Zoals kleding iets zegt over een persoon, zo zegt een kantoor iets over een organisatie. De afgelopen twee maanden voelden fotograaf Pieter van den Boogert en ik ons dan ook alsof we in de kledingkast van de noodhulpindustrie mochten neuzen: we bezochten de hoofdkantoren van een groot aantal noodhulpreuzen in Genève, Brussel en Rome.
Wat wij in die kantoren aantroffen - de ontvangsthallen, de posters aan de muren, de kleine details tussen de bureaus - kwam vaak op grappige of juist treurige wijze overeen met de eigenschappen van de organisatie.
Een kleine tour door de walk in closet van de noodhulpsector wilde ik jullie dus niet onthouden.
OCHA: een kantoor met uren inpandige reistijd
De Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) is gevestigd in het Palais des Nations: het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in Genève. In vleugel A welteverstaan. Tenminste, daar staan een paar bureaus. In vleugel C is ook nog een afdeling die bij OCHA hoort. En oh ja, op de derde verdieping van vleugel D zitten ook nog wat collega’s.
Die vleugels zijn niet bepaald bij elkaar om de hoek. Het mag dan één gebouw zijn, twintig minuten voor de volgende afspraak kijkt de OCHA-persvoorlichter nerveus op zijn horloge: we moeten gaan lopen, anders zijn we niet op tijd bij zijn collega’s in de andere vleugel. Het is even bizar als onpraktisch: een coördinatie-organisatie die, om zichzelf te coördineren, uren inpandige reistijd moet inplannen.
Wat we vooral zien van dit kantoor, zijn de gangen. Lange gangen. Gangen waar alles glimt
Wat we dus vooral zien van dit kantoor, zijn de gangen. Lange gangen. Gangen waar alles glimt. Je ziet jezelf weerspiegeld in de tegels, de liftdeuren, de muren. Het geeft een onecht gevoel van transparantie, want in feite is alles aan dit kantoor gesloten. Er zijn geen kantoortuinen, maar twee- tot vierpersoons kantoren achter dikke hout-geposte deuren, met ondoorzichtig glas. Ze vallen hard achter je dicht.
Er is wel wat verhuisd binnen het Palais de laatste tijd, want er wordt verbouwd. Bij OCHA-vleugel A staan de dozen nog in de gang. In plaats van naambordjes, zijn visitekaartjes op de deuren geplakt. Daar verontschuldigt de persvoorlichter zich wel vier keer voor. We mogen er geen foto’s van maken, want dat zou niet representatief zijn. Het rekje met OCHA-promotiemateriaal staat al wel op zijn plek.
Alles in het Palais is groot. Te groot om praktisch te zijn. De vergaderzalen zijn een zee van microfoons, tegen een achtergrond van massief houten muren. OCHA vergadert met tien man, in een echoënde zaal.
We dwalen een halfuur door de glimmende, galmende gangen voor we de zwaarbewaakte uitgang hebben gevonden.
Wie de impact van rampen vermindert, zit in een oersaai gebouw. Logisch
Hoe groot het Palais des Nations ook is, niet alle VN-organisaties passen erin. En dus moeten de werknemers van de United Nations Office for Disaster Risk Reduction (UNISDR) het stellen met de eerste verdieping van een betonnen kolos, een paar straten verderop. Hier geen microfoonzeeën of glimmende gangen; dit is een doodnormaal, ietwat lelijk kantoorpand.
Dat juist deze VN-organisatie hier zit weggestopt, is geen toeval. UNISDR vervult een taak waarvan de resultaten niet erg sexy of mediageniek zijn: wanneer je de impact van rampen vermindert, is er juist geen spectaculaire hulpactie meer nodig. Zie daar maar eens aandacht voor te genereren.
We mogen geen foto’s van het saaie UNISDR-kantoor maken, want dat veroorzaakt onrust op de afdeling, komt een manager in mantelpak ons vertellen. Als haar baas erachter zou komen… Haar voorhoofd parelt van het zweet bij het idee alleen al.
Bij het Rode Kruis hangen de Nobelprijzen aan de muur
Recht tegenover het Palais des Nations in Genève torent een statig gebouw boven de weg uit. Voorheen een hotel, toen een weeshuis, nu huist hier al jaren het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) .
Het complex bestaat uit twee delen. In het hoofdpand is de ontvangsthal statig klassiek. Er hangen vier Nobelprijzen voor de Vrede, in gouden lijstjes aan de muur, de oudste uit 1901. Hier worden ambassadeurs en staatshoofden ontvangen. Het uitzicht op Lac de Genève met daarachter de Mont Blanc is adembenemend. Het hoogpolige tapijt en de gouden deurposten ademen het prestige van Zwitsers zakengeld.
Op haar eigen manier doet het nieuwe pand ernaast dat ook. Een hagelwitte kantine met panoramaramen biedt een al even indrukwekkend uitzicht. Een wenteltrap naar beneden brengt je in het ‘Humanitarium:’ een zalencomplex waar conferenties, debatten, en seminars georganiseerd kunnen worden. Rijen stoelen waar nog nauwelijks op gezeten is.
Aan het Humanitarium grenst het ICRC-museum: een museum over noodhulp tijdens oorlogen. In de museumwinkel kun je alles van het Rode Kruis kopen: van zakmessen tot mokken en van pennen tot teddyberen.
De werkruimtes van de ICRC-medewerkers zijn open en licht. Overal hangen landkaarten. Het kantoor van de Water & Habitat-afdeling valt op: de muren zijn er versierd met kerstverlichting en twee Afrikaanse beelden van één meter hoog flankeren de deur. De een draagt een rood ICRC-jack. De ander een helm, twee stropdassen en een luipaardschaamlapje. Noodhulpkantoorhumor der noodhulp.
Bij de veldwerkafdeling: een emmer in de hoek en een tent op tafel
In de hal van de Internationale Federatie van het Rode Kruis (IFRC) liggen alle folders in vier talen: Engels, Frans, Spaans en Arabisch. De klokken aan de muur tonen de tijd in Panama, Johannesburg, Boedapest, Genève, Amman, Kuala Lumpur en Tokio.
Omdat het Rode Kruis een organisatie is die draait op vrijwilligers, vind je in elke gang rekken met voorlichtings- en wervingsmateriaal. Er is zelfs een ondergronds auditorium, waar een groep Deense scholieren naar een groot scherm kijkt. Ze zijn hiernaartoe gekomen op kosten van het Deense Rode Kruis, om warmgedraaid te worden voor een vrijwilligersfunctie.
In het kantoor van de shelter unit staat een emmer in de hoek vol zagen, machetes en een kluwen groen touw. Op het bureau ligt een hoopje kromme leernaalden, op een tafel in de hoek staat een modeltent. Het veldwerk is hier een stuk zichtbaarder dan bij de VN. Op blauwe mappen in de kast zijn vervagende handgeschreven labels geplakt: Assessments. Evaluations. Africa general. Camp. Earth. Tent products. Cash. Vulnerability.
De sfeer in dit pand is informeler. Men loopt in spijkerbroeken, er loopt niet steeds een persvoolichter achter ons aan en in de wc’s hangen briefjes die zo uit een studentenhuis lijken te komen. ‘It’s right next to the toilet! It’s not the decor! It’s called a toilet brush! Learn how to use it!’
Nergens is roken zo verboden als bij de World Health Organisation
Zelden zag ik zoveel verboden-te-rokenbordjes per vierkante meter als in en om het hoofdkantoor van de World Health Organisation (WHO). Op het gazon voor de ingang, op de glazen deuren, op de binnenplaats, in de liften, op het toilet. Naast de wastafels hangen bovendien instructies over hoe je goed je handen wast. En in de kantine staat een enorme schaal groene appels naast de kassa, waar je doorgaans de chocoladerepen treft.
Het kantoor is een enorm glazen gebouw waar de bergzon oogverblindend in reflecteert. De persvoorlichter is oranjebruin, de in zijn haar geschoven zonnebril heeft een witte vlek rond zijn ogen achtergelaten. Als de zon achter de bergen verdwijnt, komt de ene na de andere werknemer joggend het pand uit - op weg naar huis.
In ‘buurtcentrum’ Oxfam is bescheidenheid troef
Oxfam heeft geen hoofdkantoor in Genève, maar een klein liaison-kantoor, om toch aan te kunnen schuiven bij alle grote overleggen van hulporganisaties. Om geld te besparen zit dat niet in de sjieke wijk rondom het Palais des Nations, maar in een wijk aan de andere kant van de stad, over de rivier.
Het is een pand dat door de Zwitserse overheid ter beschikking wordt gesteld aan ngo’s. Op de naambordjes naast de voordeur staan tientallen namen: Stop suicide, Solidarite Bosnie, Antenne Drogue Familles, Slavisch cultureel centrum. En Oxfam International.
De hal lijkt op die van een buurtcentrum. Overal hangen briefjes om evenementen aan te kondigen: een reggaefeest, een debat (‘Is islamofobie een vorm van racisme?’), een expositie over ontvoeringen.
Het kantoortje van Oxfam is simpel: vijf bureaus, een paar stoelen en een vliering waar fietsen op gestald worden. De hoge ramen kijken niet op het meer en de verre bergen, maar op een muur vol graffiti.
In het aangrenzende café wil de Oxfam-baas onze koffie betalen. Maar hij verontschuldigt zich als hij zijn zakken heeft doorzocht: hij heeft geen Zwitserse frank bij zich. Hij woont zelf net over de grens in Frankrijk; veel goedkoper.
Het World Food Programme heeft een eigen supermarkt
Het hoofdkantoor van het World Food Programma (WFP) zit, als een van de weinige grote noodhulporganisaties, niet in Genève, maar in Rome. En niet bepaald centraal in de Italiaanse hoofdstad: vanaf een van de laatste metrostops moet een WFP-pendelbusje medewerkers af en aan brengen.
Eenmaal binnen doet men er alles aan ‘het veld’ een beetje naar dit kantoorterrein te brengen. In de ontvangsthal is een Afrikaanse markt aan de gang - gevlochten manden, kralenkettingen, felgeprinte omslagdoeken - inclusief marktvrouwen met Afrikaanse hoofdtooien. Aan de muren in gangen en kantoren hangen foto’s van voedseldistributie in alle delen van de wereld: WFP-helikopters op stoffige vliegvelden, baby’s die slapen op WFP-zakken rijst, WFP-trucks in de modder.
In de tuin, voorbij de fontein, staat een enorme WFP-tent: in het veld wordt die gebruikt als voedselopslagloods, hier zit er een Italiaanse koffiebar in. Maar het hoogtepunt van het WFP-kantoor is toch wel de inpandige, btw-vrije supermarkt. Het World Food Programme voedt zichzelf.
De rebel van de sector
MSF, ofwel Artsen Zonder Grenzen, is de rebel van de noodhulpsector. Als enige noodhulpreus blijvft de organisatie volledig onafhankelijk van overheden. Al hun fondsen werven ze zelf onder private partijen en de gehele noodhulpketen houden ze zelf in handen. Ze doen officieel niet mee aan clusteroverleg en schromen niet regelmatig kritiek te leveren op de rest van de noodhulpindustrie.
Die eigenwijze, dwarse sfeer, is ook goed zichtbaar op hun hoofdkantoor in Genève. Hier geen pakken, maar sandalen, dreadlocks en kralenkettingen. Geen strenge gangen, maar kantoortuinen met bureaus vol hulpgoederen. Een waterzuiveringskit ligt tussen de vieze koffiemokken. Op een hamer en tentzeil ligt een stapel ordners en een motorhelm. Naast de Syria Situation Map hangt een foto van MSF-collega’s op een bergtop in Zwitserland. De boekenkasten staan vol met titels als Refugee health, Lean-led hospital design en Danger! Termites! Midden op de gang staan zes kasten uitpuilend met promotiemateraal: folders, posters, T-shirts en donatiedoosjes liggen op grove stapels. Er is een loungehoek met rode banken in de kelder en een dakterras waar we op vrijdagavond worden uitgenodigd om bier te drinken.
Kleding maakt de man, zegt men wel. En een kantoor maakt de noodhulporganisatie.
Wil je op de hoogte blijven van mijn artikelen? Als correspondent Conflict & Ontwikkeling ben ik op zoek naar manieren om de wereld een beetje beter te maken. Wil je weten wat ik zoal tegenkom op mijn zoektocht? In mijn tweewekelijkse nieuwsbrief tip ik je het beste wat ik lees, zie en hoor over mijn onderwerp. Het noodhulpsysteem kan zelf wel wat hulp gebruiken Genève is een van de duurste steden ter wereld, en tegelijkertijd het hart van de humanitaire noodhulp. In de stad krioelt het van de organisaties die mensen in nood proberen te helpen. Maar het systeem is zo complex geworden dat het onderhand zelf hulp nodig heeft. Dit noodhulppakket wordt u aangeboden door Coca-Cola Grote commerciële multinationals werken steeds vaker samen met non-profitorganisaties bij het verlenen van noodhulp na rampen. Op het eerste gezicht lijkt dat een botsing van twee onverenigbare werelden, maar de praktijk wijst uit: beide partijen profiteren ervan én slachtoffers zijn ermee geholpen. Hoe IKEA vluchtelingen een woning geeft en Vodafone slachtoffers van een tyfoon met elkaar in contact brengt. Ruziemaken om wie de vluchtelingen eten mag geven Er zijn maar liefst tien organisaties binnen de Verenigde Naties die aan noodhulp doen. Hoe zichtbaarder zij zijn in conflicten en crises, hoe meer geld ze krijgen. Daarom maken ze onderling ruzie over de vraag: wie mag de noodhulp verlenen? Hoe werkt de grootste noodhulporganisatie ter wereld? Geen hulporganisatie die zo vaak in het nieuws komt als het Rode Kruis. Maar wat doet het Rode Kruis nu precies? Wie noodhulp wil begrijpen, kan niet om de oudste en grootste noodhulporganisatie heen. Project: hoe werkt noodhulp? Als er ergens een ramp plaatsvindt, is hulp vaak binnen enkele uren ter plaatse. En als jij geld stort op Giro 555, wordt dat omgezet in dekens in een rampgebied. Maar hoe werkt dat? Dat brengen fotograaf Pieter van den Boogert en Correspondent Maite Vermeulen de komende maanden in kaart. Daarbij zijn jullie vragen en suggesties zeer welkom. Over de fotograaf De fotograaf die de noodhulpsector in beeld bracht, is Pieter van den Boogert. Eerder maakte hij het prijswinnende fotoboek What We Wear, over de kledingindustrie.Deze serie wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en het Postcode Loterij Fonds voor Journalisten van Free Press Unlimited.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!