Leuk bedacht, slecht idee: woestijnen ‘herbebossen’ voor het klimaat
Bomen planten is een van de populairste maatregelen tegen klimaatverandering. Maar in droge gebieden zoals woestijnen en savannes doen grote bebossingsprojecten de natuur én kwetsbare bevolkingsgroepen meer kwaad dan goed.
‘Cash, coal, cars, trees.’ Dat was de mantra van gastheer Boris Johnson tijdens de klimaattop. Het lijkt alsof hij het vierde woord er later nog even heeft aangeplakt. Maar juist dat woord staat centraal in een van de weinige breedgesteunde beloftes die de COP26 in Glasgow in november opleverde: een einde aan ontbossing in 2030.
De laatste natuurlijke bossen op aarde worden in rap tempo gekapt, veelal voor veevoer en houthandel. Het is ontzettend belangrijk dat dit ophoudt.
In de eerste plaats zodat deze ecosystemen niet vernietigd worden, en zodat de laatste mensen die in en van natuurlijke bossen leven hun culturen in stand kunnen houden. Op de klimaattop, die vooral gaat over het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen, staat een andere reden voor bosbehoud centraal. Bossen zijn de CO2-opslagtechnologie van moeder aarde. Ze maken zichzelf van koolstof, uit de lucht. Het zijn gestolde broeikasgassen. Het continue verlies van bossen veroorzaakt naar schatting een achtste van alle CO2-uitstoot wereldwijd.
Behoud van natuurlijke bossen is dus goed voor zo ongeveer alles, en dat maakt van bosbescherming een no-brainer. Het tegenhouden van grootschalige kap van natuurlijke bossen is dan ook al decennialang een speerpunt van de Verenigde Naties. Alleen lukt het niet: overal ter wereld blijft het gebeuren. Zelfs in Europa. Het grote geld gaat nu massaal naar een andere oplossing: bomen planten. Trees.
Overheden en vervuilende multinationals smijten met nullen als het gaat om nieuwe bomen. Bijna elke politieke partij in Nederland pleitte bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen voor zes nullen (‘miljoenen bomen’). Shell mikt ook op dat aantal (‘Nederland krijgt vijf miljoen nieuwe bomen’). De Europese Commissie wil negen nullen (‘drie miljard bomen’).* Het laatste World Economic Forum in Davos deed er nog een flinke schep bovenop: twaalf nullen (‘een biljoen bomen’).
Met het oog op klimaatverandering is het niet onlogisch om naast het behouden van bestaande bossen ook in te zetten op nieuwe bossen. Nieuw groeiende bossen halen zelfs meer CO2 uit de lucht dan oude bossen. Die laatste stoten door verrotting van dood hout bijna net zoveel uit als ze opslaan door nieuwe groei.
Diezelfde logica is gevolgd in Glasgow bij het nieuwe voorstel, ondertekend door 110 landen. Want anders dan bij voorgaande overeenkomsten, kan ook het planten van nieuw bos of zelfs plantages meegerekend worden als bosbescherming. Het lijkt een gouden formule: rijke landen en bedrijven betalen geld om hun CO2-uitstoot te compenseren, en tegelijk herstellen ze daarmee overal ter wereld de natuur door ‘herbebossing’.
Maar zo simpel is het niet. Voor veel ecosystemen is ‘herbebossing’ een regelrechte ramp.
Weg met de woestijn
Nieuw bos aanplanten waar het net gekapt is, prima idee (al is voorkomen beter dan genezen). Het aanplanten van de juiste plantensoorten kan het natuurlijke bosherstel versnellen. Maar veel boomplantprojecten, vooral de hele grote, nemen het niet zo nauw met de term ‘herbebossing’.
Overal waar er maar ruimte is, worden herbebossingsprojecten uit de grond gestampt. Ook als helemaal niet duidelijk is dat op die plek ooit bos heeft gestaan. Sommige delen van Nederland bijvoorbeeld, zijn van nature bedekt met veenmos. Veenpakketten kunnen meters dik worden, en zo meer CO2 opslaan dan welk bos dan ook.
Een andere reden voor een gebrek aan bomen is droogte. Maar liefst 40 procent van al het land op de wereld is bedekt met droge ecosystemen zoals steppe, savanne en woestijn. Daar vind je van nature weinig bomen. En juist dáár vinden veel grootschalige boomplantprojecten plaats. Hun doel, naast CO2 opslag, is het herbebossen van ‘gedegradeerde’ natuur.
Hoewel de meningen verschillen over wanneer een bodem ‘gedegradeerd’ is, is het overgrote deel van droge ecosystemen dat níét. Woestijnen zijn vaak al duizenden of zelfs miljoenen jaren oud. Toch worden ook die gebieden vaak gezien als afgetakelde landschappen door verkeerd menselijk gebruik.
Herbebossing was bijvoorbeeld het originele doel van het ‘Great Green Wall Initiative’. Dit miljardenproject van de Verenigde Naties is al sinds 2007 bezig om ten zuiden van de Sahara een achtduizend kilometer lange muur van struiken en bomen op de savanne aan te planten. The Weather Makers, een Nederlands bedrijf, wil zelfs de hele Sinaï-woestijn in Egypte herbebossen.
Formeel klopt de term herbebossing daar, maar dan moet je wel heel ver terug in de tijd gaan. Elfduizend jaar geleden was de Sinaï groen. Daarna sloeg het klimaat om, werd het gebied droger, en hulde de Sinaï zich in woestijnvegetatie en bijbehorende fauna.
Geen gedegradeerde natuur, maar klimaatadaptatie pur sang; het evolutionaire antwoord op hoge temperaturen en weinig regen.
Woestijnen zijn niet leeg
Ook al staan er geen bomen, woestijnen zijn niet leeg. Het lijkt misschien een dorre boel, maar de ecosystemen in droge gebieden hebben een verbazingwekkend hoge biodiversiteit.
Het woestijnleven heeft zich in miljoenen jaren evolutie aangepast aan de droogte. Sprinkhanen, kevers, stokstaartjes, gazelles – ze kunnen allemaal heel lang overleven met heel weinig water. En als de regens komen, springt de woestijnvegetatie vanuit het schijnbare niets tevoorschijn in een explosie van groen en alle andere kleuren.
Ecologen stellen dat kale grond een belangrijke ecologische functie heeft in heel droge gebieden
Ecologen stellen inmiddels dat zelfs grote stukken kale grond een belangrijke ecologische functie hebben in heel droge gebieden. Die grond is vaak moeilijk doordringbaar. Het water stroomt er weg, richting begroeide locaties. Daar zorgen de planten ervoor dat het water kan infiltreren in de bodem – net genoeg om permanente begroeiing mogelijk te maken.
Juist de natuurlijke vegetatie, ook al lijkt deze nog zo dor en wordt ze afgewisseld met kale plekken, is wat verwoestijning effectief tegengaat.
Dat die gebieden zullen veranderen in een kale zandbak die daarna niet meer zonder hulp kan vergroenen, is een ongegronde angst. Er is weinig wetenschappelijke onderbouwing voor het idee dat schaars begroeide gebieden niet uit zichzelf weer groener kunnen worden als daar genoeg regen voor is.
Waar komt die angst voor de woestijn dan vandaan?
De westerse angst voor woestijn
De framing van woestijnen als gedegradeerde landschappen komt niet uit de lucht vallen. Sterker nog, die is al zo oud als de westerse beschaving, stelt historisch geograaf Diana Davis in haar boek The Arid Lands.
Davis beschrijft daarin hoe de populariteit van die visie oplaaide toen Europeanen de macht grepen in droge gebieden over de hele wereld. Ze zagen mensen in Zuid-Amerika brand stichten op grasvlaktes waar al nauwelijks iets stond, en maakten in Oost-Afrika jarenlange droogtes mee waarin mensen als geraamtes in de huid van hun dieren sneden om het bloed te drinken. De overtuiging van veel kolonisten was dat deze mensen met hun ‘primitieve’ methodes hun eigen graf groeven.
Vooral de Fransen en de Britten, die een groot deel van Noord-Afrika hadden gekoloniseerd, vreesden dat de Sahara en de Arabische woestijn zich zou uitbreiden naar het noorden. En staat er niet in de bijbel beschreven dat de mens de grond moet bewerken, om het Hof van Eden tot een blijvend paradijs te maken?
In de achttiende en negentiende eeuw groeide de overtuiging dat woestijnen geen natuurlijke landschappen zijn, maar door toedoen van de mens verdwenen bossen. Davis beschrijft dat die visie werd gesterkt door de ontdekking van historische klimaatschommelingen, zoals het werk van Alexander von Humboldt. Meren en zeeën bleken vroeger veel hoger te hebben gestaan, en overal in woestijnen werden fossiele plantenresten gevonden.
En dus werd het een logische gedachte dat woestijnen in feite uitdijende zandbakken zijn, die actief tegengewerkt moeten worden. De Franse naturalist Georges-Louis Leclerc de Buffon stelde daarom voor om in ‘verschroeiende woestijnen’ van het Arabische Schiereiland een bos te planten. Ook goed voor de plaatselijke bevolking, die zo ‘de genoegens kunnen proeven van een gematigd klimaat’.
Dit soort ideeën pasten uitstekend bij het koloniale doel. Dat was in de eerste plaats: het produceren en verschepen van handelswaar. Davis komt met voorbeelden van koloniale regimes van Marokko tot India, die het verboden om op traditionele wijze te leven. Volgens hen hadden kamelen en andere grazers oude beschavingen veranderd in verpauperde zandbakken. Nomadische veehouders zouden het land alleen nog maar verder vernielen.
In plaats daarvan mocht de plaatselijke bevolking koloniale akkers inzaaien en bomen planten. Plantages opzetten die van schaars water werden voorzien door grootschalige irrigatiesystemen. Niet zelden waren vernietigende ziektes en grootschalige hongersnood het gevolg.
Nomadisme is echte klimaatadaptatie
De parallellen tussen deze koloniale denkbeelden en sommige van de huidige initiatieven zijn niet van de lucht. The Weather Makers schrijven op hun website: ‘We are turning the Sinai into the lush Garden of Eden it used to be, and we need your help.’*
De NGO Just Diggit, met als doel ‘de aarde afkoelen door Afrika te vergroenen’, heeft een teller die bijhoudt hoeveel mensen ze ‘hebben bereikt met hun bewustwordingscampagnes’. Die teller suggereert dat alleen al het verspreiden van de vergroeningsboodschap bijdraagt aan een gezond klimaat en de ontwikkeling van het Afrikaanse continent.
Die visie verhult de finesses van droge ecosystemen, voor zover die al bekend zijn. Bovendien gaat het voorbij aan de sociaaleconomische situatie van traditionele culturen in veel Afrikaanse landen.
Over de hele wereld zijn er in en om woestijnen nog bevolkingsgroepen die alternatieve culturen levend houden. Zo zijn er rond de Sahara allerlei culturen die zich in de loop van eeuwen of zelfs millennia tot in de puntjes hebben aangepast aan een heel droog klimaat. In plaats van zich te richten op het planten van gewassen, laten ze de natuurlijke vegetatie begrazen door kamelen of zeboes.
Door een deel van het jaar of zelfs permanent rond te trekken, gedijen mensen in een klimaat waar niet genoeg water valt of voedsel groeit om permanent mensen te onderhouden. Herders weten precies waar ze wanneer moeten zijn voor welke grassoorten. Zij zijn ook voorbereid op de grote, onregelmatige droogtes die grofweg eens in de paar decennia voorkomen. De bewoners van zulke gebieden weten wanneer en waarop ze zuinig moeten zijn om ook in periodes van schaarste te overleven.
Tegenwoordig worden nomadische bevolkingsgroepen overal ter wereld gemarginaliseerd door hun eigen overheden. Ze krijgen te horen dat ze niet passen bij de moderne maatschappij. Ze moeten zich vaak vestigen, en krijgen te weinig ruimte om rond te trekken en overbegrazing door hun vee te voorkomen.
Paradoxaal genoeg zijn het juist deze mensen die nu de door het rijke Westen gefinancierde bomen mogen planten – zoals middels de miljoenen ‘green jobs’ van Green Wall Initiative van de VN. Gebrek aan medewerking wordt vaak als struikelblok gezien voor het slagen van projecten. En dat terwijl mensen vaak goede redenen hebben om tegen te zijn.
Bomen planten is geen universele oplossing
Helaas, de wereld vol bomen zetten is geen duurzame oplossing voor de klimaatcrisis. Het koloniale verlangen naar productie heeft de vernietiging van veerkrachtige culturen en ecosystemen op grote schaal in de hand gewerkt. Nu doet het verlangen naar bomen als CO2-opslag dat opnieuw.
De oproep tijdens de klimaattop om bossen te beschermen is terecht, maar het moet niet ten koste gaan van andere ecosystemen. Savanne en woestijnen zijn geen gedegradeerde natuur en verdienen net zo goed bescherming als bossen in tropische of gematigde streken. Er is geen enkele reden om voorrang te geven aan bossen, zoals de overeenkomst nu doet.
In specifieke gevallen kan het best een goed idee zijn om kleinschalig bomen of ander groen aan te planten. Maar daar zullen we het klimaat niet mee redden. Er zijn veel betere manieren waarop Europa kan bijdragen aan de bescherming van bossen en andere ecosystemen, ook voor het klimaat.
Niet door ze zoveel mogelijk te vergroenen, maar door de exploitatie ervan voor Europese handel en consumptie tegen te gaan. Landbouw voor de wereldmarkt, zoals voor de productie van soja en palmolie, is de grootste oorzaak van ontbossing én van het verlies van droge ecosystemen.
Een recent onderzoek door het World Wide Fund for Nature (WWF) concludeert dat de EU tussen 2005 en 2013 verantwoordelijk was voor meer ontbossing dan China, de VS, of welk land dan ook. Die boskap zorgde volgens het WWF ook nog eens voor 40 procent van de Europese broeikasemissies. China is de EU nu voorbijgestreefd wat betreft ontbossing, maar Europese handel is nog steeds het doel van zo’n 16 procent van de wereldwijde boskap.
Die negatieve invloed van Europa kan worden tegengegaan met een landbouwbeleid dat niet meer op import van grondstoffen drijft, harde regels, en handhaving daarvan. Ook bedrijven kunnen ervoor zorgen dat ze minder afhankelijk worden van de import van veevoer, palmolie en tropisch hout. Zo kunnen wij in Europa onze eigen bijdrage aan de opwarming van de aarde verkleinen, én andere ecosystemen en culturen in hun waarde laten.
Waar het uiteindelijk om gaat, is het gebruik van grondstoffen en de daarbij vrijkomende uitstoot te verminderen. Die moeten binnen de grenzen blijven van wat ecosystemen aankunnen. En daarvoor kunnen we hier nog heel wat leren van woestijnbewoners overal ter wereld.
Correctie 9-12-2021: In een eerdere versie stond dat Nigel Farage lobbyist is voor The Weathermakers. Dat klopt niet. Farage is lobbyist voor een ander Nederlands bedrijf, namelijk het CO2-compensatiebedrijf Dutch Green Business Group. Dat is aangepast.