Beste,

Juist toen de besmettingscijfers eerder deze maand weer door het dak gingen en het thuiswerkadvies opnieuw van kracht werd, publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau een over thuiswerken tijdens de coronacrisis. Dat was over het algemeen best goed gegaan, zo bleek, maar niet voor iedereen even goed. Zo zei 85 procent van de vaders van jonge kinderen vaak of altijd goed thuis te kunnen werken, tegenover 71 procent van de moeders. 

Een van de redenen voor dat verschil: moeders beschikken minder vaak dan vaders over een aparte werkruimte thuis: 32 procent tegenover 57 procent. Laat het Virginia Woolf dacht ik toen ik dat las. 

Ook zouden moeders meer dan vaders ‘gespitst’ kunnen zijn op een eventuele zorgbehoefte van hun kinderen: zorgen voor kinderen, concludeerden twee sociologen al eens, is niet alleen een activiteit maar ook een een soort constante staat van paraatheid, van mentale beschikbaarheid. Tot slot vermoedt het SCP dat kinderen eerder hun moeder storen dan hun vader, ‘omdat ze gewend zijn meer tijd thuis door te brengen met hun moeder dan hun vader’.

Niet verrassend, toch ontnuchterend. Al voor de coronacrisis besteedden moeders meer tijd aan de zorg voor kinderen dan vaders, ontdekte ik toen ik onderzoek deed naar de hoeveelheid tijd die het grootbrengen van een of twee kinderen kost. (Dat deed ik voor mijn boek De tweede, dat twee jaar geleden verscheen.)

Even bestond er, aan het begin van de eerste lockdown, de hoop dat dit een keerpunt zou zijn, dat zorgtaken onder druk van de pandemie gelijker verdeeld zouden worden. Nou goed, dat blijkt dus tegen te vallen. (Volgens het Center for Global Development namen vrouwen wereldwijd gemiddeld als mannen tijdens de pandemie.)

Maar misschien is er wel iets veranderd in ons bewustzijn? Als de pandemie iets duidelijk maakte, dan was het wel hoeveel werk het is, zorgen voor een gezin. En ook: hoezeer gezinnen voor dat werk afhankelijk zijn van de mensen en systemen om hen heen – van opa en oma, crèche, basisschool en BSO. Het idee van het kerngezin als een zelfstandige, van de buitenwereld afgeschermde eenheid bleek nogal een mythe.

Vandaag verschijnt De tweede. Over de bazige eerste, rebelse tweede en andere mythes rondom het gezin in een nieuwe, herziene versie. Ik heb de pandemie, en de lessen die daaruit te trekken zijn over het gezin, erin verwerkt. Ook schreef ik – thuis, aan de keukentafel, en redelijk ongestoord – een nieuw nawoord. Dat gaat over de poreuze grenzen van het ‘thuis’, over werk en gezin, en over alle andere mensen die, naast vaders en moeders, voor kinderen zorgen.

Het nieuwe nawoord het boek, dat trouwens ook van een mooi nieuw jasje werd voorzien, is te koop of wherever you get your books. 

Speaking of which: lees of geef je het liever in het Engels? Dat kan ook, want dit voorjaar verscheen mijn boek in het en de Second Thoughts: On Having and Being a Second Child heet het daar. en publiceerden voorpublicaties, en ik sprak erover bij onder meer en de boekenpodcast met de beste titel ooit:

Tot de volgende,

Lynn.