De Rotterdamse Naomi Landman heeft iets te zeggen en Ze gebruikt het om de opmerkingen die zijzelf en andere vrouwen op straat te verduren krijgen, op te schrijven op de stoepen en straten van Rotterdam. 

‘Oi mami’s, als jullie niet zo jong waren had ik jullie al lang open gescheurd.’ 

‘Lekker hoor, die tieten in de wind.’ 

‘Geile reet in die broek. Kom met mij naar huis dan leer ik je een lesje.’

Landman is onderdeel van een internationale ‘Chalk Back’-beweging, die als doel heeft zulke verbale intimidatie van vrouwen in de publieke ruimte te laten zien én ter discussie te stellen. De stoepkrijtactivisten leggen vast wat vluchtig is en maken openbaar wat doorgaans alleen door de individuele vrouw in kwestie wordt gehoord.

Afgelopen zaterdag schreef Robert van de Griend in de Volkskrant In 2017 stelde Rotterdam dat laatste strafbaar, met 4.100 euro boete of drie maanden cel voor wie zich er schuldig aan maakte. Ook kwam er een app om incidenten te melden, voorlichting voor agenten en jongerenwerkers, en ondersteuning en weerbaarheidstraining voor slachtoffers.

Inmiddels zijn we vier jaar verder en het resultaat, concludeert Van de Griend, is underwhelming: in 2017 werd 44 procent van de Rotterdamse vrouwen op straat lastiggevallen en inmiddels ligt dat aandeel op 47 procent. Het zou kunnen dat de aandacht voor het fenomeen heeft gemaakt dat meer vrouwen iets wat ze voorheen voor lief namen zijn gaan zien als intimidatie, maar hoe dan ook is het er dus niet minder op geworden.

De straat is van mannen

Veel Rotterdamse meisjes en vrouwen voelen zich onveilig op straat, blijkt uit onderzoek van de Erasmus Universiteit. Daar passen ze hun gedrag op aan. ‘Sommigen gingen niet de deur uit zonder na te denken over hun kleding’, schrijft Van de Griend: ‘Anderen meden bepaalde plekken in de stad. En het gros van de vrouwen had zichzelf allerlei gewoontes aangewend wanneer ze onderweg mannen of jongens passeerden: ze hielden hun ogen naar de grond gericht, zetten een koptelefoon op, deden alsof ze een telefoongesprek voerden of klemden hun sleutels tussen hun vingers.’ 

Ik ken die strategieën, die pogingen om geen aanstoot te geven, om min of meer onzichtbaar te worden op straat, maar al te goed – en de helft van de wereldbevolking met mij. In haar indrukwekkende boek Onzichtbare vrouwen (2019) over de angst die vrouwen wereldwijd voelen in de openbare ruimte, en hoe slecht overheden en planologen daar doorgaans rekening mee houden.

Het is in die zin een onzichtbare angst, een angst die niet wordt gezien voor wat ze is – zoals wel meer ervaringen van vrouwen niet, of niet goed, worden gezien. Of het nu over ruimtelijke ordening gaat of industrieel ontwerp, over de medische wetenschap of de economie, over de arbeidsmarkt of ontwikkelingshulp: mannen zijn de norm, vrouwen worden vergeten. Criado Perez noemt deze vrouwvormige afwezigheid, deze onzichtbaarheid van vrouwen, de genderdatakloof: een gebrek aan informatie over de ervaringen, behoeftes, en bestaanszekerheid van vrouwen.

Vorige week publiceerde ik op De Correspondent een essay over vrouwelijke onzichtbaarheid. Over de onzichtbaarheid waar Criado Perez over schrijft, het vergeten of negeren van vrouwen, én over de onzichtbaarheid die vrouwen zichzelf proberen aan te meten. Het gaat over zien en gezien worden, over willen verdwijnen. En het gaat over mijn favoriete fotogenre uit de negentiende eeuw, waarop moeders onder kleden en achter stoelen kropen, in een poging onzichtbaar te worden, om zo hun kinderen goed op de foto te krijgen.

Met preventie is het lastig scoren

Door straatintimidatie zichtbaar te maken verzet Naomi Landman zich tegen de onzichtbaarheid van vrouwelijke angst. Het feit dat dit onderwerp inmiddels op de politieke agenda staat, is op zich een goed teken. Jammer alleen dat de aanpak ervan de plank nogal misslaat: in twee jaar tijd werden er slechts twaalf processen-verbaal opgemaakt voor straatintimidatie en slechts twee plegers werden veroordeeld, rapporteert Van de Griend.

In 2019 vernietigde het gerechtshof in Den Haag die vonnissen weer, omdat het verbod in strijd zou zijn met de vrijheid van meningsuiting. Het gevaar van etnisch profileren ligt op de loer, en intussen voelen dus alleen maar méér vrouwen zich onveilig.

Van de Griend sprak verschillende experts over het fenomeen, die allemaal meenden dat beleidsmakers beter kunnen inzetten op preventie – jongens al vroeg leren dat de openbare ruimte er óók voor meisjes en vrouwen is en dat hen overladen met schunnige opmerkingen een vorm is van onderdrukking – dan op het uitdelen van straf of het ‘weerbaar’ maken van meisjes. 

Dat inzicht vindt vooralsnog weinig weerklank, noch in Rotterdam, noch in andere steden die zich buigen over een juridisch verbod, noch bij de landelijke politiek. Het zal ermee te maken hebben dat je met preventie veel minder makkelijk scoort dan met straf: iets voorkomen is, zeker wanneer je erin slaagt, immers amper zichtbaar.

Tot de volgende,

Lynn.