‘Beter onderwijs geeft kinderen gelijke kansen’.

Gelijke kansen zijn een fata morgana, een droom die altijd in het vooruitzicht ligt maar nooit bereikt zal worden, nooit bereikt kán worden – omdat er zo veel factoren zijn die kansen ongelijk maken en omdat onderwijs er voor individuen juist is om óngelijkheid te creëren. Dat besef zou tot bescheidenheid moeten leiden bij degenen die wel het geluk hadden tot ‘de top 5 procent’ te kunnen ‘klimmen’.

Sophie in 2017 en in 2018. Uit de serie One teenage year door fotograaf Vivian Keulards

Op zoek naar een oplossing, zouden we ook iets tegenover gelijke kansen, meritocratie en individuele vrijheid moeten stellen. Maar wat?

Filosoof Michael Sandel pleit voor bescheidenheid en meer waardering voor fysieke arbeid, maar blijft vaag over hoe we daar dan moeten komen.

Een veel radicaler alternatief las ik onlangs in het boek De tweede berg, van de Amerikaans-Canadese (conservatieve) journalist David Brooks. Brooks schrijft dat we ‘het denkende brein’ overwaarderen. Het onderwijs draagt bij aan die individualistische wereld die vooral het denken prijst. Niet voor niets eindigt iedere onderwijscarrière met een lijstje cijfers voor individuele, cognitieve capaciteiten: een rapport. Volgens Brooks is het denkende brein slechts het op twee na belangrijkste deel van ons bewustzijn. Belangrijker zijn het hart en de ziel – en die vind je niet in individualisme en onafhankelijkheid, maar in  

Het is van een Amerikaans christenconservatisme waar ik jeuk van krijg, het voelt allemaal zo onwetenschappelijk, maar misschien komt dat wel doordat ook ik opgroeide van rapport naar rapport. Heeft Brooks een punt?

Om eerlijk te zijn: ik weet het echt niet. Misschien zijn er goede redenen om zo veel waarde te hechten aan het denken, misschien kán de mens niet anders, is het denkende bewustzijn dat wat ons mens maakt – of zoiets. 

Wat ik wel weet is dat ik wil krabben waar het jeukt. Daarom hoop ik in komende stukken op een aantal vragen antwoord te vinden. Waarom hechten we zo veel waarde aan het denkende brein? Wat verliezen we daarmee? Heeft het onderwijs daarin een rol? Waar worden kinderen grootgebracht met andere waarden?

Voor ik als loodgieter antwoord geef op de vraag of we een driejarige brugperiode moeten invoeren, moest ik eerst maar eens op zoek naar hart en ziel.

Over de beelden De metamorfose die een kind doormaakt in het eerste jaar van de middelbare school. Bij de één is het zichtbaarder dan bij de ander, maar alle portretten van fotograaf Vivian Keulards laten zien hoe verandelijker die tienerjaren zijn. Van kind richting jongvolwassenen; kinderwangen maken plaats voor een tienergezicht en identiteit wordt gezocht in een nieuwe kledingstijl. De serie portretten laat zien wat een verschil één jaar kan maken op deze vormende leeftijd. Bekijk meer werk


Lees ook:

Meer van mij lezen? Eens in de twee weken stuur ik een nieuwsbrief over onderwijs rond. Daarin zet ik m’n (halve) gedachten over onderwijs uiteen, geef ik lees-, kijk- en luistertips en deel ik foto’s van m’n kittens. Ook een mail ontvangen? Schrijf je hier in voor mijn nieuwsbrief Onderwijs kweekt vmbo’ers vol zelftwijfel en arrogante gymnasiasten Vanaf een jaar of twaalf worden kinderen ingedeeld op niveaus die ‘hoger’ of ‘lager’ zijn, waaruit ze kunnen ‘opklimmen’ of ‘afdalen’. Daardoor wanen de ‘winnaars’ zich vaak beter dan de rest, en voelen de lagere niveaus zich onterecht de mindere. Geen goede bodem voor een samenleving waarin we het met elkaar moeten zien te rooien. Lees het stuk hier