1

Op 17 september 1738, in het Amerikaanse dorpje stormde een kleine, gebochelde man een kerkdienst binnen. Hij had een groot hoofd, korte spillebenen en droeg een lange jas waaronder hij iets verborgen leek te houden. De gelovigen, die in stil gebed waren verzonken, keken verschrikt op toen de man naar voren snelde en

Kaart die aangeeft waar Burlington zich bevind.

De aanwezigen waren allemaal lid van ‘het Religieus Genootschap der Vrienden’, en werden ook wel Quakers (‘Kwakers’) genoemd. Eigenlijk waren het ketters. Ze werden spottend als ‘kwakers’ afgedaan omdat ze tijdens het bidden nogal luidruchtig heen en weer konden schudden – en omdat ze er nogal radicale ideeën op na hielden. De Quakers waren in 1647 afgesplitst van de officiële Kerk van Engeland en snoeihard vervolgd, waarna velen naar Noord-Amerika waren gevlucht.

Die dag in Burlington waren de meest vooraanstaande Quakers van de partij. Onder hen bevonden zich advocaten en notarissen, kooplieden en grootgrondbezitters. Velen waren rijk, sommigen waren schatrijk. En de belangrijkste bron van hun rijkdom? Dat was de slavenhandel.

De dienst was al een tijdje bezig toen de kleine man eindelijk opstond. Quakers hebben geen dominees of priesters, wat betekent dat eenieder die zich geroepen voelt het woord mag voeren. En deze bezoeker voelde zich geroepen. Hij begon te spreken, of zeg gerust te preken, en verkondigde dat eenieder gelijk is in de ogen van God, of je nu arm of rijk, man of vrouw, wit of zwart bent. Hij riep dat slavenhouders de grootste zondaars ter wereld zijn, of sterker nog, de handlangers van Satan.

Op dat moment trok de man zijn lange jas uit. Een schok ging door de zaal toen duidelijk werd dat hij een militair uniform en een groot zwaard droeg. Hij haalde ook een bijbel tevoorschijn en schreeuwde: ‘Zo zal God het bloed vergieten van

Wat er toen gebeurde, zou nog lang worden naverteld. De man stak het zwaard door het boek. De bijbel scheurde open en er spoot bloed uit. Het bloed gutste over zijn armen en spatte in het gezicht van de belangrijkste Quakers op de eerste rij. Chaos. Gegil. Links en rechts vielen mensen flauw, terwijl de kleine man stilstond, zo zou een ooggetuige later melden, ‘als een standbeeld’. Hij werd vastgegrepen en het gebouw uit gesleurd.

Geen van de Quakers, geen lid van die radicale sekte, kon vermoeden dat zich zojuist een historisch moment had voltrokken. Niemand wist dat die 17e september van het jaar 1738 als een kantelpunt de geschiedenis in zou gaan. Een vonk werd een vlam, een vlam werd een vuur, en het vuur zette de wereld in lichterlaaie. De lont was ontstoken door een gebochelde profeet met dwerggroei. Hij was een ketter onder de ketters, een man die ook wel is omschreven als

Zijn naam was Benjamin Lay, en het is een gotspe dat er niet één standbeeld voor hem is opgericht.

Illustratie van Benjamin Lay
Illustraties door Luka van Diepen (redactioneel vormgever bij De Correspondent)

2

Stel je voor dat je morgen wakker wordt in een wereld waarin de slavernij is teruggekeerd. Je slaat de krant open en ziet tussen de advertenties voor wasmiddel en rundergehakt ineens een andere aanbieding:

TE KOOP. Schoonmaakster, 20 jaar, gevaccineerd. Met zuigeling. T.e.a.b.

Verdwaasd loop je naar buiten, langs de vitrines van winkels waar je naast schoenen en spijkerbroeken ook reclame ziet voor ‘ijzeren hangsloten, voor honden of voor slaven’. Je ziet hand- en beenboeien, duimschroeven, en een vreemd instrument waarmee – zo vertelt de winkelier enthousiast – je de mond van een slaaf kunt openschroeven als deze weigert te eten. Je gaat op bezoek bij vrienden die een nieuwe huisgenoot blijken te hebben, Napoleon. Eerst denk je dat het een hond is, maar als hij binnenloopt met gebogen hoofd en dienblad, dringt het tot je door. ‘Zet de koffie hier maar neer, Napoleon’, lacht je gastheer.

Dit was de wereld waarin Benjamin Lay iedere dag wakker werd. Een wereld waarin de kranten vol stonden met advertenties voor slaven. Een wereld waarin winkeliers reclame maakten voor hangsloten ‘voor Zwarten of Honden’, of voor een ‘speculum oris’, een instrument waarmee je de dichte mond van een slaaf kon openwrikken. Een wereld waarin menig slaaf vernoemd werd naar een Romeinse keizer, een Franse koning of een Britse premier, zoals veel baasjes het nu grappig vinden om hun hond ‘Caesar’, ‘Napoleon’

Aan het begin van de achttiende eeuw was de slavernij volkomen normaal in grote delen van de wereld. De heersende klasse vond het logisch dat je anderen kon bezitten en verkopen, zoals je ook kippen en varkens mocht fokken en verhandelen. Dat iemand anders je eigendom kon zijn, hoorde bij het leven zoals regen en zonneschijn, ziekte en dood. Het was altijd zo geweest, in alle landen en alle windstreken, sinds het begin van de geschiedschrijving.

Tot het jaar 1800 was maar liefst driekwart van de wereldbevolking Dwangarbeid en slavernij waren normaal in Afrika en India, in China en de Arabische wereld. Het was wijdverbreid onder de stammen van Noord-Amerika, van de Cherokee tot de Chickasaw, en was de norm in het Rusland van de tsaren. De oude Grieken en Romeinen hadden het ook normaal gevonden om slaven te houden, net als de Maya’s, de Azteken en de Inca’s aan de andere kant van de oceaan.

Vanaf 1492, toen Columbus voet aan wal zette op de Bahama’s, waren de Europeanen begonnen met de uitbouw van het grootste en bruutste slavenrijk in de geschiedenis, dat ook nog eens was gebaseerd op raciale grondslag. De schaal van onderdrukking was ongekend.

Uiteindelijk zouden de Britten, Hollanders, Spanjaarden, Portugezen, Fransen en Denen maar liefst 12 miljoen Afrikanen in slavenschepen vervoeren. Dat waren 35.000 slavenreizen in 350 jaar tijd. Terwijl deftige wijsgeren dikke traktaten schreven over ‘de rechten van de mens’, kochten welgestelde kooplieden miljoenen mensen aan de Afrikaanse kust, om ze te verschepen naar de ‘Nieuwe Wereld’.

Illustratie van slaven boot

*

Ziehier: een wereld waarin niet slavernij, maar vrijheid de uitzondering was. Eeuwenlang draaide de wereldeconomie op gedwongen arbeid.

Als je driehonderd jaar geleden op de hoek van een straat in Londen of Amsterdam, Parijs of New York had verkondigd dat de slavernij moest worden afgeschaft, was je hard uitgelachen. Een enkeling was het misschien, in theorie, met je eens geweest, maar die had de praktische bezwaren onoverkomelijk gevonden. Want als het ene land de slavernij zou afschaffen, zou het andere land de handel dan niet overnemen? En was de slavernij niet de kurk waar de economie op dreef?

Eeuwenlang draaide de wereldeconomie op gedwongen arbeid

Een Britse koopman prees de slavenhandel als ‘het fundament van onze economie (...) en de De populaire auteur James Boswell geloofde dat het afschaffen van de slavernij ‘een extreme wreedheid jegens de Afrikaanse wilden’ zou zijn, omdat zij nu werden ‘behoed voor afslachting of ondraaglijke slavernij Zelfs de ex-slaaf en eerste zwarte predikant van Nederland, Jacobus Capitein (1717-1747), sloot zich aan bij de heersende gedachte dat de slavernij best te billijken was, en

Ondertussen wemelde het van de filosofen, vrijdenkers en intellectuelen die het prima vonden om slaven te houden. De beroemde wijsgeer Aristoteles had al geschreven dat sommige mensen van nature slaaf zijn. De kerkvader Augustinus beweerde dat de slavernij tragisch maar onvermijdelijk was. En de filosoof Immanuel Kant noteerde dat zwarte mensen van nature lui zijn, en ‘geschapen’ voor de brute omstandigheden

Of neem de revolutionaire Founding Fathers van de Verenigde Staten. George Washington had negen van zijn verrotte tanden laten vervangen door Thomas Jefferson beweerde ‘dat alle mensen gelijk zijn geschapen’ en bezat toch zeshonderd slaven, van wie er vier zijn eigen kinderen waren.

Ja, een enkeling twijfelde. Jeffersons geweten bleef knagen en Kant was later iets kritischer op het koloniale project. Maar wat nu vooral in het oog springt, is de hypocrisie van al die zogenaamde vrijdenkers. De Britse filosoof John Locke vond de slavernij ‘zo smerig en ellendig’ en zo ‘tegengesteld aan het edelmoedige temperament’ van zijn natie dat hij het ‘nauwelijks voorstelbaar’ vond dat ‘een Engelsman, laat staan een heer, Toch investeerde meneer Locke een klein fortuin in de slavenhandel van de Royal African Company.

Minstens zo hypocriet was zijn Franse collega Voltaire. Op papier was Voltaire tegen de slavernij, maar hij kon zijn enthousiasme niet verbloemen toen in 1768 een slavenschip naar hem werd vernoemd. In 1789 brak de Franse Revolutie uit onder het motto ‘Liberté, égalité, fraternité’ en kregen verschillende slavenschepen nieuwe namen:

Nee, er was geen vooraanstaand denker die de slavernij expliciet verdedigde. Geen witte man schreef een dik boek met de beste argumenten voor het ontvoeren, verhandelen en uitbuiten van miljoenen medemensen. Maar er was ook niemand die de moeite deed om de slavernij écht te bekritiseren. Blijkbaar was het te risicovol om je reputatie te verbinden aan zo’n radicaal pleidooi.

En dus bleef het bij speldenprikjes. De fameuze Britse schrijver Samuel Johnson zorgde voor een klein schandaal door tijdens een chic diner in Oxford te proosten op ‘de volgende opstand van de negroes Maar veel verder ging zijn protest niet. De slavernij was onsmakelijk, maar ja, wat viel eraan te doen?

Benjamin Lay op een schip.

3

Benjamin Lay werd geboren op 26 april 1682, in een donker kot in het Engelse dorpje Copford. Dat hij anders was dan anderen moet meteen duidelijk zijn geweest. Hij had een groot hoofd, een gebochelde rug en zijn borstkas stak flink vooruit.

Kaart die aan geeft waar Copford licht.

Over zijn kindertijd weten we niet veel, behalve dat hij opgroeide in armoede. Zijn ouders hadden geen geld om hem naar school te sturen, en dus leerde Benjamin zichzelf lezen en schrijven. Als tiener werkte hij als schaapherder, als twintiger ging hij aan de slag als matroos. Jarenlang leefde hij op zee, en leerde hij de mensheid kennen Benjamin noemde zichzelf een burger van de wereld.

Rond 1714 vestigde de kleine man zich in Londen. Wat hij in die jaren uitspookte, weten we vooral dankzij de verslagen van de Quakers, die hun vergaderingen minutieus notuleerden (iets waar historici hun nog altijd dankbaar voor zijn). Benjamin kwam regelmatig voorbij in de notulen, en dan ging het meestal over zijn wangedrag als gemeentelid. Hij had namelijk de gewoonte om diensten binnen te stormen en luidkeels zijn mening te verkondigen. Benjamin had vooral een hekel aan rijke Quakers die ‘een hoge pet ophadden van hun eigen prestaties, en een

Het duurde niet lang of de kleine man stond op het punt te worden geroyeerd. Maar wat bleek: sommige mensen laten zich niet cancelen. De socioloog Albert Hirschman schreef in zijn klassieker Exit, Voice, and Loyalty (1970) dat de leden van een organisatie – of het nu een school is, een bedrijf of een voetbalclub – in essentie twee opties hebben als ze vinden dat hun gemeenschap aftakelt: exit of voice. Vertrekken of protesteren. Het is makkelijker om je biezen te pakken als de dingen niet gaan zoals je wil. Maar loyale mensen, schreef Hirschman, verheffen liever hun stem.

En Benjamin was hondsloyaal. Hij hield van de Quakers en juist daarom kon hij geen afscheid nemen. In 1718 trouwde hij met Sarah Smith, een medegelovige die ook met dwerggroei kampte. Omdat Benjamin inmiddels ruzie had met zo ongeveer iedere Quaker in Londen, leek het wel verstandig om de hoofdstad te verlaten. Sarah en Benjamin hadden gehoord dat er een kleine gemeenschap van Quakers woonde op Barbados, een eiland in de Caraïben.

In de herfst van dat jaar vertrokken ze. Vol goede moed opende het kersverse echtpaar een kruidenierswinkeltje in de haven van Bridgetown, de hoofdstad van Barbados. Wat ze nog niet wisten was dat deze plek, met haar wuivende palmbomen en witte zandstranden, de hel op aarde was.

*

Kaartje met plaats aanduiding van Barbados


Barbados was een van de belangrijkste koloniën van het Britse Rijk. Op een eiland ter grootte van Texel woonden 80.000 mensen, van wie driekwart tot slaaf gemaakt. Als het over de slavernij gaat, denken we vaak aan de dertien Noord-Amerikaanse koloniën, van Pennsylvania tot Virginia. Maar de Caraïbische slavernij was groter, bruter en lucratiever. Dat had alles te maken met het ‘witte goud’ van het koloniale tijdperk, oftewel: suiker.

Eeuwenlang was suiker een luxe die alleen de adel zich kon veroorloven. Maar in de zestiende eeuw hadden de Europeanen suikerriet naar Amerika gebracht, waar het wonderwel bleek te groeien. Vooral de Caraïben groeiden uit tot de sweetshop van de wereld. Maar liefst 60 procent van alle Afrikanen die de barre tocht over de Atlantische Oceaan overleefden,

Voor de witte plantagehouders was de suikerhandel geweldig. Zij leefden in luxueuze villa’s met grote balkons en schitterende uitzichten over de Caraïbische Zee. Daar deden ze zich tegoed aan de meest decadente maaltijden. Zo decadent, dat zelfs een Engelse dame van stand geschokt was toen ze voor het eerst een bezoek bracht aan zo’n kolonie. De vrouw van de gouverneur van Jamaica schreef in haar dagboek:

‘Zoveel eten en drinken heb ik nog nooit gezien! (...) Ik zag sommigen in het gezelschap (...) eten alsof ze nog nooit gegeten hadden – een theemaaltijd, daarna een koffietafel, een groot glas rode wijn, nog een groot glas punch; daarna een glas madeira, sangria, warm en koud vlees, stoofpotten en gebraden vlees, warme en koude gepekelde en gewone vis, peper, gembersnoepjes, citrusvruchten, zoete geleien –

Dit was trouwens het ontbijt.

Voor de zwarte slaven was het leven op de suikerplantages door en door ellendig. Olijven, druiven, katoen, tabak, koffie – qua arbeidsomstandigheden was eigenlijk alles beter dan suiker. Het werk in de Caraïben was krankzinnig zwaar. Gedurende het oogstseizoen van vijf maanden moest er achttien uur per dag worden gezwoegd in de brandende zon. En terwijl de plantagehouders zich volpropten, bestond het dieet van de slaven uit hoogstens wat aardappelen, maïs en (vaak bedorven) pekelharing of stokvis.

Het zwaarste werk werd vooral door vrouwen gedaan. Het gevolg: maar liefst de helft werd onvruchtbaar. Sterker nog, een derde van alle slaven stierf binnen drie jaar aan ondervoeding, tropische ziektes of suïcide. En dus was er een voortdurende toevoer aan nieuwe slaven nodig, anders zou de bevolking met 3 procent per jaar krimpen. ‘De Caraïben’, merkt een historicus op,

Achter de droge cijfers schuilt een nauwelijks te bevatten werkelijkheid. Toen de slavernij in de Verenigde Staten werd afgeschaft, was een geïmporteerde bevolking van ongeveer 400.000 Afrikaanse slaven vertienvoudigd tot een bevolking van bijna vier miljoen. Toen hetzelfde gebeurde in de Britse Caraïben, was een geïmporteerde bevolking van meer dan twee miljoen gekrompen tot slechts 670.000 zielen. De lokale plantagehouders vonden het, in hun eigen woorden,

*

Dit was de hel waarin Benjamin en Sarah Lay arriveerden in 1718. Ze zagen mensen letterlijk omvallen op straat van de honger en de dorst. Hun winkel werd belaagd door wanhopige mensen die smeekten om een beetje voedsel en water. In het begin kon Benjamin nog boos worden als ze iets jatten, en hij sloeg zelfs een keer van zich af. Maar al snel werd hij overweldigd door gevoelens van schuld en spijt.

Kort na aankomst leerde Benjamin een man kennen die iedere maandagmorgen werd afgeranseld door zijn meester. ‘Ik kan het niet meer aan’, verzuchtte de man, en later hoorde Benjamin dat hij op een zondagavond

Op een andere dag was Sarah op bezoek bij medegelovigen, toen ze naast hun huis een naakte, zwarte man aan een ketting zag bungelen. Onder zijn trillende lijf lag een plas bloed. Sarah vluchtte naar binnen en vroeg de bevriende Quakers wat dit te betekenen had. Zij toonden geen enkele wroeging en briesten dat die verrekte slaaf het lef had gehad om twee dagen onder te duiken.

Sarah en Benjamin walgden van al het onrecht dat ze zagen. Ze begonnen slaven uit te nodigen bij hen thuis. Op die bijeenkomsten kwamen al snel honderden mensen af, tot woede van de heersende klasse op Barbados. ‘Suiker wordt gemaakt met bloed’, begreep Benjamin nu. En hij vroeg zich af: ‘O, wanneer zal er

Na bijna twee jaar werd de grond te heet onder de voeten van Benjamin en Sarah, en keerden ze terug naar Londen. Maar wat ze op Barbados hadden gezien, zouden ze nooit meer vergeten.

Slaven benen hangent boven de grond

4

Wie het fenomeen Benjamin Lay verder wil doorgronden, moet nu nog iets weten over de sekte waar hij toe behoorde. De Quakers. We hebben het hier, zonder overdrijven, over een van de belangrijkste sektes in de geschiedenis van de mens. Er zijn nooit veel Quakers geweest (rond 1660 waren het er een stuk of 60.000, minder dan 1 procent van de Britse bevolking), maar zonder die vreemde ketters zou de wereld er vandaag heel anders uitzien.

In de zeventiende eeuw wemelde het in Engeland van de radicale clubjes. Je had de ‘Levellers’, die vonden dat het volk alle macht moest krijgen; je had de ‘Seekers’, die zeiden dat de officiële kerk hartstikke corrupt was; je had de ‘Diggers’, die beweerden dat het land het eigendom van iedereen moest worden; en dan had je nog de ‘Ranters’, die geloofden dat je met drinken, roken, vrijen en vloeken in de hemel kon komen.

Wat al deze radicalen gemeen hadden, was hun diepe afkeer van autoriteit. Ze lieten zich niet de wet voorschrijven door een prins of priester, een koning of paus. En in de jaren vijftig van de zeventiende eeuw sloten veel van die onruststokers zich aan bij de Quakers, die misschien wel het radicaalst waren van allemaal. Om je een idee te geven: Quakers renden naakt kerken binnen en staken publiekelijk bijbels in de fik.

Als de Quakers één dogma hadden, dan was het gelijkheid. Ze weigerden te buigen of te knielen, ook al stonden ze oog in oog met de koning. Ze namen voor niemand hun hoed af en verdomden het om mensen van adel aan te spreken met ‘my Lord’. Ze wilden geen belofte van trouw afleggen aan wie dan ook, en al helemaal geen eed zweren, want Quakers zeiden altijd de waarheid te spreken.

Dienstplicht? Weg ermee. Kerkbelastingen? Vergeet het. Dominees en priesters? Nergens voor nodig – iedereen kon zelf een band opbouwen met God. Kerkgebouwen mochten ook worden afgebroken, want de Heer maakte geen onderscheid qua locatie. Iedere plaats was even heilig en een dienst kon je net zo goed in een stal of een schuur houden. Aan feestdagen zoals Kerst of Pasen deden de Quakers niet, want alle dagen waren gelijk. En als iemand begraven werd kwam er zeker geen grafsteen,

De gelijkheid onder Quakers ging ook op voor vrouwen, die – uitzonderlijk voor die tijd – leidinggevende functies konden vervullen. Maar liefst één op de vijf boeken die door vrouwen werden geschreven in het Engeland van de zeventiende eeuw, Vrouwelijke Quakers werkten als predikanten en profeten, missionarissen en martelaren,

In korte tijd raakten de ketters berucht om het verstoren van kerkdiensten in het hele land. Ze slopen binnen, wachtten tot de dominee het woord nam, en begonnen vervolgens te schreeuwen dat de man zijn waffel moest houden. Quakers reisden de wereld af om Jan en alleman te overtuigen van hun geloof. Een van hen ging op audiëntie bij de sultan in Constantinopel, een ander gaf de paus in Rome de wind van voren (‘Gij zijt waarlijk de Antichrist!’). Die laatste werd de volgende dag trouwens opgehangen.

*

Dit was, kortom, de traditie waar Benjamin Lay op teruggreep. In zijn tijd, meer dan vijftig jaar later, waren de meeste Quakers alweer een stuk conservatiever, zoals dat vaak gaat met radicale bewegingen. Er was een heersende klasse van oude mannen aan de macht gekomen, die dicteerde hoe het geloof moest worden beleden.

Maar Benjamin liet zich niets voorschrijven. Hij verslond de oude boeken van de eerste Quakers. En vanaf het moment dat hij en Sarah terug waren in Londen, trad hij weer in hun voetsporen. Dat wil zeggen: hij begon weer diensten binnen te vallen. En dus kwam hij weer in de problemen, niet in de laatste plaats omdat hij een prominente Quaker Benjamin werd geroyeerd door zijn gemeente in Londen, waarop hij en Sarah verhuisden naar Colchester (ten noordoosten van Londen), waar hij ook werd geroyeerd.

Het was tijd om weer te vertrekken. Al jaren droomden Benjamin en Sarah van een reis naar Pennsylvania, dat ‘Heilige Experiment’ van hun mede-Quaker William Penn in Amerika. Benjamin had hoge verwachtingen van die kolonie, met de grootste Quaker-gemeenschap ter wereld. Hij noemde Pennsylvania ‘dat goede land’ en dacht dat het een plaats was van

Al tijdens de reis begon het te dagen dat Pennsylvania misschien niet het paradijs was waar Benjamin op hoopte

In maart 1732 gingen de Lays aan boord van de driemaster Elizabeth and Dorothy, met bestemming Philadelphia. Al tijdens de reis begon het te dagen dat Pennsylvania misschien niet het paradijs was waar Benjamin op hoopte. Van de matrozen hoorde hij gruwelijke verhalen over de slavenhandel. En bij aankomst zag Benjamin hoe Afrikanen werden verhandeld op de dokken van die ‘Stad van Broederlijke Liefde’.

Wat bleek: meer dan de helft van de Quakers in de nieuwe gemeente van Benjamin en Sarah bezat slaven. Zij moesten ploegen en zaaien, dorsen en wieden, houthakken en land ontginnen, terwijl hun meesters Benjamin walgde ervan. En hij bleek zowaar niet de enige. In Philadelphia woonde namelijk nog een Quaker die fel tegen de slavernij was: Ralph Sandiford.

Een paar jaar eerder had deze Sandiford – ook klein van statuur – een pamflet tegen de slavernij geschreven. Hij geloofde net als Benjamin dat de slavenhandel de grootste zonde van zijn tijd was, maar hij had een hoge prijs moeten betalen voor die overtuiging. De Quaker-oudsten hadden zijn boek verboden en hem het leven zuur gemaakt. Toen Benjamin voor het eerst Sandiford ontmoette, was de laatste al ziek en verzwakt. Hij was gevlucht voor zijn kwelgeesten en woonde in een blokhut ten noordoosten van de stad.

De twee mannen voerden intieme gesprekken over hun geloof, en Benjamin zat als vriend aan Sandifords bed toen die op 40-jarige leeftijd stierf. Hij stierf ‘in grote verwarring van geest’, schreef Benjamin later, want ‘onderdrukking (…)

Benjamin was vastbesloten om de strijd van Sandiford voort te zetten.

*

Ja, er waren eerder mensen geweest die protesteerden tegen de uitwassen van de slavernij. Ja, er was eerder gepleit voor een betere behandeling van slaven, of om ze vrij te laten als ze zich tot het christendom hadden bekeerd. En ja, de geschiedenis zat die keer op keer hun ketens probeerden af te werpen. Tijdens maar liefst één op de tien slavenreizen over de Atlantische Oceaan brak een opstand uit. Maar de bittere waarheid is dat de slachtoffers van het systeem eeuwenlang

Dus de notie van ‘abolitionisme’? Het idee dat het hele instituut van de slavernij kon worden afgeschaft, voor eens en altijd en overal? Dat was nieuw. Dat was nog nooit door iemand geopperd. Of in ieder geval had niemand er serieus voor gevochten – totdat de eerste Quaker-radicalen begonnen aan hun lange strijd, met Benjamin Lay voorop.

Voor Benjamin was er geen compromis mogelijk. Slavenhouders zette hij weg als ‘Beesten, Godslasteraars, Leugenaars, Dieven en Doodslagers Die walgelijke, stinkend rijke Quakers met hun vadsige buiken die op de voorste banken hun dwaalleer verkondigden, zíj waren het virus dat het pure geloof had verziekt.

Scherf

Benjamin begon een jarenlange campagne om zijn medegelovigen wakker te schudden. Hij sloeg theekopjes stuk als er suiker in zat. Hij begon te schreeuwen als een Quaker met slaven het woord nam. Hij noemde ze parasieten en vrienden van Satan. Benjamin werd nog twee keer geroyeerd, en er werd zelfs een soort Quaker-politie ingesteld om ervoor te zorgen dat hij geen dienst meer binnenkwam in heel Philadelphia. En waar hij ook kwam werd Benjamin uitgelachen. De gebochelde profeet werd afgeserveerd als dwaas, als idioot, als gek die zijn verstand verloren had.

Maar de gebochelde profeet was niet te stoppen. Toen hij voor de zoveelste keer op straat was gegooid, ging hij voor de ingang in de modder liggen, zodat iedereen over zijn lijf moest stappen. Op een andere dag kidnapte hij het kind van slavenhouders, om ze te laten voelen hoe het is om je kroost te missen.

Benjamin radicaliseerde nog verder toen zijn steun en toeverlaat Sarah overleed in 1735. Hij verhuisde naar een grot bij Abington, ten noorden van Philadelphia, waar hij leefde als kluizenaar. Hij maakte zijn eigen kleren en plantte zijn eigen voedsel. Hij weigerde ook maar iets te consumeren dat met slavenarbeid was gemaakt, en was ook fel tegen het uitbuiten van dieren.

Scheft van theekopje

Benjamin gebruikte geen schapenwol en reisde altijd te voet, want hij wilde geen misbruik maken van paarden. De kleine man was een veganist, twee eeuwen voor het woord überhaupt werd uitgevonden. Voor Benjamin maakte het allemaal onderdeel uit van één logisch en coherent wereldbeeld. Voor hem Hij dacht logisch door vanuit zijn eerste principes, en veranderde niet alleen de wereld, maar ook zichzelf.

Benjamin Lay was ‘een klassebewuste, rasbewuste, milieubewuste ultra-radicaal’, schrijft de historicus Marcus Rediker in zijn fenomenale biografie. ‘De meesten van ons zouden denken dat deze combinatie van overtuigingen pas mogelijk is sinds de jaren zestig, twee eeuwen na het einde van Lays leven. (...) In zijn tijd was Lay

Fysiek was Benjamin een dwerg, maar mentaal was hij een reus.

In zijn grot bij Abington begon Benjamin te werken aan zijn boek. Meer dan twee jaar schreef hij, de autodidact, aan zijn tirade tegen de slavernij en de Quaker-oudsten. ‘Tijd voor die oude roestige kandelaars om op te krassen’, Benjamin geloofde dat veel meer Quakers tegen de slavernij waren, maar dat de meesten hun mond hielden om de lieve vrede te bewaren.

In juli 1738 was het boek klaar, en zes weken later werd het gepubliceerd door niemand minder dan Benjamin Franklin, de legendarische Founding Father van de Verenigde Staten. Als jongeman had Franklin zelf slaven gehad, maar in zijn latere leven werd hij een voorzichtige abolitionist (zo voorzichtig dat hij wel zijn naam van de titelpagina liet halen).

Kort na publicatie vertrok Benjamin naar Burlington, dat kleine dorp waar de belangrijkste Quakers van Pennsylvania op 17 september 1738 hun jaarlijkse bijeenkomst hielden. De kleine man droeg een lange jas, met daaronder een militair uniform, een groot zwaard en een bijbel.

In de bijbel had hij een varkensblaas verstopt, gevuld met rodebessensap.


Theelepel met suiker

5

Vandaag de dag is Benjamin Lay vrijwel vergeten. Als hij al voorbijkomt in de geschiedenisboeken, dan wordt hij meestal beschreven als een vreemde snuiter die niet helemaal honderd was. Onder het grote publiek is hij totaal onbekend. Er is nog niet eens een steegje naar hem vernoemd, laat staan een standbeeld voor hem opgericht.

Maar in zijn tijd was Benjamin een fenomeen. ‘Er was een tijd’, zo schreef Founding Father Benjamin Rush, ‘dat de naam van deze gevierde christelijke filosoof (…) bekend was bij iedere man, vrouw en Volgens Rush stond Benjamin aan de basis van een revolutie, en leerde hij ‘de weldoeners van de mensheid om niet te wanhopen, als zij tijdens hun leven

Na Benjamin volgden er talloze abolitionisten die zijn werk voortzetten. Velen waren Quakers, en velen hingen een portret van Benjamin aan hun muur. Sommigen waren nota bene de kinderen van de Quaker-oudsten tegen wie Benjamin nog tekeer was gegaan. ‘Het waren vrijwel zeker Ralph Sandiford en Benjamin Lay’, merkt een historicus op, ‘die in de jaren dertig en veertig van de achttiende eeuw

In 1775 werd de eerste Amerikaanse antislavernijorganisatie opgericht door onder anderen Anthony Benezet, die een goede vriend was van Benjamin en door historici wordt beschouwd als De dertig jaar jongere Benezet leefde net als Benjamin in eenvoud, weigerde producten te consumeren die met slavenhanden waren gemaakt, en werd – opmerkelijk genoeg – eveneens vegetariër.

De geschriften van Benjamin en Benezet waren weer van grote invloed op Britse activisten zoals de jonge Thomas Clarkson, die op 25-jarige leeftijd besloot om zijn leven te wijden aan de strijd tegen de slavernij. In 1787 richtte hij in Londen de Society for the Abolition of the Slave Trade op; negen van de elf andere oprichters waren Quakers. De Britse campagne tegen de slavenhandel zou uitgroeien tot een van de meest succesvolle bewegingen ooit – maar dat is een verhaal voor een ander artikel.

Toen Benjamin 18 was, in het jaar 1700, was ongeveer 70 procent van de Quaker-elite in Pennsylvania nog slaveneigenaar. Vijftig jaar later was dat In 1758 besloten de Quakers van Philadelphia om alle slavenhandelaren uit hun gemeenschap te verbannen. Het bezitten van slaven was nog toegestaan (en zou dat nog achttien jaar blijven), maar de eerste stap was gezet.

Toen Benjamin dit nieuws vernam, slechts een paar weken voor zijn dood, was hij even stil. Hij stond op en sprak: ‘Dank en lof zij de Here God.’ Om eraan toe te voegen:

Benjamin werd begraven in een ongemarkeerd graf, naast zijn grote liefde Sarah.

‘Laat uw levens spreken’, zo luidt een oud Quaker-motto. Er zijn weinig levens die zo luid klinken als dat van Benjamin Lay. Het wordt dan ook tijd dat we zijn verhaal weer doorvertellen. Want als het waar is dat zo veel mensen, zo lang, zo blind waren voor zo’n groot onrecht als de slavernij, dan roept dat de vraag op waar we vandaag nog altijd blind voor zijn. Waar zullen onze nazaten straks met afschuw op terugkijken? En wie zijn de Benjamin Lays van onze tijd?

Meer lezen?

Als je gelooft dat iedereen gelijk is, waarom ben je dan zo rijk? In 1971 kwam een 25-jarige filosoof met een gedachte-experiment dat duizenden mensen tot op de dag van vandaag bezighoudt. Als jij, inwoner van een van de rijkste landen ter wereld, het leven kunt redden van tientallen kinderen in nood, waarom doe je dat dan niet? Dit is het verhaal van een van de interessantste, en meest confronterende, bewegingen van onze tijd. Lees mijn artikel hier terug Wat het verhaal van mijn voorouders me vertelt over Keti Koti en de grenzen van vrijheid Op 1 juli 1863 schafte Nederland officieel de slavernij af. Het systeem veranderde, maar in Suriname bleef dezelfde onderdrukker aan de macht. Het verhaal van een van mijn voorouders laat daarentegen ook zien hoe de grenzen van vrijheid in die tijd opgerekt konden worden. Ik denk aan hem, als ik denk aan wat we vieren tijdens Keti Koti. Lees het essay van Raoul de Jong hier terug