Mij was wijsgemaakt dat ik niet homoseksueel én islamitisch kan zijn. Tot ik leerde dat ik niet hoef te kiezen
Toen ik als Surinaams-Hindoestaanse jongen uit de kast kwam, had dat moeten voelen als een bevrijding. In plaats daarvan bleef ik klem zitten tussen de islamitische cultuur waarin ik opgroeide en de westerse homowereld. Want kan dat wel, homo én islamitisch zijn?
Een vrijdagochtend in december 2015. Ik sta voor de spiegel en probeer met behulp van een YouTube-video een paarse das te strikken die ik heb geleend van een docent op mijn school. Ik ben nerveus en opgewonden tegelijk. Straks zal ik, zesdeklasser, in de aula ten overstaan van achthonderd leerlingen een talkshow leiden over seksuele diversiteit. Maar niet alleen dat: ik ben ook van plan om mijn schoolgenoten te vertellen dat ik homo ben.
De afgelopen weken heb ik samen met een groepje medeleerlingen en Peter, mijn docent levensbeschouwing, plannen gemaakt voor deze Paarse Vrijdag, een jaarlijks terugkerende dag die bedoeld is om middelbare scholieren bewuster te maken van sekse, gender en seksuele diversiteit. Samen bedachten we dat er paarse markeerstiften in de klaslokalen moesten komen en dat we in de lessen een documentaire over pesten van homo’s zouden laten zien. En we wilden een plenaire talkshow in de aula houden, die ik zou leiden.
Op de dag ervoor kreeg ik plankenkoorts. Tot ver na het laatste lesuur zat ik met Peter op het podium te dubben: ga ik nu wel of niet mijn verhaal met de hele school delen? Peter – man van kleur, zelf homoseksueel – bewoog op zijn eigen, vrolijke manier door de school, in veelkleurige truien, soms met opdruk van een Amerikaanse universiteit. Hij stond erom bekend dat hij zelfs de moeilijkste klassen stil kon krijgen. Niet met harde hand, maar met zijn scherpe humor, bulderende lach en openheid over zijn eigen leven.
Doe wat goed voelt, zei hij die donderdag tegen mij.
Terwijl ik ‘s ochtends voor de derde keer een poging doe om mijn das te strikken, denk ik aan Peters woorden. Voelt het wel zo goed om dit straks te doen? Ben ik hier echt klaar voor?
We zijn altijd atypische moslims geweest
Op mijn achtste wist ik nog niet precies wat er aan de hand was. In onze woonkamer stond een grote desktopcomputer waar ik urenlang achter zat. Toen ik op internet plaatjes van mooie mannen en strakke lijven tegenkwam, voelde ik een spanning die ik nooit eerder had gevoeld. Steeds vaker begon ik ernaar te zoeken.
Op diezelfde computer leerde ik omgaan met programma’s als Microsoft Word. En toen mijn moeder mij de dua’s leerde die je opzegt voor het eten, voor het slapengaan en als je nerveus bent, besloot ik om alle dua’s die ik op internet kon vinden voor haar te verzamelen in een Word-document, waar ik een boekje van maakte. Ze gebruikt het, veertien jaar later, nog steeds om te bidden. Als ik bij haar ga eten, haalt ze het soms tevoorschijn.
Mijn vader en moeder kwamen allebei zo’n vijftig jaar geleden uit Suriname naar Nederland. Mijn moeder werkte in de zorg, later in het onderwijs. Mijn passie voor schrijven heb ik van haar vader, die volgens de familieverhalen urenlang achter zijn typemachine zat om columns voor Surinaamse kranten te schrijven.
Mijn vader werkte bij een grote bank in het centrum van de stad. Elke dag pakte hij de metro, ik vond het reuzespannend als ik eens met hem meeging. Het centrum van de grote stad, dat was zo ver en zo anders dan onze Bijlmer! Met z’n vieren – mijn ouders, mijn veertien jaar oudere broer en ik – woonden we in een flatje. Om het stereotype van ‘de jongen uit de Bijlmerflat’ te vermijden, sprak ik later op de middelbare school altijd van een ‘appartement’ in plaats van een flat, en benadrukte ik graag dat ons complex maar vier verdiepingen had, in tegenstelling tot de traditionele Bijlmerflats.
We zijn altijd atypische moslims geweest. We baden niet vijf keer per dag, we gingen niet elke vrijdag naar de moskee, en de vrouwen in onze familie droegen niet constant hoofddoeken. Toch ben ik opgevoed met de vijf zuilen van de islam, met de betekenis van de heilige maand Ramadan en met de 99 namen van Allah. Met het gebod om ‘bismillah’ te zeggen voor het eten, en met het eeuwigluidende verbod om varkensvlees te eten. En met mijn naam, die me voor altijd aan de islam zou herinneren: ‘Tahrim’ is de naam van een soera uit de Koran die waarschuwt tegen ongelovigheid.
Over homoseksualiteit ging het bijna nooit – hooguit tijdens de Pride passeerde het onderwerp de revue. We keken ernaar op tv, met belangstelling en lichte spot. Daar zit toch geen van ons tussen, dachten we. Dat is iets dat zich enkel in het verre centrum van de stad afspeelt.
In mijn klas zat maar één zwarte jongen, en dat was ik
In hetzelfde jaar dat ik op internet plaatjes van mannen begon te zoeken, overleed mijn vader. Tijdens zijn begrafenis maakte de Janazah, het islamitisch gebed, diepe indruk op me. Alle mannen stonden zij aan zij, in rijen achter elkaar. Vijf keer riep de voorman Allah op, waarna ik niets anders dan het geruis van de bladeren op de begraafplaats hoorde, en de hoop en liefde van iedereen om me heen voelde.
Na de begrafenis las mijn moeder veertig dagen lang uit de Koran. ‘s Avonds kwam er familie langs om met haar mee te lezen. Daarna aten we eiercake versierd met suikermuisjes – die maakte mijn oma altijd – en dronken we zoete orgeade of dawet met maizena.
Toen ik naar de middelbare school ging, drie jaar later, moest ik net als mijn vader plots elke dag de metro nemen naar de stad. Ik kwam in Amsterdam Oud-Zuid terecht, op een categoraal gymnasium. Mijn uiterlijk – donkere huid, Indiase trekjes, snelle baardgroei, korter van lengte dan de gemiddelde Nederlander – stak af bij dat van mijn klasgenoten. In de Bijlmer hadden we in mijn klas maar één witte jongen, maar in mijn nieuwe klas zat slechts één zwarte jongen, en dat was ik.
Sommigen vonden dat ik leek op Jesse Klaver, vanwege mijn zwarte krullen. Anderen zagen eerder Baljeet uit Phineas & Ferb in mij. Een docent tekenen vroeg me een keer of ik niet beter ‘terug moest naar de apen in de Bijlmer’. Ik weet nog dat ik tijdens die eerste maanden in de metro terug naar huis zat, en me afvroeg hoe ik dit zes jaar lang zou volhouden.
Later, toen ik in de tweede klas zat, liep ik op een winterdag door het trappenhuis naar mijn biologieles. Ik was een typische onderbouwer met een te grote en te zware blauwe rugzak. Toen ik op dat moment een jongen uit de vijfde klas zag – golvend blond haar, lichtbruine ogen, een zachte huid – werd ik vervuld van een gevoel van warmte, van vreugde, van spanning. Eenzelfde spanning die ik jaren eerder had gevoeld, toen ik achter de computer naar plaatjes van mannen had gezocht.
Ik wist meteen wat er aan de hand was. Die winter stond in het teken van maar één ding: hoe ga ik óóit uit de kast komen, als Surinaams-Hindoestaanse, islamitische jongen? Hoe ga ik ooit mezelf kunnen zijn?
Dat wist ik toch al, zei mijn moeder. Moeders weten dat
De aula lijkt zo groot als een stationshal. Er klinkt geroezemoes van de binnengestroomde leerlingen, dat plotseling wordt overstemd als keihard I’m coming out van Diana Ross door de speakers klinkt. Of die tekst deze ochtend voor mij op zal gaan? Ik weet het nog niet.
Wel ben ik al twee jaar uit de kast bij mijn moeder en mijn broer. Ik was hopeloos verliefd geworden op mijn heteroseksuele beste vriend – een tragisch lot dat veel homoseksuele jongeren overkomt en waar je later hartelijk om kunt lachen, zou ik leren. Op een avond in de herfstvakantie, waarin ik elke dag bij hem had gezeten en mijn gevoelens alleen maar meer in de knoop waren geraakt, kwam ik om middernacht thuis en vertelde mijn moeder huilend dat ik op jongens val.
Dat wist ik toch al, zei ze toen. Dat weten moeders.
Sindsdien roddelen we met regelmaat over de mannen op tv, soms met mijn broer erbij. Maar ze heeft me wel altijd gewaarschuwd: wees voorzichtig, want niet iedereen in je omgeving zal zo positief reageren op het feit dat je homo bent.
Ik klim het podium op, vol in het licht, en vol in het zicht van de jongens en meisjes op wie ik in de verste verte niet lijk. Jongens die mij bovendien regelmatig bespotten om m’n soms flamboyante loopje, of als ik uit enthousiasme een net te hoog stemmetje opzet, of met een harem aan blonde vriendinnen achter me aan door de aula loop.
In een hoek van de aula zie ik de dame van administratie staan, een vriendin van mijn moeder. Shit – mijn moeder weet helemaal niet van deze Paarse Vrijdag. Wat zou zij hiervan vinden? Sla ik nu haar waarschuwing in de wind? Het voelt een beetje alsof ik met deze actie ook afstand neem van mijn familie, mijn cultuur.
Dan stopt de muziek en moet ik iets zeggen.
Ik vertel dat ik op jongens val. Ik kan niet meer terug.
Toch voelt mijn coming-out onbevredigend
Ik had gerepeteerd wat ik verder nog wilde zeggen. Dat Paarse Vrijdag nog nodig was anno 2015, ook op onze veilige school in het chique Oud-Zuid. Omdat er in dat jaar alleen al in Amsterdam 550 (!) anti-homo-incidenten waren gemeld. Omdat de Nederlandse wet je misschien wel beschermt als je homo bent, maar homoseksualiteit in 62 landen nog altijd strafbaar is. Omdat er zelfs in Nederland ‘conversiekampen’ bestaan, die je van je homoseksualiteit af beweren te helpen.
Maar dat zeg ik allemaal niet.
Ik vertel dat Paarse Vrijdag nodig was omdat een heterojongen met wie ik ooit op een feestje een leuke avond had, mij later op WhatsApp negeerde toen ik hem had verteld dat ik homo was.
Ik krijg applaus. De stoerste jongens uit de klas komen naar me toe en zeggen dat ik het goed heb gedaan. Later hoor ik dat minstens één jongen zich door mijn optreden gesterkt had gevoeld om ook uit de kast te komen.
Toch voelt het onbevredigend. De bevrijding die ik had gehoopt te ervaren, kwam niet.
Eindelijk toegang tot de hemel?
Na die Paarse Vrijdag durfde ik eindelijk Grindr te downloaden, een dating-app voor homomannen. Nu ik officieel voor iedereen uit de kast was, hoefde ik niet meer bang te zijn om op de app een bekende tegen te komen.
Ik zou eindelijk toegang krijgen tot de hemel, of wat het homoseksuele evenbeeld ervan ook was. Zoals 72 maagden op je schijnen te wachten in het Paradijs, zo hoopte ik op Grindr in contact te raken met een aanbod van honderden homojongens, die misschien wel in hetzelfde appartementencomplex woonden of op hetzelfde treinstation waren als ik. Dit is de beste tijd in de geschiedenis van de mensheid om homo te zijn, dacht ik.
Viel dat even tegen.
‘Sorry, ik val alleen op Nederlanders.’
‘Oh, je bent onderdanig zeker?’
– ‘Hoezo?’
’Omdat Aziaten dat altijd zijn.’
Soms zagen mannen me niet voor Aziatisch, maar zwart aan.
‘Je hebt vast ‘n grote zeker?’
‘Jij bent vast dominant in bed he…’
‘Huh? Doe jij vwo? Ik dacht eigenlijk niet dat mensen van jouw huidskleur dat deden.’
Niet alleen het openlijke racisme schokte me.
De gespierde torso’s vlogen me om de oren, net als de profielen die ‘masc4masc’ schreeuwden: afkorting voor ‘masculine 4 masculine’. Sommige mannen zetten daar ook ‘no fems’ bij (geen vrouwelijke mannen). Ik kreeg de indruk dat homoseksualiteit vooral draaide om te tonen hoe mannelijk – of liever gezegd, niet-vrouwelijk – en aantrekkelijk je was. Voor liefde en warmte leek slechts een kleine rol weggelegd.
Een tijd lang hield ik mezelf voor de gek met het idee dat Grindr, dat zo’n 15.000 actieve Nederlandse gebruikers heeft, een normale afspiegeling van de homowereld was. Dat komt ook omdat Grindr de meest toegankelijke en vaak ook de eerste manier is waarop je, als jonge homo die net uit de kast is, andere homojongens probeert te ontmoeten. Soms zette ik zelf ook ‘masc4masc’ in m’n bio, al wist ik diep vanbinnen dat ik mezelf – en al die andere jongens op Grindr die op zoek zijn naar liefde en genegenheid – daarmee voor de gek hield.
Het begon te knagen. Ik miste jongens die eruit zagen zoals ik, jongens die dezelfde zoektocht doormaakten als ik. Hoewel ik niet meer bad en niet meer naar de moskee ging, voelde ik me nog altijd verbonden met mijn culturele achtergrond. Maar dat gevoel kwam in verdrukking. Het leek alsof ik mijn islamitische identiteit kwijtraakte, en ik wist niet wat ik ertegen kon doen.
Waarom kwam ik vrijwel geen islamitische homojongens tegen? Ik wist dat ze bestonden: ik was er zelf eentje. Maar waar verborgen ze zich?
Niet alleen de islam is het probleem
Dat de islam en homoseksualiteit niet goed samengaan, had ik maar al te vaak gehoord en gezien.
In de ontroerende autobiografische theatervoorstelling Schijn bijvoorbeeld, speelt de Marokkaans-Nederlandse acteur Fahd Larhzaoui een islamitische man die trouwt met een vrouw, om zijn homoseksualiteit te onderdrukken. Wanneer hij die leugen op latere leeftijd niet meer vol kan houden en uit de kast komt, verbreekt zijn familie het contact.
In het voorjaar van 2020 werd de Amsterdamse homogemeenschap nog opgeschrikt door de dood van Saïd Zankoua, een 30-jarige Marokkaans-Nederlandse man, die vanwege zijn geaardheid zijn hele leven lang getreiterd, gepest en in elkaar geslagen werd door Marokkaanse jongens.* Aan een mishandeling in 2011 hield hij een zware vorm van epilepsie over, die vermoedelijk tot zijn dood leidde.
Het zijn tragische verhalen, die verteld moeten worden. Maar ze helpen geen enkele jonge, islamitische tiener om uit de kast te komen en zichzelf te accepteren. Mij ook niet. Ze spleten juist mijn identiteit verder doormidden.
En dat komt niet alléén door de islam.
Volgens socioloog Jasbir Puar, die in 2007 het boek Terrorist Assemblages publiceerde, domineren in de westerse wereld twee stereotypen van de homoman: je bent een westerse homo, of een oosterse. Om die stereotypen heen zijn volledige verhalen – ’scripts’ – gecreëerd die je overal terugziet: in de media, in de politiek en de maatschappij. Het samenspel van die twee scripts noemt zij ‘homonationalisme’, een samentrekking van ‘homonormatief nationalisme’.
De westerse homoman is in dat plaatje het ideaal: hij is vrijgevochten, liberaal, kosmopoliet en geraffineerd, mannelijk en dominant. En hij komt op voor zijn seksualiteit. Daartegenover staat het westerse beeld van homomannen uit het Midden-Oosten, de Arabische wereld en de islam. Die worden volgens Puar gezien als pervers, achterlijk, verwijfd, seksueel onderdrukt, afwijkend, minderwaardig, en ontworteld.
Het Westen is de vriend van homoseksuelen, het Oosten de vijand. Oosterse homomannen moeten daarom kiezen: óf ze worden bevrijd en gered door het Westen, óf ze zijn voor altijd verdoemd – ze worden verworpen en onteigend door hun familie als ze uit de kast komen. Een ultimum remedium in dat laatste geval is het leiden van een leven gehuld in leugens: de heteroseksuele family man in het openbaar, de vieze homo in het geniep.
De makers van animatieserie South Park hadden bijna twintig jaar geleden al door dat het vrije, tolerante Westen de oosterse homoman ziet als vies, pervers en onderdrukt. In de aflevering The Death Camp of Tolerance uit 2003 introduceert de homoseksuele leraar Mr. Garrison zijn nieuwe onderwijsassistent: Mr. Slave, een in leer gekleed, oversekst en zich pervers gedragend hulpje, dat wel overduidelijk wit is. Toch zegt Cartman: ‘Dude… Ik denk dat Mr. Slave een Pakistani is.’
In 2004 werden foto’s gepubliceerd van martelingen door Amerikaanse soldaten in de Iraakse Abu Ghraib-gevangenis, waarop Afghaanse en Iraakse mannen zo vastgebonden waren dat het leek alsof ze anale seks hadden. Omdat homoseksualiteit veroordeeld wordt in de islam, moest dit wel de ultieme vernedering zijn.
Een bedreiging voor het vrije, homovriendelijke Westen
Puar constateert dat een deel van de westerse homogemeenschap na de aanslagen van 11 september 2001 een afkeer kreeg van moslims. De islam zou in hun ogen een bedreiging zijn voor het vrije, liberale Westen waarin homo’s zichzelf kunnen zijn. Volgens een peiling van de Gay Krant steunde tien jaar geleden 22 procent van de homoseksuele kiezers de PVV – het was daarmee de grootste partij onder roze kiezers.*
Homonationalisme beperkt zich niet tot de retoriek van rechts-populisten en conservatieven. In Nederland introduceerde PvdA-coryfee Lodewijk Asscher in 2015, als minister van Sociale Zaken, de participatieverklaring die vluchtelingen moeten ondertekenen. Daarin staat dat ze akkoord gaan met ‘Nederlandse waarden’, zoals dat ‘iedereen mag uitkomen voor zijn of haar seksuele geaardheid’. En premier Mark Rutte (VVD) haalde in zijn open brief in januari 2017 uit naar vluchtelingen die naar Nederland komen en homo’s lastigvallen. Dat gaat in tegen ‘onze gewoontes en waarden’.
Maar hoe tolerant zijn die westerse gewoontes en waarden nou helemaal?
Het merendeel van de daders van anti-homogeweld heeft de Nederlandse nationaliteit: 61 procent. Ongeveer 17 procent heeft de Marokkaanse (al dan niet met de Nederlandse) nationaliteit. Marokkaanse jongeren zijn dus oververtegenwoordigd, maar dat wijst er zeker niet op dat alleen ‘allochtonen op homo’s jagen’, zoals De Telegraaf in 2007 kopte.
In 2018 vond bijna een derde van de Nederlanders het vies om twee mannen of vrouwen te zien zoenen – ten opzichte van 11 procent die het vies vindt om een heterostel te zien zoenen, blijkt uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau.
In 2018 vond bijna een derde van de Nederlanders het vies om twee mannen of vrouwen te zien zoenen
In het land dat als baken van westerse cultuur wordt gezien is het niet veel beter. In veertien van de vijftig Amerikaanse staten werd homoseks tot 2003 nog bestraft als ‘sodomie’. Slechts in één staat, Massachusetts, mochten Amerikanen trouwen met iemand van hetzelfde geslacht. En tot 2010 mochten lhbti’s in het leger niet uit de kast komen.
Die cijfers betekenen voor mij dat ik niet alleen bij mijn Marokkaanse en islamitische buurjongens, maar ook bij mijn witte en ongelovige vrienden beter in de kast had kunnen blijven.
Blijkbaar staat de cultuur waarin ik opgroeide en waarin ik me thuis voel, afwijzend tegenover het feit dat ik mannen graag liefheb. En blijkbaar staat de gemeenschap van mensen die juist wél accepteren dat ik van mannen houd, afwijzend tegenover rituelen en gebruiken die het leven van mij en mijn dierbaren betekenis geven.
Na mijn coming-out voor de hele school had ik het gevoel dat ik moest kiezen. Óf voor de vrijgevochten westerse homowereld, óf voor de veilige moslimgemeenschap waarin ik was opgegroeid. En in elk van beide zou ik voor de rest van mijn leven een deel van mijn identiteit moeten wegstoppen.
Maar ik wil niet kiezen. Ik wil dat de islamitische gemeenschap erkent dat ik homo ben, en dat de homogemeenschap erkent dat ik islamitisch ben. En in het voorjaar van 2019 leerde ik dat dat kan.
Een iftar voor lhbti’s
Het was een zonovergoten dag en ik ging met mijn huisgenoot mee naar een diner waar ze van tevoren niet te veel over wilde zeggen. Pas toen we verkoeling hadden gevonden in de metro naar Amsterdam-Zuidoost, vertelde ze wat ons te wachten stond.
Een iftar voor lhbti’s.
Ik wist wat een iftar was: het gezamenlijke diner waarmee je het vasten tijdens de ramadan verbreekt, en waar ook mijn moeder aan meedeed. Maar een iftar voor lhbti’s? Die twee vielen voor mij niet met elkaar te rijmen.
Op het dakterras van een restaurant in een voormalige parkeergarage, werd gekruid pitabrood met tig soorten hummus en Marokkaanse thee geserveerd. Terwijl de zon onderging, telden we af tot het moment dat de aanwezigen die meededen aan de Ramadan hun vasten mochten verbreken, met dadels en water.
Toen de avond viel stonden zowel de stoerste jongens als de meest flamboyante drag-artiesten mee te dansen op Marokkaanse, Turkse en Syrische hits. Vrouwen maakten vanuit hun keel een gezang van blijdschap, de zigirti. Sommige jongeren hadden hun ouders, ooms, tantes – soms nog van de eerste generatie immigranten – meegenomen.
Die avond besefte ik: ik hoef niet te kiezen. Ik kan het ook allebei zijn. Homo én islamitisch.
Hoe meerdere identiteiten naast elkaar kunnen bestaan
Dat besef werd nog sterker toen ik een paar maanden later tijdens een college sociologie leerde over ‘intersectioneel denken’. Als je mensen door een intersectionele lens bekijkt, zie je dat hun identiteit niet valt te vatten in één woordje, maar dat ze een waaier aan identiteiten bezitten. Soms treedt de ene identiteit meer naar de voorgrond, soms de andere.
In de Reguliersdwarsstraat ben ik meer homo dan islamitisch. In de moskee ben ik meer islamitisch dan homo. Op de universiteit ben ik student; op de fiets ben ik (een vrij mondige) Amsterdammer; en bij de douane ben ik Nederlander. En al die identiteiten hoeven elkaar niet uit te sluiten, volgens intersectionaliteit: ze kunnen naast elkaar, nee, mét elkaar, bestaan.
De Amerikaanse rechtssocioloog Kimberlé Crenshaw introduceerde de term in de jaren negentig in haar onderzoek naar huiselijk geweld tegen zwarte vrouwen in de Verenigde Staten. Vrouwen waren vaker dan mannen slachtoffer van huiselijk geweld. Maar zwarte vrouwen, zo bleek, leden daar nog veel vaker onder.
Zo merkte Crenshaw op dat zwarte vrouwen terughoudender zijn om de politie te bellen bij huiselijk geweld, omdat die politie vijandig tegenover de zwarte gemeenschap stond. Bovendien wilden zwarte vrouwen hun (zwarte) gemeenschap beschermen en niet de vuile was buiten hangen.
Tel daar de toenmalige Immigration and Nationality Act bij op, een wet waarmee migrantenvrouwen na twee jaar huwelijk met een Amerikaan de Amerikaanse nationaliteit kunnen krijgen, en je snapt dat ze niet snel naar de politie stappen vanwege geweld in hun relatie. Al die dingen betekenen dat huiselijk geweld tegen zwarte vrouwen anders moest worden bestreden dan wanneer het om witte of Aziatische vrouwen zou gaan.
Dit is geen wedstrijdje in slachtofferschap
Wie denkt dat het bij intersectionaliteit gaat om jezelf in zoveel mogelijk hokjes stoppen, heeft het mis. Het gaat juist om jezelf vrijvechten uit al die hokjes waar je je hele leven lang – ongevraagd – in bent gestopt. Antropoloog Sinan Çankaya benadrukt in zijn boek Mijn ontelbare identiteiten dat identiteiten net ‘huizen [zijn] die ons per toeval zijn toebedeeld’. Identiteiten zijn vloeibaar, fluïde, en allesbehalve allesomvattend.
Tegenstanders van deze denkschool, zoals klassiek feminist Elma Drayer, noemen intersectionaliteit een ‘giftig soort denken’. Drayer stelt dat intersectioneel denken leidt tot een wedstrijdje in slachtofferschap: hoe meer je tot verschillende minderheden behoort en gediscrimineerd wordt, des te meer recht van spreken je zou opeisen in het publieke debat. Ze stelt dat op die manier andersdenkenden, bijvoorbeeld islamcritici, monddood worden gemaakt.
Maar wat mij betreft remt intersectioneel denken helemaal niet een open, eerlijk en kritisch gesprek. Mij heeft het intersectionele denken geholpen om te accepteren wie ik ben. En ik vind helemaal niet dat ik meer recht van spreken heb dan wie dan ook, omdat ik toevallig islamitisch, homo en van kleur ben. Ik vind alleen dat ik me niet naar hokjes hoef te voegen.
Blijven herhalen dat islam en homoseksualiteit niet samengaan helpt niemand
Homo’s met een islamitische achtergrond hebben een andere plek in de samenleving dan islamitische heteroseksuelen, of witte homoseksuelen. Toen de Amerikaanse journalist Mubarak Dahir de foto’s van de Abu Ghraib-martelingen zag, voelde hij zich dubbel geraakt. ‘Als homoseksuele man, maar ook als man met Arabische roots’, vertelt hij in Puars boek.
Dat herken ik. Toen een groep (vermoedelijk islamitische) jongens dit voorjaar een homostel mishandelde in Amsterdam-Oost, voelde ik me dubbel geraakt. Omdat ik zelf zonder problemen hand in hand over straat wil kunnen lopen met een man, én omdat ik niet een ‘allochtone hyena’ genoemd wil worden.
Hoe we plek kunnen maken voor islamitische homo's
Islam en homoseksualiteit zullen niet voor iedereen een gelukkig huwelijk opleveren. Maar het helpt niet om dat keer op keer te herhalen. Zo zien en horen islamitische jongens en meisjes keer op keer dat hun cultuur en hun seksualiteit niet samengaan – waardoor ze het gevoel krijgen dat ze moeten kiezen.
Terwijl er ook plek moet zijn voor islamitische homo’s. Juist in het tolerante, vrije, progressieve Nederland. Elma Drayer mag intersectioneel denken dan een race om slachtofferschap vinden, het is ook dé manier om te erkennen dat je homo én islamitisch kan zijn, en dat kan de islamitische gemeenschap juist helpen om homoseksualiteit te omarmen.
Hoe we dat in de praktijk kunnen brengen? Door verhalen te vertellen van sterke islamitische mannen en vrouwen die met trots uitdragen op wie ze verliefd worden, én nog lang en gelukkig daarna leven, zoals de Marokkaans-Nederlands oud-politicus Tofik Dibi, of de openlijk homoseksuele Franse imam Ludovic-Mohamed Zahed. Niet alleen in de media en in theaters, maar ook op scholen, in de moskee en in buurthuizen.
Onthoud: al deze mensen zijn er gewoon. Het is niet alsof we ze moeten zoeken of uitvinden. Ze krijgen alleen nog niet de aandacht en ruimte waar ze – net als iedereen – recht op hebben.
Als het gaat om het opeisen van die ruimte, past antropoloog Çankaya consequent ‘microrevoluties’ toe in zijn dagelijks leven, in reactie op ‘microagressies’ die getuigen van bekrompenheid of vooringenomenheid. Dus als iemand je vraagt ‘waar je écht vandaan komt’, heb je een gevat antwoord klaar. Tofik Dibi beschrijft in zijn boek Djinn hoe iemand tegen hem zegt dat-ie goed Nederlands spreekt, waarop hij antwoordt: ‘U ook’.
En als iemand je vertelt dat je niet homo en islamitisch kunt zijn, dan zeg je fier dat jij dat wél kunt zijn. Dan eis je ruimte op. Zodat biculturele, niet-heteroseksuele jongens en meisjes in heel Nederland weten dat ze zichzelf mogen zijn. Zodat ze zich niet alleen voelen.
Ik weet dat ik dat ontzettend zou hebben gewaardeerd.
Een heel leven lang bezig met het geloof
Afgelopen januari, nog voordat de coronapandemie ons genadeloos lang in de houdgreep zou nemen, ging ik voor het eerst in tijden weer eens eten met Peter, mijn leraar levensbeschouwing.
Net als ik is Peter een gekleurde homoman, die rondloopt in een vrij witte omgeving. Net als ik heeft hij van huis uit veel over het geloof meegekregen – het katholieke, in zijn geval. Peter had bovendien theologie gestudeerd: als homoseksuele man was hij zijn hele leven al bezig met het geloof.
Onder het genot van een pastasalade blikten we terug op die Paarse Vrijdag in 2015. Ik vertelde hem over mijn zoektocht, die eindigde bij de iftar en het besef dat verschillende identiteiten elkaar niet hoeven – niet kúnnen – uitsluiten.
En Peter vertelde mij ook een nieuwtje: hij was begonnen aan de priesteropleiding.