De niet zo subtiele kunst van giving a fuck

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
Illustraties door Ralph Zabel (voor De Correspondent)

De meeste mensen zullen de wereld niet veranderen. De kleine groep die dat wel doet, vaart op haar eigen kompas, maakt het zichzelf bewust moeilijk en wordt vaak verketterd door de rest. Om de grote problemen van onze tijd aan te gaan hebben we meer van dit soort radicalen nodig. 

Er is een citaat van de antropoloog waar ik vaak aan moet denken. ‘Twijfel er nooit aan’, zei ze, ‘dat een kleine groep van weldenkende, toegewijde burgers de wereld kan veranderen. Het is namelijk nooit anders gegaan.’

Dit klinkt als een vrolijke lijfspreuk voor idealistische wereldverbeteraars, maar het is een brute constatering. Let vooral op die laatste zin: Het is namelijk nooit anders gegaan. Eigenlijk zei Mead dat de meeste mensen aan de zijlijn staan. De meesten veranderen de wereld niet, en worden vergeten omdat er weinig te herinneren valt.

De mens is, laten we eerlijk zijn, van nature een kuddedier. De meesten leven ons leven zoals dat van ons wordt verwacht. We doen wat ons wordt voorgedaan, we pakken wat ons wordt aangereikt, we geloven wat ons wordt wijsgemaakt. Ondertussen voelen we ons misschien vrij, maar in feite volgen we het script dat hoort bij ons soort leven.

Een van de eerste filosofen die deze waarheid feilloos blootlegde, was Diogenes van Sinope. Al tijdens zijn leven, meer dan tweeduizend jaar geleden, stond hij bekend als het zwarte schaap van de filosofie. Diogenes moest weinig hebben van ‘beschaafde’ regels en mensen die ze achteloos volgen. Hij poepte in het theater, masturbeerde op straat en piste op mensen die hij niet mocht – letterlijk.

Was je prins of koning, rijk of beroemd? Diogenes was niet onder de indruk. Het verhaal gaat dat Alexander de Grote eens een bezoek bracht aan de filosoof, net toen die aan het luieren was in de zon. Alexander was nogal onder de indruk van de beroemde wijsgeer en vroeg of hij iets voor Diogenes kon doen. ‘Ja’, antwoordde deze, ‘ga uit mijn zonlicht.’

Als Diogenes érgens een hekel aan had, dan waren het denkers die niet leefden naar hun principes. Collega’s die grote theorieën over goed en kwaad verkondigden terwijl ze hun eigen leven niet veranderden, kon hij niet serieus nemen.

Een van de bekendste Diogenes-anekdotes is dat hij op klaarlichte dag met een lamp over de markt liep. Toen hem gevraagd werd wat hij aan het doen was, antwoordde hij: ‘Ik zoek een mens.’ Soms wordt die zin vertaald als ‘Ik zoek een eerlijk mens’, maar het punt van Diogenes was radicaler. Hij vond dat de meeste mensen zich gedroegen als willoze schapen

Psychologen spreken ook wel van ‘autofobie’, de angst om een individu te zijn. Die vrees is diep geworteld in de menselijke natuur. Mensen kunnen plechtige verhalen vertellen over hun diepste overtuigingen, maar wat we doen is vooral een kwestie van na-apen. Ons verlangen om erbij te horen is meestal sterker dan ons eigen moreel kompas.

Wie gewoon zijn leventje leidt, verwart vrijheid dan ook al snel met vrijblijvendheid. Doen waar je zin in hebt, meedeinen met de massa, want ‘je bent goed zoals je bent’. Maar wat als dat niet zo is? Als we Margaret Mead mogen geloven, dan zijn er kleine groepen van toegewijde burgers voor wie echte vrijheid fundamenteel verbonden is met zelfdiscipline. Zij varen op hun eigen kompas, maken het zichzelf bewust moeilijk, en leggen de lat hoger dan de rest.

Sterker nog, zij veranderen de wereld.

Hoe moeten we ze noemen, die bijzondere mensen waar Margaret Mead over sprak? Zijn het misschien helden?

In de Verenigde Staten geeft het al sinds 1904 medailles aan mensen die hun leven riskeerden voor een ander. Om te kwalificeren als ‘held’ moet je aan strenge criteria voldoen. Je moet op z’n minst een vreemde uit een brandend huis redden of het opnemen tegen een hongerige grizzlybeer. Om je een idee te geven: ongeveer 20 procent van de medailles wordt postuum uitgereikt.

Het adressenbestand van het Heldenfonds is natuurlijk een goudmijn voor wetenschappers. Want wat maakt helden anders? Is het iets in hun genen of hun opvoeding, hun karakter of hun omgeving? Na uitgebreid onderzoek naar een eeuw aan Carnegie-medailles trekken psychologen steeds dezelfde conclusie: helden zijn niet bijzonder. Het zijn heel normale mensen.

Helden geven ons het fijne gevoel dat er een held schuilt in ieder van ons

‘Ik deed gewoon wat ik voelde dat ik moest doen’, zei een zeventigjarige man die in een brandende auto klom. ‘Ik ben blij dat ik iets kon doen en er niet over nadacht’, zei een 21-jarige vrouw die een man uit een zinkende wagen trok. ‘Ik denk dat het gewoon m’n instinct was’, zei een zestigjarige man die voor een meisje sprong dat

Helden handelen eerst en denken later. ‘Het is opvallend’, ‘dat onze brute instincten, en niet onze gevierde hogere cognitieve vermogens, tot zulke morele daden leiden.’ Je kiest er niet voor om een held te worden. In feite is een Carnegie-medaille iets dat je overkomt.

Als helden achteraf wordt gevraagd of ze zich een held voelen, antwoorden ze vrijwel altijd ontkennend. ‘Ieder ander had hetzelfde gedaan’, zeggen ze dan. Misschien dat we ze juist daarom zo graag op een voetstuk zetten. Helden geven ons het fijne gevoel dat er een held schuilt in ieder van ons. Ja, zij hebben iets uitzonderlijks gedaan, maar verder zijn ze lekker gewoon gebleven.

*

Helden zijn, kortom, gewone mensen die het goede doen in een buitengewone situatie. Maar dat zijn niet de figuren waar Margaret Mead het over had, de mensen die de wereld blijvend veranderen. De wereldveranderaar is eerder het spiegelbeeld van de held: een buitengewoon mens die het goede doet in een gewone situatie.

In het woordenboek zul je geen woord vinden voor zulke types, maar misschien dat ‘radicaal’ nog het dichtst in de buurt komt. Radicaal komt van het Latijnse ‘radix’, dat ‘wortel’ betekent. Een radicaal redeneert door vanuit haar principes en leeft daar vervolgens naar – ook als het moeilijk wordt.

In bijna alles is de radicaal het tegenovergestelde van de held. Ze handelt niet in een opwelling, maar met voorbedachte rade. Ze komt niet louter in actie ‘als het erop aankomt’, want voor haar komt het er altijd op aan. Ze zegt niet dat anderen hetzelfde zouden doen, want ze ziet dagelijks bewijs van het tegendeel. 

Heldenverhalen zijn fijn om te horen, want ze betekenen weinig voor ons eigen leven. De kans dat we ooit iemand uit een brandend huis moeten redden is niet bijster groot. De verhalen van radicalen, daarentegen, zijn ongemakkelijk. Wij zitten voortdurend in precies dezelfde situatie als de radicaal, en toch gedragen we ons heel anders. Radicalen zijn wandelende herinneringen aan ons eigen falen. 

Niet zo gek dus, dat we helden medailles geven, terwijl we radicalen verketteren. Helden zijn bescheiden en beminnelijk, radicalen zijn confronterend en onuitstaanbaar. Helden beschermen de status quo, radicalen veranderen de wereld.  

De volgende vraag luidt: hoe dan? Hoe kunnen radicale mensen het verschil maken? Op een planeet met bijna acht miljard zielen lijkt het logisch dat je weinig in te brengen hebt. Maar juist omdat de meesten maar gewoon hun leventje leiden, kunnen kleine groepen van toegewijde mensen disproportioneel veel invloed uitoefenen.

Om dat te begrijpen, hebben we een lesje statistiek nodig. In 1906 deed de econoom en amateurtuinman Vilfredo Pareto een baanbrekende ontdekking: 80 procent van zijn erwten groeide in 20 procent van zijn peulen. Oftewel, twee van de tien peulen bevatten meer erwten dan de andere acht bij elkaar. In zijn economisch onderzoek zag Pareto hetzelfde: 20 procent van de Italianen bezat 80 procent van het land.

Die 20/80-verhouding bleek voor nog veel meer zaken op te gaan en wordt tegenwoordig het ‘Pareto-principe’ genoemd. De beste sporters De ergste oorlogen eisen meer slachtoffers dan alle andere oorlogen bij elkaar. Virussen worden vooral verspreid door een kleine groep van superspreaders.

Voor wie is opgegroeid in een democratie, waarin ‘het volk’ zou regeren, kan het als een schok komen dat de meeste mensen aan de zijlijn staan. In het jargon van statistici: we gaan liever uit van een ‘normale’ verdeling van de invloed. Teken een grafiek van zo’n ‘normaalverdeling’ en je ziet een glooiende heuvel, ook wel een bell curve genoemd: links de machteloze pechvogels, rechts de invloedrijke elite, en in midden het gros van de bevolking. De meeste mensen zouden in ieder geval een beetje invloed hebben.

Maar volgens Margaret Mead is de realiteit niet normaal. De invloedrijkste mensen zijn niet twee, vijf of tien keer zo invloedrijk als gemiddeld, maar eerder honderd, duizend of een miljoen keer. In de statistiek wordt zo’n verdeling een power law genoemd. De bijbehorende grafiek ziet er niet uit als een heuvel, maar als een hockeystick. Links zie je de goegemeente die nauwelijks invloed heeft, en rechts de kleine groep met enorme invloed.

Wordt de wereld dan geregeerd door rijke elites? Zo eenvoudig is het niet. Met een paar miljoen op de bank kun je veel invloed uitoefenen, natuurlijk, maar het is verbluffend om te zien hoe weinig de meeste rijke lui doen met hun vermogen. Een tweede huis, een dure vakantie, een eigen jacht – het zal vast leuk zijn, maar je schrijft er geen geschiedenis mee.

Iets vergelijkbaars geldt voor menig toptalent met blinkend diploma van een prestigieuze universiteit. Veel van dat soort figuren gaan aan de slag als jurist, bankier of consultant,

Ondertussen zit de geschiedenis vol met mensen zonder rijke ouders en zonder dikke diploma’s, die tóch een beslissende impact hadden. Ten goede, en ja, ook ten kwade. Denk aan die Oostenrijkse pseudo-intellectueel die werd afgewezen door de kunstacademie van Wenen, en uitgroeide tot een van de grootste dictators ooit: Adolf Hitler. Maar denk ook aan de abolitionisten, die streden tegen de slavernij, of de suffragettes, die vochten voor het vrouwenkiesrecht. Waren zij de rijkste of machtigste mensen van hun tijd? Nee. Maar ze veranderden wel de wereld.

De Libanees-Amerikaanse statisticus Nassim Nicholas Taleb spreekt ook wel van ‘onbuigzame minderheden’. De wereld wordt geregeerd door dwarse, koppige, eigenwijze, halsstarrige en obstinate doordrammers. ‘De meest intolerante wint’, In een zee van middelmaat komen de echte radicalen bovendrijven.

Het is 14 januari 1970. In een luxueus penthouse aan Park Avenue in Manhattan, New York, vieren de componist en zijn vrouw Felicia een legendarisch feestje. Alleen de crème de la crème van de New Yorkse high society is uitgenodigd – de beste fotografen, grootste muzikanten, prominentste regisseurs en zelfs de presentatrice van het populaire televisieprogramma The Today Show is van de partij.

En wie zijn er nog meer? De Black Panthers. Inderdaad, de leden van de militante zwarte organisatie die pleit voor revolutionair geweld en de omverwerping van het kapitalisme. Een van hen is net nog gearresteerd voor ‘criminele hulpverlening’ (hij zou iemand een .38-kaliber revolver hebben gegeven), maar de beste man kan zich nu tegoed doen aan asperges met toefjes mayo, kleine gehaktballetjes en stukjes roquefortkaas gerold in gemalen noten – dit alles geserveerd door dienstmeisjes met strak gestreken witte schorten.

Is het niet een tikje hypocriet om in een peperduur penthouse te fantaseren over de revolutie van het proletariaat?

Die avond wordt er geld ingezameld voor de ‘Panther 21’, een groep zwarte activisten die worden beschuldigd van het voorbereiden van drie bomaanslagen. Ze hebben geld nodig voor hun rechtszaak. ‘Ik heb nog nooit een Panther ontmoet’, roept een van de deftige dames aan het begin van de avond. ‘Dit is de eerste keer voor mij.’ Al snel wordt er gul gegeven. Honderd dollar! Duizend dollar! Gastheer Leonard belooft zelfs het honorarium van zijn volgende opvoering: de opera Cavalleria rusticana van Pietro Mascagni.

Schuurt er misschien iets? Is het niet een tikje hypocriet om in een peperduur penthouse te fantaseren over de revolutie van het proletariaat, terwijl je bedienden de kringen van je Italiaanse designtafels vegen? Gastheer Leonard lijkt zich bewust van de, laten we zeggen, discrepantie. Hij vraagt een van de Panthers of die niet kwaad wordt van al die weelde – de marmeren hal, de schilderijen, de twee concertvleugels, de liftbediende en de portier in hun strakke pakken. Maar nee hoor, de Panther heeft nergens last van. ‘Nou’, zegt Leonard, ‘ik word er wel boos van!’

Een paar maanden later publiceert de journalist Tom Wolfe zijn iconische, 29 pagina’s lange verslag van de avond in het toonaangevende tijdschrift Wolfe munt de term ‘radical chic’, waarmee hij de laatste mode onder de New Yorkse intelligentsia treffend samenvat. Radical chic is fantaseren over het einde van het kapitalisme terwijl je knabbelt op je roquefortkaasje. Radical chic is jaarlijks samenkomen in een Zwitsers skiresort om te babbelen over armoede en klimaatverandering, en dan weer naar huis in je privéjet. ‘Radical chic’, schrijft Wolfe, ‘is alleen qua stijl radicaal; ten diepste maakt het deel uit van de maatschappij en haar tradities.’

Als in de krantenkolommen ophef ontstaat over het feestje van de Bernsteins – The New York Times wijdt er zelfs een hoofdredactioneel commentaar aan – worden de plannen voor nog meer Panther-soirées haastig geschrapt. Radicaal is leuk, maar het moet

En de Bernsteins? Na Wolfes genadeloze stuk weten hun vrienden niet hoe snel ze uit hun buurt moeten komen. Leonard vlucht in zijn werk, Felicia zakt weg in een depressie en

*

Toegegeven, de Bernsteins waren een extreem geval. Maar het probleem dat hun verhaal blootlegt, is natuurlijk veel breder. Het dappere ‘verzet’ van heel wat zelfbenoemde ‘radicalen’ blijkt in de praktijk maar een pose. Dan doe je net alsof je het heel zwaar hebt met je idealen, maar ondertussen ben je vooral bezig met het pleasen van de mensen in je eigen bubbel. ‘Deugpronken’ noemen de Vlamingen dit ook wel.

Voor echte radicalen gelden, denk ik, ten minste drie geboden. In de eerste plaats: practice what you preach. Praktiseer waar je mee pronkt. Niets is zo dodelijk als het ene zeggen en het andere doen. Ten tweede: ga door tot het pijn doet. Als je idealen geen offers vergen, stellen ze waarschijnlijk ook niet veel voor. En het derde gebod: doe wat werkt. Winnen is een morele plicht.

Als het gaat over de vraag hoe radicalen de wereld veranderen, duurt het in deftige kringen nooit lang voordat de naam van Joseph Overton valt. Overton was een politicoloog in de jaren negentig die zich afvroeg hoe – in de loop van de tijd – het ondenkbare onvermijdelijk wordt.

Stel je een venster voor, zei Overton, waarbinnen de ideeën vallen die op een bepaald moment Politici moeten binnen dit raam blijven, willen ze tenminste worden herkozen. Wil je daarentegen de wereld echt veranderen, dan moet je dat hele raam verschuiven. Hoe? Door aan de flanken te duwen. Door onredelijk, onuitstaanbaar en onrealistisch te zijn.

Of althans, De meeste dwarsdenkers slaan natuurlijk geen deuk in een pakje boter. De meeste drammers veranderen de wereld helemaal niet, met hun simplistische theorietjes over de vrijmetselaars en de Illuminati die in het geheim de wereld zouden besturen. Ja, radicale dromen kunnen werkelijkheid worden, maar dat wil niet zeggen dat koppig duwen aan de flanken altijd de beste tactiek is. ‘De genoegens van zelfexpressie moet elke serieuze revolutionair zichzelf vaak ontzeggen,’ de psycholoog Herbert Simon. ‘Hij moet zijn daden beoordelen naar hun uiteindelijke effecten.’

Echte radicalen willen resultaten. En wat werkt, kan per situatie nogal verschillen. Als radicaal ben je overtuigd van je eerste principes, maar twijfel je voortdurend over je methodes. Als je roquefortkaasjes moet eten met rijke kwallen om geld op te halen voor de goede zaak, dan doe je dat. Als je excentrieke snorretje ten koste gaat van je geloofwaardigheid, dan zet je de tondeuse erin. Als je een pijnlijk compromis moet slikken om vooruitgang te boeken, dan slik je dat.

Mensen buigen de geschiedenis in de richting van het goede – of niet

Bovendien zijn er in iedere beweging verschillende rollen te spelen. We hebben nogal eens de neiging om een favoriet soort activisme te kiezen: dan vinden we demonstranten gaaf, maar lobbyisten niks; dan zijn we verzot op moeilijk pratende professoren, maar moeten we weinig hebben van gelikte influencers. Of andersom.

Maar zo werkt verandering niet. Al deze mensen kunnen een rol spelen, en op hun eigen manier ‘radicaal’ zijn. De professor en de influencer. De netwerker en de ophitser. Iemand die in academisch jargon schrijft, iemand die vertaalt voor een groter publiek. Iemand die polariseert, iemand die mensen weer bij elkaar brengt. Iemand die lobbyt achter de schermen, iemand die zich laat wegslepen door de oproerpolitie.

De enige figuur waar we niets aan hebben is de Nobele Verliezer. Dat is de dwaas die denkt dat de goede zaak genoeg heeft aan goede intenties. Gelijk hebben is gratis, gelijk krijgen is duur. En in de echte wereld gebeuren juiste dingen maar al te vaak om de verkeerde redenen. Lijden voor je idealen is in ieder geval geen deugd op zich, want het gaat niet om jou en je zielenheil in het hiernamaals. Het gaat om het veranderen van de wereld in het hier en nu.

Idealisten mogen graag verkondigen dat ‘de boog van de geschiedenis’ naar gerechtigheid buigt, maar in veel gevallen is dat slechts wensdenken. De geschiedenis doet niets. Mensen doen dingen. Mensen buigen de geschiedenis in de richting van het goede – of niet. Er is geen historische wetmatigheid die garandeert dat het goed komt. Verwacht dus geen medailles, reken niet op applaus. Wie zei dat het veranderen van de wereld ook leuk zou zijn?

*

Natuurlijk, mensen die denken dat ze de wereld kunnen veranderen, hebben iets onuitstaanbaars. Het verlangen om zulke hoogvliegers naar beneden te trekken is dan ook oermenselijk. ‘De spijker die uitsteekt wordt afgehamerd’, luidt het Japanse gezegde. ‘Tall poppy syndrome’ heet hetzelfde fenomeen in Australië, de ‘maaiveldcultuur’ noemen we het in Nederland en in Scandinavië geldt ‘de wet van Jante’, met regels als:

  • Je moet niet denken dat je speciaal bent.
  • Je moet niet denken dat je beter bent dan wij.
  • Je moet niet denken dat je meer weet dan wij.
  • Je moet niet denken dat je ons wat kunt leren.
  • Je moet niet denken dat je deugt.

Als er iets nóg irritanter wordt bevonden dan ambitie en succes, dan zijn het morele pretenties. Wie zich beter gedraagt dan gemiddeld kan al helemaal rekenen op spot, hoon en afgunst. Ook voor dit fenomeen hebben psychologen een term: do-gooder derogation. We hebben een hekel aan weldoeners die een treetje hoger staan dan wij.

Wat moet je hiermee als je daadwerkelijk een beter mens wil worden? En als je oprecht de wereld wil veranderen? Radicalen hebben weleens de neiging om zichzelf minder radicaal voor te doen dan ze zijn, omdat ze anderen niet ongemakkelijk willen maken. En dat kan verstandig zijn, als je wil voorkomen dat mensen überhaupt niet naar je luisteren.

Maar soms is onze vriendelijkheid juist het probleem. Soms staat ons verlangen om aardig te zijn in de weg van de waarheid en het goede. Ja, de meeste mensen deugen, maar de meeste mensen bewaren liever de vrede dan dat ze in opstand komen tegen onrecht. Gezelligheid wint het doorgaans van rechtvaardigheid. En als het waar is dat we leven in radicale tijden – van klimaatverandering en pandemieën en groeiende ongelijkheid – dan hebben we ook meer radicalen nodig.

Een tijdje geleden was het boek De edele kunst van not giving a fuck Als ik het zag liggen in de etalage dacht ik steeds: eigenlijk heeft deze tijd behoefte aan een heel ander mantra. Wat we eigenlijk zouden moeten leren, is de radicale kunst van giving a fuck, zoals de toegewijde burgers van Margaret Mead ook hebben geleerd. Niet omdat we daar gelukkig, mindful of relaxt van worden, maar gewoon, omdat het bittere noodzaak is. Omdat we de wereld moeten veranderen.

Meer lezen?