Het vliegtuig naar Corfu stopt onderweg op Zakynthos, om bij te tanken en om mensen op te halen die via Corfu weer richting Nederland gaan. De vrouw ‘pak mijn handtas eens aan’ die naast me gaat zitten, heeft een gezicht dat eruitziet als een ballon die te lang in de zon heeft gehangen. Ze heeft vergeefs geprobeerd haar rode-wijnadem te maskeren met eau de Cologne, dus nu ruikt ze naar alcohol met alcohol.

Of ik al eerder naar Corfu ben geweest. Ze vertelt me dat dit waarschijnlijk ook de laatste keer is dat ik zal gaan. Niks aan, dat eiland. Vies kraanwater ook.

Haar rododendron, thuis in Amsterdam, was gaan bloeien terwijl ze op Zakynthos was. Had de buurvrouw gezegd aan de telefoon. Zakynthos is ook maar een dor eiland trouwens, en nergens een fatsoenlijke pedicure te vinden. Rododendrons bloeien maar twee weken. Drie als je mazzel hebt. Maar wanneer heeft zij nou mazzel? Hij zal nu al wel dood zijn. Dat wordt weer een heel jaar wachten.

De buurvrouw heet Cynthia. Zij past op het huis, want de kinderen van Rododendron zijn te druk met zichzelf. Als ze twee keer per jaar langskomen, is het veel.

Ze heeft drie verschillende soorten rododendrons.

De Rododendron is de nationale bloem van Nepal. Dat wist ik niet, hè?

De hele vakantie heeft ze met een bolero aan moeten lopen, zelfs overdag was het niet warm genoeg voor blote armen. Cynthia heeft die bolero ook. Maar zij had hem eerder.

Rododendron liegt. Het is al weken snikheet in Griekenland, en ze lijkt op een uitgebakken spekje. De zon heeft waarschijnlijk ook haar zwoerd doen smelten: vet heeft ze niet, vel des te meer. De huid van haar arm bedekt de armsteun tussen ons in, zonder dat die arm zelf op de steun ligt.

De Rododendron is de nationale bloem van Nepal. Dat wist ik niet, hè?

Ze wenst me een fijne vakantie, maar denkt echt niet dat ik Corfu leuk ga vinden. Ze snapt sowieso niet wat een jonge meid als ik in Griekenland moet. Zij ging voor het eerst naar het buitenland toen ze vijftig jaar oud was. Mijn generatie waardeert Nederland niet. Die gaat naar Griekenland, alsof het niks is.

Ro-do-den-dron. Ze articuleert zo overdreven dat ik plaatsvervangend kramp aan mijn lip krijg. Of misschien komt die kramp van het binnenhouden van de scheldwoorden op het puntje van mijn tong.

Ik maak een bal van mijn sjaal, prop die onder mijn hoofd en kondig aan dat ik even mijn ogen dichtdoe. Rododendron wil er niks van weten. Het is nog maar een half uur vliegen, en het is tien uur ’s ochtends. Waar kan ik in godsnaam moe van zijn? Ik kan maar beter genieten van deze zonneschijn boven de wolken, want zodra we gaan dalen richting Corfu zal het hondenweer zijn. Niks aan.

Mijn mond gaat open, maar voordat ik kan zeggen wat ik al heel de vlucht in zit te houden, zegt Rododendron eindelijk iets waar ik oprecht mee kan instemmen. ‘Ik had beter thuis kunnen blijven.’

Eerder: mijn ontmoeting met Bonnetje ‘Bonnetje? Meneer? Bonnetje?’ Hij reageert niet. Zo snel als hij kan, laadt hij negenendertig halveliterblikken bier in twee meegebrachte linnen tassen. De veertigste trekt hij nog aan de kassa open. Ik tik de man aan, maar de vrouw zonder paprikachips is me voor. Lees hier mijn ontmoeting terug Lees ook over mijn ontmoeting met Kebab Kebab is bijna klaar met eten. In een poging een laatste goeie hap te maken van restanten vlees en sla vouwt Kebab zijn vingers onhandig weg onder het folie dat om het broodje heen zat. Zijn pink blijft haken, het folie springt open. Een druppel knoflooksaus spat van het folie omhoog. In mijn gapende mond. Lees hier mijn ontmoeting terug En mijn ontmoeting met De Bewoonster In de houten vloer van de eetkamer zitten kieren zo groot dat je er een pakje sigaretten tussen kunt stoppen. Ze zegt: ‘Dat komt doordat het echt hout is, dat moet kunnen ademen.’ Op het piepkleine balkon, dat uitkijkt op een muur en een ander balkon, droomt ze weg. ‘Ik zit hier ’s zomers met mijn krantje en een croissant. Beetje jam. Net vakantie.’ Lees hier mijn ontmoeting terug