In de week waarin de Verenigde Staten en de wereld stilstaan bij de voortgaande ondermijning van de Amerikaanse democratie, schreeuwt een complotgelovige met een brandende fakkel voor het huis van D66-leider Sigrid Kaag intimiderende leuzen. Hij belt aan en wil een gesprek. De actie wordt live uitgezonden door een medestander.

De politie heeft de man, die eerder demissionair minister Hugo de Jonge bij zijn huis bedreigde, aangehouden. Verschillende fractievoorzitters verwierpen het gebeurde; sommigen bekritiseerden Forum voor Democratie, Ook een man die eerder minister-president Rutte bedreigde en een rechterlijk verbod heeft in diens buurt te komen werd opgepakt wegens herhaling. De Jonge zegt dagelijks bedreigd te worden.

Het zwaaien met een fakkel, ministers thuis ‘om een gesprek vragen’, het roepen om tribunalen, het is allemaal niet onschuldig. Het zijn bewuste verwijzingen naar de

In dit grimmige klimaat gaat het nieuwe kabinet aan het werk.

Toch ruimte voor legitieme kritiek

Democratische instituties worden wereldwijd bedreigd door extreem- en nationalistisch rechts, ook in Europa, ook in Nederland. Dat vraagt om respect voor degenen die bereid zijn in 2022 ministeriële verantwoordelijkheid op zich te nemen, zonder dat legitieme kritiek binnen de democratische verhoudingen ongepast moet worden verklaard.

De partijen die Nederland de laatste dertig jaar hebben bestuurd, hebben welvaart én onrecht gecreëerd

Natuurlijk kun je de theorieën van corona-complotdenkers grotendeels parkeren in het land der nachtmerriefantasieën. Maar ook dan blijft er reden genoeg om een deel van de breed levende onvrede over de prestaties van de Nederlandse overheid en de daarvoor verantwoordelijke politiek serieus te nemen.

De partijen die Nederland de laatste dertig jaar hebben bestuurd, hebben welvaart én onrecht gecreëerd. Het blijft nodig die te ontwarren. Het blijft zinvol met die blik ook dit jaar de regering te volgen en zo mogelijk langs een democratische meetlat leggen.

Als Rutte IV slaagt, wordt Nederland er beter van. Niet iedereen heeft dezelfde definitie van succes, maar voor dit land is het toch wel duidelijk waar het op aan komt: noodzakelijke klimaatmaatregelen nemen; ongelijkheid verkleinen; het onderwijs, de levensverwachting, de woonkansen en de rechtsbescherming verbeteren; zorgen voor een eerlijk en uitvoerbaar belastingstelsel; de democratische rechtsstaat en de internationale rol van Nederland waar nodig herstellen – dat soort dingen.

Wat maakt een goede minister?

Laten we voor de overzichtelijkheid uitgaan van de veronderstelling dat bewindslieden ertoe doen, dat goede ministers en staatssecretarissen het land helpen de juiste afslagen te nemen. Laten we vervolgens aannemen dat het resultaat van hun inspanningen meetbaar, althans merkbaar is.

Wat maakt een minister (en daarbij inbegrepen staatssecretaris) in deze crisistijd dan een goede? In de eerste plaats wat in de VS bij klassieke presidentsverkiezingen ‘the character issue’ heet. Heeft hij of zij principes, voldoende stevigheid en empathie om die in redelijkheid toe te passen? Daarnaast is het meer dan een beetje nuttig als betrokkene kennis van zaken heeft en de taal van het veld spreekt.  

Om maar te beginnen bij de voorzitter van de nieuwe ministerraad, de man die zijn vierde kabinet leidt: als iemand weet waar het in het landsbestuur om gaat is het wel Mark Rutte. Hoewel, je kunt je na al die jaren afvragen of hij behendigheid en haalbaarheid niet te vaak verwart met inzien en uitdragen wat echt nodig is.

Heeft Rutte ook op metaniveau door wat hij en zijn collega’s in de loop der jaren van de overheid hebben gemaakt: een argwanend warenhuis in voorzieningen waar iedere burger een verplicht abonnement op heeft? Is de zwaai naar groen en Europees gemeend of een kwestie van meeveren met de tijdgeest?

Wat betreft character is Rutte een wandelende tegenstrijdigheid. Aardig, attent, soms opvliegend, maar meer over het proces dan over de inhoud. Aan empathie ontleende overtuigingskracht? Dat is de vraag. ‘Groningen’ en de toeslagenaffaire krijgen nu een probleemeigenaar, maar de ontsporingen waren voor wie het wilde weten niet geheim. De slijtplekken (betrapt op structureel jokken en manipuleren) van het afgelopen formatiejaar zal hij niet zonder reële nieuwe prestaties doen vergeten.

Deskundigheid is net zo belangrijk als karakter

In december hield ik een meer dan loyaliteit aan de partij en de baas. Het nieuwe kabinet is een mix van beide soorten.

D66 is met de meeste bewindslieden van het deskundige soort gekomen. Robbert Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) is een topper op alle drie gebieden van zijn ministerschap, en een meester in het uitleggen van ingewikkelde verbanden. Voor hem wordt de vraag of hij het karakter heeft om samen met ambtenaren, de Kamer en het veld keuzes te maken en die vol te houden. Kortom: kan Dijkgraaf ook politiek uitblinken? Zal hij als mentor de onervaren co-minister Dennis Wiersma (VVD, Primair en Voortgezet Onderwijs) kunnen helpen nuttig werk te doen?

Een vergelijkbare vraag geldt voor die andere deskundige in D66-shirt, Ernst Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Zijn voordeel, coronabekendheid, kan een nadeel worden – hij heeft een deel van zijn toekomstige ambtenaren al tegen zich in het harnas gejaagd, maar dat hoeft niet fataal te zijn.

Als iemand weet wat wel en niet werkt in het complexe Nederlandse zorglandschap, dan is het wel Ernst Kuipers

De maag-, darm-, leverspecialist is alweer acht jaar bestuursvoorzitter van het Erasmus Medisch Centrum. Hij weet dus van het vak en van het organiseren ervan. Ook hij zal tegen poldertraagheden aan lopen en politieke steun moeten zien te vinden voor soms impopulaire maatregelen. Aan de andere kant: als iemand overzicht heeft, en weet wat wel en niet werkt in het complexe Nederlandse zorglandschap, dan is het wel Ernst Kuipers. We kunnen ons verheugen op levendige Kamerdebatten.

Ingewikkelder wordt het voor de ministers van de tweede categorie. Dat zijn de ministers die ‘inwonen’ bij een minister van. Zij hebben geen eigen begroting en een compleet ambtelijk apparaat, en zijn te herkennen aan het voegwoord voor. Dus de minister voor Klimaat (Rob Jetten, D66, voordeurdeler bij Economische Zaken), voor Buitenlandse Handel (Liesje Schreinemacher, VVD, inwoner bij Buitenlandse Zaken) of voor Langdurige Zorg en Sport (Conny Helder, VVD, bij Volksgezondheid).

Alle drie hebben een onderwerp dat zij aardig kennen, waarbij voormalig D66-fractievoorzitter Rob Jetten het meest ingevoerd is in Den Haag. En dat zal hij nodig hebben: hij moet veel harten en zielen winnen, en vervolgens de industrie overhalen om te vergroenen. Daarbij zal hij alle steun kunnen gebruiken van de nieuwe minister van Economische Zaken, Micky Adriaansens (VVD), die een potje kan breken bij het bedrijfsleven.  

Justitie als werkervaringsplaats

Een geval apart wordt het ministerie van Justitie. De hoofdminister, Dilan Yeşilgöz (VVD), gaat er prat op dat zij geen jurist is. Daarvan heeft het ministerie er al genoeg, zegt zij. Zelf studeerde zij Cultuur, Organisatie en Management aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zij ziet het als haar taak de deskundigen politiek te sturen. Een vergelijkbare uitdaging doet zich voor bij de minister voor Rechtsbescherming op hetzelfde ministerie, Franc Weerwind (D66). Hij studeerde bestuurskunde, het onkruid van het openbaar bestuur.

De tweedeling van het ministerie (naast de staatssecretaris voor asielzaken) is op zichzelf al merkwaardig. Een minister van Justitie zou – uit de aard van het begrip justitie – rechtsbescherming tot haar taak moeten rekenen. Wie de tussen de vertrekkende bewindslieden leest, ziet dat de hoofdminister (Ferd Grapperhaus, CDA) vooral veiligheid doet en de voor-minister (niet-jurist Sander Dekker, VVD) de meeste juridische onderwerpen. Dat is geen onverdeeld succes geworden qua rechtsbescherming. De en de sociale advocatuur hebben hem overleefd.

Hoe Yeşilgöz en Weerwind hun taken ook verdelen, beiden zullen in hoge mate blind moeten varen op hun ambtenaren en hun politieke instincten. Nu hebben eerdere VVD-bewindslieden die wel jurist waren het ministerie voortijdig moeten verlaten, dus de opleiding biedt geen garantie. Maar juist nu de kwaliteit van de wetgeving en de rechtsstaat zo onder druk staan, is politiek-emotionele sturing van dit sleuteldepartement niet het eerste waar je aan denkt.

Bij Defensie zijn overwicht en realisme nodig

Eenzelfde vraagteken is te zetten bij Defensie. Na jaren bezuiniging en verwaarlozing, lippendienst aan een brede wereldomspannende taakopvatting en een gênant gebrek aan mensen en materieel in de praktijk, zou je verwachten dat er weer eens een vakpersoon aan het roer van dat ministerie wordt gezet.

Mede dankzij effectief lobbyen door waarnemend minister Henk Kamp (VVD) schuift het coalitieakkoord miljarden naar Defensie om achterstallig onderhoud, negenduizend vacatures en een verouderd loongebouw weg te werken. Maar er is meer nodig.

Defensie is de laatste jaren steeds meer geleid door burgerambtenaren, procesmanagers met ervaring op andere ministeries of het provinciebestuur.

De commandant der strijdkrachten, de hoogste militair, is de enige in de top die militair van wanten weet. Hij zit aan een hoekje van de besluitvormingstafel. De meesten in die rang zijn uiteindelijk loyaal aan de politieke leiding, en zo hoort het ook, maar het is tijd de ogen te openen en voluit te erkennen dat de Nederlandse krijgsmacht internationaal of op Europees niveau geen deuk in een pakje boter kan slaan. Minister Ank Bijleveld (CDA) gaf in haar toe dat de krijgsmacht zelfs haar grondwettelijke sleuteltaak – verdediging van het eigen grondgebied – niet kan waarmaken.

Nederland kan niet meer de pretentie hebben te land, ter zee en in de lucht volop mee te draaien

Het is dus nodig dat die ambtelijke praatleiding van Defensie niet weer een nota of een visie schrijft, maar erkent dat Nederland lid is van de NAVO en de EU, en binnen die organisaties verplichtingen op zich neemt en heeft genomen. Dat betekent dat Nederland niet meer de pretentie kan hebben te land, ter zee en in de lucht volop mee te draaien. Het zal erop aankomen de afgesproken taken eindelijk serieus te nemen, de noodzakelijke kosten te maken en daarin ook gevaarlijke missies niet te schuwen. Wie hoopt op bescherming door partners zal zelf ook geld en moed moeten inbrengen (oftewel: burden sharing en risk sharing). De Nederlandse landmacht voldoet daar volstrekt niet aan.

Voor die omwenteling zou een minister met militair-strategische ervaring voor de verandering geen gek idee zijn. Er zijn generaals en generaals. Wat je nodig hebt, is er een die in gewoon Nederlands kan uitleggen waar het op staat en wat daarvoor nodig is. Oud-commandant der landstrijdkrachten

De beoogde minister van Defensie, Kajsa Ollongren (D66), voldoet niet helemaal aan dat profiel. Zij komt van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Haar opvolger bij dat ministerie, Hanke Bruins Slot (CDA), had nog meer voor de hand gelegen voor Defensie: zij was als beroepsmilitair, geen generaal, maar wel pelotonscommandant in Uruzgan. Dat geeft wel een ander perspectief. Het politieke plaatje pakte anders uit.

Dat neemt niet weg dat Ollongren in de leer kan gaan bij echte militairen in binnen- en buitenland, en haar tact en ambtelijke ervaring kan inzetten om de totale renovatie van de krijgsmacht met kracht ter hand te nemen. Waar zij de democratische vernieuwing op Binnenlandse Zaken met een wel erg aanpakte, zal zij de nieuwe militaire werkelijkheid (ha Rusland, dag China) in eigen land met meer durf over het voetlicht moeten brengen.

Groeien is mooi, ervaring beter

Dat geldt natuurlijk ook voor Wopke Hoekstra, die uit het Buitenlandse Zaken-vliegtuig zijn rol als CDA-leider en vicepremier zal moeten waarmaken. Genoeg gezegd over de noodzaak zijn reputatie en die van Nederland in te repareren, na zijn hardhandige opstelling kort na de uitbraak van de coronacrisis. Hoekstra brengt beperkte diplomatieke ervaring mee. Het is denkbaar dat hij er realisme en enthousiasme in kan ontwikkelen.  

Zo is er nog een heleboel te zeggen over alle andere bewindslieden. Zoals de staatssecretaris voor Digitalisering. Alexandra van Huffelen heeft bij Financiën kunnen zien dat je niet meer moet beloven dan de mensen en hun computersystemen aankunnen. Aan haar de schone taak dat inzicht rijksbreed uit te rollen. Gek overigens dat D66 niet een deskundiger kandidaat kon vinden.

Of de nieuwe staatssecretaris voor Belastingzaken, CDA’er Marnix van Rij. Nederland is geen belastingparadijs, was een van zijn allereerste uitspraken. Hopelijk gaat hij geen oude platen draaien en energiek aan de slag. Fiscaliteit is wel zijn vak, dus daar hoeft het niet aan te liggen.

Aangetrokken om af te treden

Wat eigenlijk vrij doorzichtig is in de opstelling van het nieuwe kabinet, is dat er rekening gehouden is met de parlementaire enquêtes die de komende periode zullen worden afgerond. Door een staatssecretaris voor Mijnbouw te benoemen (een titel met een hoog jarenvijftig-gehalte), hopen de andere ministers niet te hoeven aftreden wegens de Groningen-enquête, die in het voorjaar van 2023 wordt verwacht. Sterkte Hans Vijlbrief (D66).

Hetzelfde geldt voor de staatssecretaris belast met de afwikkeling van de toeslagenaffaire. Daar zijn al zo veel bewindslieden om afgetreden, dat één aftredende staatssecretaris misschien wel genoeg zal zijn. Gefeliciteerd Aukje de Vries (VVD), met uw nieuwe positie.

De zal misschien zo veel tijd kosten dat Ernst Kuipers tegen die tijd wel weer toe is aan een nieuwe, meer medische uitdaging.

Waarom geen sollicitatiegesprekken met de Tweede Kamer?

Blijft één raadsel over. Waarom durft de in maart gekozen nieuwe Tweede Kamer, die de mond vol had van een nieuwe bestuurscultuur, het niet aan om wat macht terug te pakken door de voorgestelde bewindslieden een voor een uit te nodigen voor een goed gesprek? Zoals dat gebeurt in het Europees Parlement, met toenemend effect: kandidaat-Eurocommissarissen die tijdens zo’n sollicitatiegesprek niet overeind blijven, kunnen tijdig worden vervangen. In gemeenteraden gebeurt vaak iets vergelijkbaars.

Dit even eenvoudige als praktische middel om de benoeming van nieuwe bewindslieden aan zinvolle parlementaire controle te onderwerpen, werd in 2005 al voorgesteld door Femke Halsema (GroenLinks), en in 2015 door toenmalig D66-leider Alexander Pechtold.

Een werd in 2020 met gering verschil verworpen. Sommige tegenstemmers vreesden een populistische shootout. Dat risico geldt in de huidige Kamer met negentien fracties al voor ieder Kamerdebat. Anderen zijn bang medeverantwoordelijk te worden voor ‘goedgekeurde’ kandidaten. Maar wie in een sollicitatiegesprek enige stressbestendigheid toont en laat zien greep te hebben op zijn of haar onderwerp, gaat zekerder van start. En kan later alsnog uitglijden, of boven zichzelf uitrijzen.

Voor nieuwe en meer dualistische verhoudingen tussen parlement en regering zal de Kamer meer moeten doen dan de ochtendkrant van de dag op de agenda zetten. De nieuwe ministers en staatssecretarissen kunnen we alleen maar de vrijheid van geest toewensen om het verschil te maken.

Lees ook:

Het coalitieakkoord 2021: genoeg genavelstaard. En nu doorpakken, maar dan écht Het is zover. De vier onderhandelende partijen hebben een coalitieakkoord de wereld ingestuurd. Is het kort, ging het snel, zijn knopen doorgehakt, worden de grote problemen van onze tijd aangepakt? Neuh. Politiek Dagboek over hoe dat komt, en wat er staat. Lees het artikel hier Het coalitieakkoord: afzien met elkaar en vooruitschuiven naar de toekomst Op 10 januari staat kabinet-Rutte IV op het bordes. De plannen lijken ambitieus. Maar wie goed kijkt, ziet met name uitstelgedrag en een schreeuwende leegte waar het nieuwe kabinet de grootste knopen heeft door te hakken. Lees het artikel hier