Het tijdperk van het neoliberalisme loopt ten einde. Wat komt ervoor in de plaats?
In een crisis kan wat ooit ondenkbaar was ineens onvermijdelijk worden. De tijd is aangebroken voor ideeën die tot voor kort nog onhaalbaar leken, van hogere belastingen voor de allerrijksten tot een overheid met veel meer lef.
De tijdgeest is aan het kantelen
Op 4 april 2020 publiceerde de Britse krant Financial Times een hoofdredactioneel commentaar dat vermoedelijk nog vaak zal worden aangehaald door historici.
De Financial Times is een van de grootste zakenkranten ter wereld en, laten we wel zijn, bepaald geen links blad. Het wordt gelezen door de rijkste en machtigste spelers in de politieke en financiële wereld. Iedere maand publiceert de krant een bijlage onder de weinig verhullende titel How To Spend It, over jachten en villa’s, horloges en sportwagens.
In díé krant lazen we op een memorabele zaterdagochtend in april:
‘Er zullen radicale hervormingen – die de heersende beleidsrichting van de afgelopen vier decennia omkeren – op tafel moeten komen. Regeringen zullen een actievere rol in de economie moeten accepteren. Zij moeten openbare diensten zien als investeringen in plaats van als kostenposten, en zoeken naar manieren om de arbeidsmarkten minder onzeker te maken. Herverdeling zal weer op de agenda staan; de privileges van de ouderen en de rijken in het bijzonder. Beleid dat tot voor kort als excentriek werd beschouwd, zoals een basisinkomen en vermogensbelastingen, zal in de mix moeten worden opgenomen.’
Wat was hier gebeurd? Hoe kon het lijfblad van het kapitalisme ineens pleiten voor meer herverdeling, een sterkere overheid en zelfs een basisinkomen?
Decennia had het instituut pal gestaan voor een kapitalistisch model – kleine overheid, lage belastingen, sobere sociale zekerheid – waarvan hoogstens de scherpste randjes waren afgeschaafd. ‘In al die jaren dat ik hier heb gewerkt’, schreef een journalist die sinds 1986 bij de krant werkte, ‘heeft de Financial Times gepleit voor vrijemarktkapitalisme met een menselijk gezicht. Dit [stuk] van de hoofdredactie stuurt ons in een gedurfde nieuwe richting.’
De ideeën in dat hoofdredactionele commentaar kwamen niet uit het niets. Ze hadden een lange weg afgelegd van de marge naar de mainstream. Ze gingen van anarchistische tentenkampen naar primetime talkshows en van obscure blogs naar het monumentale Bracken House, waar de Financial Times is gevestigd.
En nu, tijdens een van de grootste crises sinds de Tweede Wereldoorlog, zouden ze de wereld weleens kunnen veranderen.
Om te begrijpen hoe het zover is gekomen, moeten we een eind terug in de geschiedenis. Het is misschien moeilijk voor te stellen, maar er was een tijd – zeventig jaar geleden – dat juist de verdedigers van het vrijemarktkapitalisme de radicalen waren.
In 1947 werd in het Zwitserse dorpje Mont Pèlerin een kleine denktank opgericht: de Mont Pèlerin Society. De leden waren zelfbenoemde ‘neoliberalen’, zoals de filosoof Friedrich Hayek en de econoom Milton Friedman.
In die tijd, net na de Tweede Wereldoorlog, waren de meeste politici en economen volgelingen van de Britse econoom John Maynard Keynes, die pleitte voor een sterke staat, forse belastingen en een stevig sociaal vangnet. De neoliberalen daarentegen vreesden dat de groei van de staat tot een nieuwe tirannie zou leiden. En dus kwamen ze in verzet.
De leden van de Mont Pèlerin Society wisten dat ze een lange weg te gaan hadden. ‘Het kost meestal een generatie, of nog langer...’ schreef Hayek, ‘en daarom lijken (...) onze ideeën nu nog zo machteloos om de wereld te beïnvloeden.’
Friedman stemde in: ‘De mensen die nu het land besturen, weerspiegelen de intellectuele sfeer van zo’n twee decennia geleden, toen ze nog op de universiteit zaten.’ De Amerikaanse econoom geloofde dat de meeste mensen hun wereldbeeld vormen rond hun twintigste. Het gevolg: ‘De oude theorieën domineren nog steeds wat er in de politieke wereld gebeurt.’*
Friedman was een evangelist van het marktdenken. Hij geloofde dat je altijd uit moet gaan van het eigenbelang. Over welk probleem het ook ging, zijn oplossing was simpel: weg met de overheid, leve het bedrijfsleven. Of beter gezegd: de overheid moest, desnoods onder dwang, overal een markt van maken – van de zorg tot het onderwijs. Zelfs na een natuurramp zouden concurrerende bedrijven de hulp moeten organiseren.
Friedman wist dat hij een radicaal was. Hij wist dat hij ver buiten de mainstream stond, maar daar putte hij juist energie uit. In 1969 werd hij door het tijdschrift Time beschreven als ‘een Parijse ontwerper wiens haute couture door een selecte groep wordt gekocht, maar die desondanks bijna alle populaire mode beïnvloedt’.
Crises speelden een centrale rol in het denken van Friedman. In het voorwoord van zijn boek Capitalism and Freedom (editie 1982) schreef hij de beroemde woorden:
‘Alleen een crisis – daadwerkelijk of vermeend – leidt tot echte verandering. Als die crisis zich voordoet, zijn de acties die worden ondernomen afhankelijk van de ideeën die er zijn.’
The ideas that are lying around. Tijdens een crisis hangt alles af, zo geloofde de Amerikaanse econoom, van het voorwerk dat is verricht. Ideeën die eerst zijn weggezet als onrealistisch en onhaalbaar, zouden dan weleens onvermijdelijk kunnen worden.
En zo geschiedde. Tijdens de crises van de jaren zeventig (economische krimp, inflatie en een olieboycot van Arabische landen) stonden de neoliberalen klaar in de coulissen. ‘Samen brachten ze een wereldwijde verandering in beleid tot stand’, concludeert de historicus Angus Burgin. De eens zo radicale ideeën van Hayek en Friedman werden opgepikt door conservatieve politici als Ronald Reagan en Margaret Thatcher, en later zelfs door hun politieke tegenstanders Bill Clinton en Tony Blair.
Wereldwijd werd het ene na het andere staatsbedrijf geprivatiseerd. Vakbonden werden aan banden gelegd en uitkeringen gekort. De Republikein Reagan sprak van de ‘negen meest angstaanjagende woorden in de Engelse taal’: ‘Ik ben van de overheid en ik ben hier om te helpen.’ Na de val van het communisme in 1989 leken zelfs sociaaldemocraten hun geloof in de staat te verliezen. ‘Het tijdperk van de grote overheid is voorbij’, speechte Bill Clinton in zijn State of the Union van 1996.
Het neoliberalisme was van de denktanks overgesprongen op de journalisten, en van de journalisten op de politici. Het bleek zo besmettelijk als een virus. Tijdens een diner in 2002 werd Margaret Thatcher gevraagd wat ze als haar grootste overwinning beschouwde. Haar antwoord? ‘Tony Blair en New Labour. We dwongen onze tegenstanders om van mening te veranderen.’
En toen kwam 2008.
Op 15 september van dat jaar viel de Amerikaanse bank Lehman Brothers en begon de grootste financiële crisis sinds de Grote Depressie. Toen de zogenaamde ‘vrije’ markt moest worden gered met gigantische subsidies van Vadertje Staat, leek dat het failliet van het neoliberalisme.
Toch werd 2008 geen historisch keerpunt. In het ene na het andere land verloren linkse politici de verkiezingen. Er werd hard bezuinigd op het onderwijs, de zorg en de sociale zekerheid, terwijl de ongelijkheid verder groeide en de bonussen op Wall Street nieuwe recordhoogtes bereikten. De Financial Times presenteerde een jaar na de crash de online versie van het luxemagazine How To Spend It.*
Waar de neoliberalen zich decennialang hadden voorbereid op de crises van de jaren zeventig, stonden hun tegenstanders nu met lege handen. Ze wisten vooral waar ze tegen waren. Tegen de bezuinigingen. Tegen het establishment. Maar het eigen programma? Dat was nog lang niet duidelijk genoeg.
En toen, twaalf jaar later, diende zich de volgende crisis aan. Heftiger, schokkender, dodelijker. Het Verenigd Koninkrijk stond volgens de Britse centrale bank aan de vooravond van de grootste recessie sinds de winter van 1709. In de VS vroegen in drie weken in maart en april 2020 bijna 17 miljoen Amerikanen een uitkering aan.* Ter vergelijking: tijdens de financiële crisis in 2008 duurde het twee jaar om de helft van dat aantal te bereiken.
In tegenstelling tot de crash van toen heeft de coronacrisis een duidelijke oorzaak. Indertijd hadden de meesten van ons geen idee wat collateralized debt obligations en credit default swaps waren, terwijl iedereen nu weet wat een virus is. Na 2008 kregen de schuldenaren van de roekeloze bankiers veelal de schuld, een truc die nu moeilijk te herhalen valt.
Maar het belangrijkste verschil met 2008? Het intellectuele voorwerk. The ideas that are lying around. Als Milton Friedman gelijk had, en in een crisis het ondenkbare onvermijdelijk wordt, dan zou de geschiedenis nu een heel andere afslag kunnen nemen.
Drie gevaarlijke Franse economen
‘Three Far-Left Economists Are Influencing The Way Young People View The Economy And Capitalism’, kopte een extreemrechtse website in oktober 2019. Het was zo’n low-budget blog dat excelleert in het verspreiden van nepnieuws, maar deze kop, over de invloed van drie Franse economen, was in feite correct.
Ik weet nog dat ik de naam van een van hen voor het eerst zag: Thomas Piketty. Het was het najaar van 2013 en ik struinde rond op het blog van Branko Milanović, een econoom die ik graag las omdat hij zo lekker vernietigend kon zijn over collega’s. Maar nu sloeg Milanović ineens een andere toon aan. Hij had een dikke pil van 970 pagina’s in het Frans gelezen, en was lyrisch. ‘We zijn hier in de aanwezigheid van een waterscheiding in het economisch denken’, las ik.
Milanović was jarenlang een van de weinige economen die überhaupt onderzoek deden naar ongelijkheid. De meeste van zijn collega’s moesten er weinig van hebben. De Nobelprijswinnaar Robert Lucas had in 2004 nog opgemerkt dat onderzoek naar ongelijkheid een van de ‘giftigste’ bedreigingen voor ‘degelijk economisch onderzoek’ is.*
Piketty was toen al begonnen aan zijn baanbrekende werk. In een obscuur boek uit 2001 liet hij voor het eerst een grafiek zien met het inkomensaandeel van de rijkste 1 procent. Samen met zijn collega Emmanuel Saez, de tweede van dat Franse trio, toonde hij aan dat de ongelijkheid in de Verenigde Staten even groot is als tijdens de roaring twenties. Dit academische werk vormde de basis voor wat later de slogan van Occupy Wall Street zou worden: ‘Wij zijn de 99 procent.’
In 2014 werd Piketty wereldberoemd. Een heuse rockstar econoom, en dat tot frustratie van velen (de Financial Times ging destijds nog vol in de aanval).* Ondertussen reisde de professor de wereld over om zijn recept te delen met journalisten en politici. Het belangrijkste ingrediënt? Belastingen.
Dat was de specialiteit van de derde van het Franse driemanschap, de jonge econoom Gabriel Zucman. Op de dag dat Lehman Brothers omviel, had hij, een 21-jarige economiestudent, zijn eerste stagedag bij een Franse effectenhandelaar. In de maanden erop zag Zucman van dichtbij hoe het mondiale financiële systeem instortte. Wat hem toen al opviel: de gigantische bedragen die door kleine landen als Luxemburg en Bermuda stroomden – de belastingparadijzen waar de rijken der aarde hun geld verstoppen.
In slechts een paar jaar groeide Zucman uit tot een van de grootste belastingexperts ter wereld. In zijn boek The Hidden Wealth of Nations (2015) becijferde hij dat de rijksten maar liefst 7,6 biljoen dollar hebben verborgen in belastingparadijzen. In een boek dat hij samen met Emmanuel Saez schreef, rekende Zucman uit dat de vierhonderd rijksten in de VS procentueel minder belasting betalen dan alle andere inkomensgroepen, van loodgieters tot schoonmakers, van verpleegkundigen tot gepensioneerden.
De jonge econoom heeft weinig woorden nodig om zijn punt te maken. Waar zijn mentor Piketty in 2020 nóg een dikke pil publiceerde (1.088 pagina’s dit keer), heb je het boek van Zucman en Saez in een dag uit. De ondertitel: How the Rich Dodge Taxes and How to Make Them Pay. Het leest als een to-do list voor de volgende Amerikaanse president.
De belangrijkste stap: voer een jaarlijkse, progressieve belasting op vermogen in voor alle multimiljonairs. Hoge belastingen hoeven namelijk niet schadelijk te zijn voor de economie. Integendeel, ze kunnen het kapitalisme beter laten functioneren. (In 1952 liep het hoogste tarief van de inkomstenbelasting in de VS op tot 92 procent, terwijl de economie harder groeide dan ooit.)
Vijf jaar geleden werden dit soort ideeën nog veel te radicaal gevonden. De economische adviseurs van president Obama dachten dat een vermogensbelasting niet zou werken, en dat de rijken hun geld toch wel zouden verstoppen (met hun legers aan accountants en advocaten). Zelfs het team van de voormalige linkse presidentskandidaat Bernie Sanders sloeg in 2016 de avances van het Franse trio af,* toen zij voorstelden een vermogensbelasting te ontwerpen.
Maar 2016 is een ideologische eeuwigheid geleden. De ‘gematigde’ presidentskandidaat Joe Biden had tijdens de verkiezingsrace van 2020 een belastingplan dat twee keer zo stevig was als dat van Hillary Clinton vier jaar eerder.* Inmiddels is de meerderheid van de Amerikanen (inclusief Republikeinse kiezers) voor veel hogere belastingen voor de allerrijksten.* Aan de andere kant van de oceaan kwam zelfs de Financial Times tot de conclusie dat een vermogensbelasting misschien toch wel een goed idee is.
Voorbij het salonsocialisme
‘Het probleem met het socialisme’, zei Margaret Thatcher eens,* ‘is dat het geld van andere mensen op een gegeven moment op is.’
Thatcher legde de vinger op de zere plek. Van oudsher praten linkse politici graag over ongelijkheid en belastingen. Maar waar moet al dat geld vandaan komen? De dominante aanname, ook ter linkerzijde, is dat de meeste welvaart aan de top wordt ‘verdiend’, door visionaire ondernemers als Jeff Bezos en Elon Musk. Vervolgens wordt een moreel appel gedaan: zouden die groten der aarde niet iets van hun rijkdom moeten delen?
Mocht je er ook zo over denken, dan is het tijd om kennis te maken met Mariana Mazzucato, een van de vooruitstrevendste economen van onze tijd. Mazzucato is onderdeel van een generatie van vooral vrouwelijke economen die het niet genoeg vinden om alleen over belastingen te praten. ‘De reden dat progressieven vaak de discussie verliezen’, merkt Mazzucato op, ‘is dat ze zich te veel richten op de herverdeling van rijkdom en te weinig op het creëren van rijkdom.’*
In het voorjaar van 2020 werden over de hele wereld lijsten gepubliceerd van de zogenoemde ‘vitale beroepen’. En verrassing: functies als ‘hedgefondsmanager’ en ‘fiscalist voor multinationals’ stonden er niet op. Ineens was het kraakhelder wie het écht belangrijke werk doen in de zorg en het onderwijs, het openbaar vervoer en de supermarkten.
Al in 2018 bleek uit een onderzoek van twee Nederlandse economen dat ongeveer een kwart van de beroepsbevolking twijfelt aan het nut van zijn eigen baan. En helemaal fascinerend: er zijn vier keer zo veel ‘sociaal nutteloze banen’ in het bedrijfsleven als in de publieke sector. Vooral in de financiële sector en de marketing zien mensen hun eigen werk vaak als nutteloos. (Pikant detail: ook economen zijn oververtegenwoordigd in de ‘nutteloze’ klasse.)
Dit roept de vraag op: waar komt rijkdom eigenlijk vandaan? Media als de Financial Times hebben, net als hun neoliberale geestesvaders Friedman en Hayek, steeds beweerd dat welvaart van ondernemers komt, niet van de staat. De overheid zou hoogstens een faciliterende rol hebben. Ze moet zorgen voor goede infrastructuur en leuke belastingkortingen – en vervolgens maken dat ze wegkomt.
Maar in 2011, toen Mazzucato voor de zoveelste keer een politicus had horen schamperen over ambtenaren als ‘enemies of enterprise’, klikte er iets in haar hoofd. Ze ging op onderzoek uit. Twee jaar later lag er een boek dat als een bom insloeg bij beleidsmakers van over de hele wereld. Titel: The Entrepreneurial State (De ondernemende staat).
Vrijwel elke wezenlijke innovatie begint bij de overheid
Mazzucato laat zien dat niet alleen onderwijs en zorg, vuilnisophaal en postbezorging, maar óók wezenlijke innovatie vrijwel altijd bij de overheid begint. Neem de iPhone. Ieder stukje technologie dat van de iPhone een smartphone maakt in plaats van een stupidphone (internet, gps, touchscreen, batterij, harde schijf, stemherkenningssysteem) is ontwikkeld door onderzoekers wier salaris is betaald door de overheid.
En wat geldt voor Apple, geldt ook voor andere technologiereuzen. Google? Kreeg een dikke beurs om de zoekmachine te ontwikkelen. Tesla? Vond nauwelijks investeerders totdat het Amerikaanse ministerie van Energie instapte met 465 miljoen dollar. (Elon Musk is sowieso een subsidieslurper van het eerste uur. Drie van zijn bedrijven – Tesla, SpaceX en SolarCity – hebben in totaal bijna 5 miljard dollar belastinggeld gekregen.)*
‘Hoe verder ik keek’, zei Mazzucato in 2019 tegen het technologieblad Wired, ‘hoe meer ik me realiseerde: de investeringen van de staat zijn overal.’
Natuurlijk investeert de overheid soms in projecten die mislukken, maar dat is niet vreemd – dat is de bedoeling. Als je wilt ondernemen, moet je risico’s nemen. En het probleem met de meeste private ‘durfkapitalisten’, legt Mazzucato uit, is nu juist dat ze niet zoveel durven. Zo werd na de uitbraak van SARS in 2003 het private onderzoek naar coronavirussen snel stopgezet; het zou niet winstgevend genoeg zijn. Het publieke onderzoek ging ondertussen wél door, alleen al de Amerikaanse overheid investeerde maar liefst 700 miljoen dollar.* Private bedrijven als Pfizer mogen dan recordwinsten boeken dankzij corona; de vaccins tegen het coronavirus danken we aan enorme publieke investeringen.
De farmaceutische industrie is misschien wel het beste voorbeeld van Mazzucato’s stelling. Medische doorbraken komen vrijwel altijd uit publiek gefinancierde laboratoria. Grote farmaceuten als Roche en Pfizer zijn vooral druk met het opkopen van patenten en het slijten van oude medicijnen in nieuwe pr-jasjes. De winst gebruiken ze om dividend uit te keren en aandelen terug te kopen (wat de beurskoersen lekker opdrijft). Sinds 2000 zijn de jaarlijkse uitkeringen aan de aandeelhouders van de 27 grootste farmaceuten verviervoudigd.*
Dit kan en moet anders, vindt Mazzucato. Als de overheid een grote innovatie heeft gefinancierd, mag het bedrijfsleven daar best mee aan de haal gaan. Sterker nog, dat is de bedoeling. Maar dan zou de staat wel zijn investering terug moeten krijgen, mét rente. Het is dan ook gekmakend dat de grootste subsidieslurpers tevens de grootste belastingontwijkers zijn. Bedrijven als Apple, Google en Pfizer hebben tientallen miljarden verstopt in belastingparadijzen over de hele wereld.
Dat deze bedrijven hun eerlijke aandeel aan belastingen zouden moeten betalen, spreekt voor zich. Maar Mazzucato vindt het nog belangrijker dat de staat laat zien wat hij zélf kan. Ze verwijst graag naar de Space Race van de jaren zestig. ‘We kozen ervoor om naar de maan te gaan dit decennium’, speechte president Kennedy in 1962. ‘Niet omdat het makkelijk is, maar omdat het moeilijk is.’
Ook nu zijn er enorme uitdagingen waar een ondernemende staat zijn ongeëvenaarde innovatiekracht op los kan laten. Wat te denken van een van de prangendste problemen die we als mensheid ooit hebben gekend: klimaatverandering. Voor de transformatie die de klimaatcrisis van ons vraagt, is meer dan ooit de mentaliteit nodig die Kennedy in zijn speech bezong. Niet voor niets is Mazzucato samen met de Brits-Venezolaanse econoom Carlota Perez de intellectuele moeder van de Green New Deal – het meest ambitieuze plan ter wereld om klimaatverandering aan te pakken.
Nog een vriendin van Mazzucato, de Amerikaanse econoom Stephanie Kelton, voegt toe dat de overheid desnoods geld kan bijdrukken om haar ambities te financieren. Over de staatsschuld of het begrotingstekort hoeven we ons niet zo’n zorgen te maken. (Economen als Mazzucato en Kelton hebben weinig geduld voor ouderwetse politici, economen en journalisten die beginnen over ‘het huishoudboekje’ van de staat. Alsof huishoudens belasting kunnen heffen, of geld lenen in hun eigen munt.)
Al met al hebben we het hier over een revolutie in de economische wetenschap. Na de crisis van 2008 werd nog snoeihard bezuinigd, maar we leven nu in een tijd waarin iemand als Kelton (auteur van het boek met de veelzeggende titel De mythe van het begrotingstekort) door nota bene de Financial Times wordt omschreven als een moderne Milton Friedman.* Toen dezelfde krant in april van 2020 schreef dat de overheid ‘openbare diensten [moet] zien als investeringen in plaats van als kostenposten’, was dat precies wat Kelton en Mazzucato al jaren betoogden.
Misschien wel het interessantste aan deze vrouwen is dat ze geen genoegen nemen met woorden. Ze willen resultaat. Zo is Kelton een invloedrijk politiek adviseur, heeft Perez als consultant gewerkt voor talloze bedrijven en instellingen, en is ook Mazzucato een netwerker pur sang, die haar weg kent door de instituties.
De Italiaanse is een graag geziene gast op het World Economic Forum in Davos (waar de rijken der aarde ieder jaar samenkomen) en heeft zowel de Amerikaanse senator Elizabeth Warren en het Congreslid Alexandria Ocasio-Cortez als de Schotse premier Nicola Sturgeon geadviseerd. In 2019 stemde het Europees Parlement nog voor een ambitieus innovatieprogramma – een plan dat door Mazzucato was geschreven.
‘Ik wilde dat het werk impact zou hebben’, merkte de econoom toen droogjes op. ‘Anders is het salonsocialisme: je kletst wat en er gebeurt niets.’
Hoe ideeën de wereld veroveren
Hoe verander je de wereld?
Als het gaat over die vraag, duurt het in linkse kringen nooit lang voordat de naam van Joseph Overton valt. Overton was een volgeling van Milton Friedman. Hij werkte voor een neoliberale denktank en streed jarenlang voor lagere belastingen en een kleinere overheid. Hij vroeg zich af hoe – in de loop van de tijd – het ondenkbare onvermijdelijk werd.
Stel je een venster voor, zei Overton, waarbinnen de ideeën vallen die op een bepaald moment als ‘acceptabel’ of zelfs ‘populair’ worden gezien. Politici moeten binnen dit raam blijven, willen ze worden herkozen. Wil je daarentegen de wereld echt veranderen, dan moet je dat hele raam verschuiven. Hoe? Door aan de flanken te duwen. Door onredelijk, onuitstaanbaar en onrealistisch te zijn.
In de afgelopen jaren is het Raam van Overton onmiskenbaar verschoven. Wat eens marginaal was, is nu mainstream. Een obscure grafiek van een Franse econoom werd de slogan van Occupy Wall Street (‘Wij zijn de 99 procent’), Occupy Wall Street legde de basis voor een revolutionaire presidentskandidaat, en Bernie Sanders trok andere politici zoals Joe Biden weer zijn kant op.
Inmiddels geloven meer Amerikaanse jongeren in het socialisme dan in het kapitalisme,* iets wat dertig jaar geleden ondenkbaar was. (Begin jaren tachtig genoot de neoliberale Ronald Reagan zijn grootste populariteit juist onder jongeren.)*
Maar heeft Bernie Sanders de primaries niet verloren? En leed die socialistische Brit Jeremy Corbyn in 2019 geen dramatische verkiezingsnederlaag? Inderdaad.
Maar verkiezingsuitslagen zijn niet de enige indicatie van de tijdgeest. Corbyn verloor de verkiezingen van 2017 en 2019, maar het uiteindelijke beleid van de Conservatieven lag dichter bij de financiële plannen van Labour dan bij het eigen manifest. * Sanders had in 2020 een radicaler klimaatplan dan Joe Biden, maar Bidens klimaatplan is weer radicaler dan dat van Sanders in 2016.
Margaret Thatcher antwoordde niet voor niets ‘New Labour en Tony Blair’, toen ze gevraagd werd naar haar grootste overwinning: haar partij werd in 1997 verslagen door een tegenstander met háár gedachtegoed.
De wereld veranderen is nu eenmaal ondankbaar werk. Reken niet op een triomfantelijk moment waarop je tegenstanders deemoedig je gelijk zullen erkennen. In de politiek is plagiaat het hoogst haalbare. Milton Friedman beschreef dit proces al in 1970, toen een journalist hem vroeg hoe zijn ideeën de wereld zouden veroveren.* Het zou in vier stappen gaan:
‘De eerste akte: De standpunten van gekkies zoals ik worden vermeden.
De tweede akte: De verdedigers van de status quo worden ongemakkelijk omdat mijn ideeën een element van waarheid lijken te bevatten.
De derde akte: Mensen zeggen: “We weten allemaal dat dit een (...) extreme opvatting is, maar we moeten natuurlijk kijken naar meer gematigde manieren om die richting op te gaan.”
De vierde akte: Mijn tegenstanders zetten mijn ideeën weg als onhoudbare karikaturen, zodat ze de positie kunnen innemen waar ik eerder stond.’
En toch. Gelijk hebben en gelijk krijgen blijven twee verschillende dingen.
Dat grote ideeën beginnen bij gekkies wil niet zeggen dat alle gekkies grote ideeën hebben. En dat radicale ideeën soms winnen aan populariteit neemt niet weg dat het winnen van verkiezingen ook weleens leuk is. Het ‘Raam van Overton’ wordt net iets te vaak als excuus gebruikt voor links falen. ‘Ja, maar we hebben wel de strijd der ideeën gewonnen’, klinkt het dan.
Veel van de zelfbenoemde ‘radicalen’ hebben geen of een ondoordacht plan om aan de macht te komen. Wie daar kritiek op heeft, wordt al snel weggezet als verrader. Links zoekt de schuld wel vaker bij de ánder – de pers, het establishment, de twijfelaars in eigen kring. Maar zelden bij zichzelf.
Hoe moeilijk het is om de wereld te veranderen, besefte ik eens te meer toen ik tijdens de eerste lockdown het boek Difficult Women las, van de Britse journalist Helen Lewis. Het is een geschiedenis van het feminisme in Groot-Brittannië, maar zou eigenlijk door iedere aspirant-wereldverbeteraar gelezen moeten worden.
Met ‘difficult’ bedoelt Lewis drie dingen:
- Het is moeilijk om de wereld te veranderen. Je moet offers brengen en pijn lijden.
- Veel revolutionairen zíjn moeilijk. Vooruitgang begint vaak bij lastige, onuitstaanbare types die tegen de status quo ingaan.
- Wereldverbeteraars zijn verre van perfect. Het zijn niet de vlekkeloze helden die ze later worden in de canon.
De kritiek van Lewis is dat veel activisten deze complexiteit lijken te ontkennen, en dat ze daardoor een stuk minder effectief zijn. Menig twitteraar lijkt het belangrijker te vinden om andere twitteraars de maat te nemen. Hierbij kan de held van gisteren morgen weer worden afgevoerd, als er toch nog een vlekje is ontdekt, of er een verkeerde formulering is gebruikt.
Lewis laat zien dat er in iedere beweging verschillende rollen te spelen zijn, en dat er vaak ongemakkelijke allianties en compromissen nodig zijn. Zo bracht de Britse strijd voor het vrouwenkiesrecht talloze ‘difficult women’ samen, van ‘visvrouwen tot aristocraten, van bakkersmeisjes tot Indiase prinsessen’. Die complexe alliantie hield nét lang genoeg stand voor de triomf van 1918: het stemrecht voor vrouwen boven de dertig mét bezit.
(Inderdaad: eerst alleen stemrecht voor geprivilegieerde vrouwen. Het bleek een verstandig compromis, want na die eerste stap werd de volgende onvermijdelijk: algeheel vrouwenkiesrecht in 1928.)
En nee, ondanks dit succes werden al die feministen geen vriendinnen. Integendeel. Lewis schrijft: ‘Zelfs voor de suffragettes raakte de herinnering aan hun grote triomf verzuurd door onderlinge ruzies.’ Vooruitgang is nu eenmaal ingewikkeld.
Ondanks het succes werden de vroege feministen geen vriendinnen. Vooruitgang is nu eenmaal ingewikkeld
In onze duiding van activisme vergeten we vaak dat al die verschillende rollen gespeeld moeten worden. In talkshows en aan onze eigen keukentafels hebben we de neiging een favoriet soort activisme te kiezen: we vinden Greta Thunberg helemaal geweldig, maar de wegblokkeerders van Extinction Rebellion helemaal niks. Of we vinden de demonstranten van Occupy Wall Street bewonderenswaardig, maar verafschuwen de lobbyisten die zich vertonen in Davos.
Zo werkt verandering niet. Al deze mensen hebben een rol te spelen. De professor én de anarchist. De netwerker én de ophitser. Iemand die in academisch jargon schrijft, iemand die vertaalt voor een groter publiek. Iemand die provoceert, iemand die mensen weer bij elkaar brengt. Iemand die lobbyt achter de schermen, iemand die zich laat wegslepen door de ME.
En één ding is zeker: op een gegeven moment is het niet meer genoeg om tegen de randen van het Raam van Overton te duwen. Op een gegeven moment is het tijd om de mars door de instituties te maken – om de eens zo radicale ideeën naar het centrum van de macht te brengen.
Ik denk dat die tijd nu gekomen is.
De dominante ideologie van de afgelopen veertig jaar is aan het sterven. Wat ervoor in de plaats zal komen? Niemand die het zeker weet. Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat deze crisis ons op een nog donkerder pad kan brengen. Dat machthebbers de gelegenheid zullen aangrijpen om hun macht te vergroten, de vrijheden van hun bevolkingen in te perken en de vuren van haat en racisme verder op te stoken.
Maar het kan anders. Dankzij het harde werken van talloze activisten en academici, netwerkers en oproerkraaiers, is er nu een andere weg voorstelbaar. Deze pandemie zóú kunnen leiden tot nieuwe waarden.
Als het neoliberalisme één dogma had, dan was het dat de meeste mensen egoïsten zijn. Uit dit cynische mensbeeld volgde al het andere – de privatiseringen, de groeiende ongelijkheid, de uitholling van de publieke sector.
Nu is de ruimte er voor een ander, realistischer mensbeeld: dat de mens is geëvolueerd om samen te werken. Uit die overtuiging kan al het andere voortvloeien: een vertrouwende overheid, een solidair belastingstelsel en duurzame investeringen die nodig zijn voor onze toekomst. Zo kunnen we net op tijd klaar zijn voor de grootste test van deze eeuw, onze pandemie in slow motion: klimaatverandering.
Niemand weet waar deze crisis ons zal brengen. Maar we zijn in ieder geval beter voorbereid dan de vorige keer.
Meer lezen?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!