Ik was er eens even lekker voor gaan zitten om de meltdown van Joris Luyendijk bij Buitenhof Hij zat daar om te praten over zijn nieuwe boek, De zeven vinkjes, dat gaat over mannen zoals Joris Luyendijk. Oftewel: mannen die niet gediscrimineerd kunnen worden, omdat iedereen zich altijd aan hen aanpast.

Journalist Hassan Bahara had in de Volkskrant over die uitzending geschreven dat Luyendijk ‘absoluut niet in zijn element’ was. ‘Luyendijk verschrompelde zichtbaar’ en had er in Bahara’s ogen Columnist Sylvain Ephimenco had het gesprek in Trouw In een app-groep hadden vrienden het over ‘zo’n Noord-Koreaanse zelfkritieksessie’.

Dat zou dus smullen worden, dacht ik. Maar ik zag een Luyendijk die kritiek durfde te incasseren, excuses aanbood toen hij op een fout werd gewezen, en niet alleen over zijn zeven vinkjes praatte, maar ook luisterde naar wat vooral Tweede Kamerlid Sylvana Simons aan te vullen had. Kortom: iemand die niet op zoek was naar strijd, maar naar verbinding – geheel tegen het format van het praatprogramma in.

De duiding van zijn optreden maakte me vooral duidelijk waarom mannen zoals Joris Luyendijk, in de woorden van Sylvana Simons, ‘een belangrijk vermogen’ missen, namelijk ‘het vermogen om gewoon iets aan te nemen wat ze zelf niet hebben ervaren.’ Dat heeft niet alleen met die mannen te maken, maar ook met een ideaal waar we de afgelopen honderd jaar in zijn gaan geloven.

Hoe succes je eigen verdienste werd

Toen de adel het een paar honderd jaar terug nog overal in Europa voor het zeggen had, was één ding in ieder geval duidelijk: die baronnen, graven, hertogen en prinsen hadden hun positie niet zelf verdiend. Dat wisten mensen van lagere komaf ook, en om hun woede over dat onrecht te temperen voelde de adel de verantwoordelijkheid om ook om te zien naar mensen met minder vinkjes. ‘Noblesse oblige’ was de Franse leuze waar de adel naar leefde. Vertaald: adelheid verplicht, ofwel: een vooraanstaande maatschappelijke positie brengt verantwoordelijkheid met zich mee.

Dat is nu wel anders. Nadat de adel een kopje kleiner was gemaakt, groeide het geloof in een ‘meritocratie’: niet je afkomst zou je toekomst moeten bepalen, maar je talent en harde werken. Na de Tweede Wereldoorlog kregen steeds meer mensen de kans om zich door middel van onderwijs aan hun milieu te ontworstelen en de maatschappelijke ladder te beklimmen. Natuurlijk waren die kansen om op te klimmen niet voor iedereen gelijk, en toch gingen we massaal in één droom geloven: dat succes je eigen verdienste is.

Dat deed iets met mensen met macht. Wie gelooft dat zijn maatschappelijke positie zijn eigen verdienste is, zal eerder geneigd zijn te geloven dat anderen hun succes ook aan zichzelf te danken hebben, en dat een gebrek aan succes iemands persoonlijke falen is. Waarom zou je je dan nog verantwoordelijk voelen voor het lot van anderen?

En als falen je eigen schuld is, doe je er alles aan een pijnlijke statusval te vermijden. Een manier om status te behouden of meer status te krijgen: je eigen ego oppompen en anderen naar beneden halen. Ook niet goed voor het inlevingsvermogen.

De nieuwe Joris Luyendijk zou je een huilstruik kunnen noemen

Het onderwijs wordt in zo’n meritocratie gezien als ‘de grote gelijkmaker’ die ervoor moet zorgen dat mensen gelijke kansen hebben. Immers: hoe gelijker de kansen, hoe eerlijker de wedstrijd gespeeld wordt, hoe rechtvaardiger de uitkomsten van die wedstrijd.

Maar Luyendijk laat met De zeven vinkjes zien waarom het onderwijs zulke Want die ongelijkheid zit ’m niet alleen in het systeem, niet alleen in het schooladvies, maar in veel subtielere vormen van uitsluiting: in referenties naar VPRO-programma’s die vooral mensen met veel vinkjes vroeger keken, in de manier waarop zevenvinkers de ‘r’ uitspreken, en in Je kunt je leven lang door alle hoepels springen om de diploma’s te halen die je toegang zouden moeten geven tot meer status, en toch bij de poort geweigerd worden omdat je achternaam niet Visser is of je werkgever

Luyendijks nieuwe boek is daarom in de eerste plaats terecht een pleidooi voor zelfreflectie van zevenvinkers zoals hij, van mannen die de baas spelen. In De zeven vinkjes staat hij stil bij alle successen in zijn carrière en vraagt hij zich af: wat als ik een vinkje minder had gehad? Die zelfreflectie opent voor Luyendijk de weg naar inlevingsvermogen.

Wat er van mannen verwacht wordt

Dat dat geen gemakkelijke weg is, bleek uit de kritiek die Luyendijk na publicatie over zich heen kreeg, en misschien nog wel sterker uit de duiding van andere mannen van die aflevering van Buitenhof.

Luyendijk observeerde aan tafel bij Twan Huys dat er over zevenvinkers weinig diskwalificerende vooroordelen bestaan. ‘Probeer mij maar eens af te zeiken als een verongelijkte vrouw, een hysterisch wijf, een ondankbare allochtoon, een slecht geïntegreerde immigrant, een moslim die eens door de Verlichting moet worden gehaald, een overgevoelige homo. Al dat soort termen kun je niet op mij plakken.’

Dat gold misschien voor de oude Joris Luyendijk, die aan de norm van witte man zonder zelfreflectie, en dus zonder inlevingsvermogen voldeed. De nieuwe Joris Luyendijk zou je een huilstruik kunnen noemen, of een cuck, en toch zeker geen echte man. Want in die uitzending van Buitenhof, en de reacties daarop, liep hij aan tegen die verwachting waar mannen zich vaak – zonder dat ze het zelf doorhebben – naar gedragen: dat een man, en zeker een man met macht, sterk moet zijn.

Voor mannen met macht is het dan ook veel veiliger om zich sterk voor te doen, niet naar anderen te luisteren en niet te veel aan zelfreflectie te doen. Want waarom zouden ze, als al dat empathische gelul hun positie in gevaar brengt en hen op kritiek komt te staan? Misschien is het gewoon een kwestie van noblesse oblige: wie macht heeft, zou aan zelfreflectie moeten doen.

Lees ook:

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet. Hoe de onzichtbaarheid van de vrouw de wereld vormt Wie niet gezien wordt, wordt niet begrepen en niet gewaardeerd. En andersom: wat we niet begrijpen en waarderen, dat zien we ook niet. Hoe onzichtbaarheid de wereld vormt – als grote ongelijkmaker, maar ook, soms, als privilege. Lees het artikel van Lynn Berger hier