Dezelfde Cito-score en toch een ander schooladvies? Zo gek is dat niet, zegt deze econoom
Kinderen van lageropgeleide ouders krijgen aan het eind van groep 8 vaak een lager schooladvies dan kinderen van hogeropgeleide ouders – ook als ze hetzelfde scoren op de eindtoets. ‘Kansenongelijkheid!’ wordt er dan geroepen. Leraren zouden discrimineren. Maar deze econoom geeft een andere verklaring: een meetfout.
Ieder jaar constateert de Onderwijsinspectie hetzelfde: kinderen van lageropgeleide ouders krijgen vaker een lager schooladvies dan kinderen van hogeropgeleide ouders. Ook als ze dezelfde score op de eindtoets hebben.
Kansenongelijkheid!
De oorzaak die vaak wordt aangewezen: leraren zullen wel bevooroordeeld zijn. Ze hebben verschillende verwachtingen van kinderen uit verschillende sociale milieus. De verschillen tussen eindtoets en het uiteindelijke schooladvies krijgen veel aandacht in het politieke en publieke debat. En op basis daarvan wordt beleid gevoerd. Wat moet belangrijker zijn: het oordeel van de leraar of de uitslag op de toets?
Een belangrijk doel van dat beleid is het vergroten van kansengelijkheid. Maar, zegt econoom Thomas van Huizen van de Universiteit Utrecht, het is maar de vraag of er op het gebied van gelijke kansen wel zo veel valt te winnen met schooladviezen. Want, zo concludeert hij na onderzoek: de kansenongelijkheid veroorzaakt door schooladviezen wordt overschat.
Naast bevooroordeelde leraren zijn er namelijk ook twee andere verklaringen voor dat patroon van hogere adviezen voor kinderen van hogeropgeleide ouders. Een daarvan hoor je nog weleens voorbijkomen: dat ook andere vaardigheden – studievaardigheden bijvoorbeeld – een rol spelen in het advies. Maar over de andere hoor je vrijwel nooit iemand: dat er sprake is van een meetfout.
Van Huizen: ‘In theorie zou het kunnen zijn dat wat wij kansenongelijkheid door schooladviezen noemen, niets anders is dan een statistisch artefact.’
Dat moet je me uitleggen. Stel dat twee kinderen in een klas een Cito-score van 545 halen. Het ene kind heeft hogeropgeleide ouders en krijgt een vwo-advies. Het andere kind heeft lageropgeleide ouders en krijgt een havo-advies. Waarom zou dat géén kansenongelijkheid zijn?
‘Je kunt het ook omdraaien. Als kinderen dezelfde eindscore hebben, dan zie je dat kinderen van lageropgeleide ouders het vaak slechter hebben gedaan op andere objectieve toetsen. Het zou kunnen dat leerkrachten in hun advies daarvoor corrigeren. Als er op de eindtoets één keer een wat hogere uitslag is, waarom zou je daar dan je advies op aanpassen? Dan moet je wel echt een patroon in meerdere toetsen zien. De kans dat je zo’n patroon ziet – dat een kind consequent op vwo-niveau scoort bijvoorbeeld – is groter bij een kind van hogeropgeleide ouders.’
‘Onderzoekers kijken vaak naar het toetsadvies dat uit een eindtoets komt rollen. Dat zijn scores binnen een bepaalde bandbreedte: een Cito-score van 545 tot 550 betekent bijvoorbeeld een vwo-advies. Maar als je kijkt naar de exacte scores, dan zie je dat kinderen van lageropgeleide ouders gemiddeld meer aan de onderkant van die bandbreedte zitten, en die van hogeropgeleide ouders meer bovenaan. Kinderen van lageropgeleide ouders krijgen inderdaad een lager schooladvies bij hetzelfde toetsadvies. Maar dat een docent een andere afweging maakt, is niet zo gek.’
Ik ben neerlandicus en heb nog nooit een vak statistiek hoeven volgen. Wat bedoel je met die ‘meetfout’?
‘Kijk, met een toets probeer je iets te meten. Taal- of rekenvaardigheden bijvoorbeeld. Maar er zit altijd een gat tussen wat je wilt meten en wat je daadwerkelijk meet. Dat is met elk meetinstrument zo, ook met toetsen. Door toevallige omstandigheden zit er een bepaalde onnauwkeurigheid in zo’n meetinstrument. Er kunnen bijvoorbeeld toevallig veel oefeningen in de toets zitten waar je juist wel of juist niet goed in bent, je kunt je dag niet hebben, er is een bepaalde gokkans. Dat soort toevalligheden bepalen de uitkomst van een toets.’
Maar die zijn willekeurig. Waarom zouden die dan van invloed zijn op het verschil tussen kinderen van lager- en hogeropgeleide ouders?
‘Een willekeurige meetfout pakt niet willekeurig uit. De gemiddelde vaardigheden van die twee groepen liggen uit elkaar. Een hoge score op de eindtoets van een kind van hogeropgeleide ouders zit dichter bij het gemiddelde van die groep dan een hoge score van een kind van lageropgeleide ouders. En hoe meer een score naar de extremen van een groep gaat, hoe groter de kans is dat dat door een meetfout komt.’
‘Je kunt het ook zo zien. Stel: je zou twee eindtoetsen na elkaar doen. Je neemt de groep die het heel goed deed in die eerste toets, waarin zowel kinderen met hoger- als kinderen met lageropgeleide ouders zitten, en twee weken later geef je ze een andere versie van dezelfde toets. Wat je dan gemiddeld zal zien, is dat die kinderen van lageropgeleide ouders terugzakken richting hun gemiddelde. Regression to the mean, heet dat.’
Het is makkelijk om een patroon te zien in de data en te zeggen: dat zal wel door een verschil in verwachtingen van leraren komen
‘Dat dit zo moeilijk is om uit te leggen, is misschien ook wel een van de redenen waarom dit een beetje vergeten wordt. Het is natuurlijk makkelijker om een patroon te zien in de data en dan te zeggen: dat zal wel door een verschil in verwachtingen van leraren komen. Daar kan iedereen zich wel wat bij voorstellen. Maar wat die meetfout nou is…’
Wat gebeurt er met de Nederlandse data als je wél corrigeert voor de meetfout?
‘Dan kom je echt op heel andere resultaten. Na correctie voor die meetfout zie je dat kinderen van hogeropgeleide ouders geen significant grotere kans hebben op minstens een havo-advies, gegeven hun score op de toets.’
‘Wat je ook ziet is dat de middengroep, kinderen van ouders die niet heel hoog- maar ook niet heel laagopgeleid zijn, er relatief slecht vanaf komt qua advisering. Wat daar precies achter zit, is een beetje gissen. Het zou kunnen dat leerkrachten hoge verwachtingen hebben van kinderen van hogeropgeleide ouders, en tegelijkertijd kinderen van lageropgeleide ouders meer gunnen of een ontwikkeling bij hen zien waardoor ze hun meer kansen gunnen.’
Maar… de kansenongelijkheid neemt toch toe? Ik herinner me dat er in 2015 iets veranderde in de advisering. In plaats van eerst de eindtoets maken en daarna het schooladvies, kregen groep 8’ers voortaan eerst een schooladvies van hun leerkracht en maakten ze daarna een eindtoets – waarna de meester of juf het advies nog kon bijstellen.
Het gevolg, zo was de conclusie: kinderen van lageropgeleide ouders krijgen weer minder vaak een vwo-advies dan kinderen van hogeropgeleide ouders. Oftewel: de kansenongelijkheid nam weer toe.
‘Ja, dat was toen zo’n beetje de conclusie. Er wordt ook vaak gezegd dat dat komt doordat hogeropgeleide ouders pushen voor een hoger advies. Dat speelt waarschijnlijk ook een rol, maar ook allerlei andere dingen spelen mee.’
Zoals?
‘Prikkels veranderen. Als je vóór de eindtoets een schooladvies krijgt, ontstaat er een groep die al tevreden is met het advies. Die hoeven zich dus niet echt meer in te zetten voor de eindtoets en kunnen bij wijze van spreken lege blaadjes inleveren, dat maakt toch niet meer uit. Zeker als je een vwo-advies hebt, is je ticket al binnen. Maar voor een andere groep staat er bij de eindtoets nog steeds veel op het spel, het is een van de laatste kansen om toch een hoger advies te krijgen. Dat verstoort het patroon heel erg.’
‘Ik heb data van voor die wijziging genomen. In het laatste jaar voor die verandering kun je nog goed corrigeren voor de meetfout. Maar nu is er een systematische meetfout ingeslopen, waardoor we eigenlijk niet zo goed meer weten wat we meten met die eindtoets. Als de eindtoets minder goed de vaardigheden van leerlingen meet, wordt de meetfout groter en lijkt het alsof de kansenongelijkheid is toegenomen. Dat is ook wat de Onderwijsinspectie concludeerde en wat de media overnamen.’
De ongelijkheid is de afgelopen jaar niet toegenomen, maar eerder afgenomen
‘Maar economen Lex Borghans en Ron Diris laten zien dat de ongelijkheid de afgelopen tien jaar niet is toegenomen, maar eerder afgenomen. Het verschil in scores tussen leerlingen is na die wijziging in 2015 iets afgenomen, omdat kinderen van hogeropgeleide ouders het minder goed zijn gaan doen op zo’n eindtoets, en kinderen van lageropgeleide ouders iets beter. Dat is een heel ander beeld dan vaak wordt geschetst: dat het allemaal dramatischer wordt.’
We overschatten de kansenongelijkheid door schooladviezen, zei je, terwijl daar wel veel aandacht voor is. Waar zou dan meer aandacht voor moeten zijn?
‘Vooral voor het feit dat het niveau in bijvoorbeeld taal- en rekenvaardigheden van kinderen van lager- en hogeropgeleide ouders, zeker in groep 8, ontzettend ver uit elkaar ligt. En dat verschillen in vaardigheden al op heel jonge leeftijd zichtbaar zijn, ruim voor de start van de basisschool. Ook weten we dat de verschillen in vaardigheden tussen leerlingen door de schoolsluitingen de afgelopen jaren verder zijn vergroot. Het zou veel meer moeten gaan over hoe we die kloof kunnen dichten vóórdat kinderen in groep 8 zitten.’