De vele nederlagen van de antislavernijbeweging (en wat we daar vandaag nog van kunnen leren)

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang

Het verhaal van de afschaffing van de slavernij wordt vaak verteld door de ogen van de winnaars, die de machtige lobby van de slavenhouders uiteindelijk versloegen. Maar wie hun succes wil begrijpen, moet eerst weten waarom ze zo lang faalden. Dit is het fascinerende verhaal van Granville Sharp, een van de grootste ‘abolitionisten’ uit de geschiedenis.

1

In de zomer van 1781 voer een Brits slavenschip uit de haven van Cape Coast Castle, een van de vele slavenforten aan de Goudkust van West-Afrika. Een bijzonder schip was het niet; gewoon een driemaster van 107 ton. In principe was het gebouwd om tweehonderd slaven mee te vervoeren, maar voor deze reis waren meer dan twee keer zoveel Afrikanen aan boord, 442 om precies te zijn. De bestemming: Jamaica.

Voor de kapitein, Luke Collingwood, was het zijn eerste slavenreis. Misschien dat daarom alles misliep. In de eerste plaats deed het schip, de Zong genaamd, veel te lang over de tocht. Na twee maanden werd Collingwood ziek, en na drie maanden begon het water op te raken. Nog een week later maakte een van de matrozen een cruciale fout. Hij dacht de Franse slavenkolonie Saint-Domingue te zien, vijandelijk gebied dus, terwijl hij in werkelijkheid Jamaica in zicht had. De Zong voer straal langs haar bestemming.

Pas een week later en driehonderd mijl verder werd duidelijk wat er was misgegaan. Er was toen voor nog een paar dagen water op voorraad, terwijl het twee weken zou duren om, met tegenwind, terug te varen naar Jamaica. Vier van de twintig bemanningsleden waren inmiddels overleden, en slechts 380 Afrikanen waren nog in leven. Of zij een goede prijs zouden opbrengen op de markt viel nog te bezien, want de meesten waren er slecht aan toe.

Wie op dat moment op het gruwelijke idee kwam, zullen we nooit weten. Maar zeker is dat op 29 november 1781 unaniem werd besloten om een deel van de ‘cargo’ overboord te gooien. Om acht uur ’s avonds werden 54 vrouwen en kinderen van het schip geduwd. Twee dagen later volgden 42 mannen, met hun boeien nog om. Iets later volgden nog eens 36 tot slaaf gemaakten. De laatste 10 sprongen zelf de zee in. In totaal werden minstens 132 mensen vermoord.

Het verhaal van de Zong was waarschijnlijk nooit bekend geworden, ware het niet dat de eigenaars – zakenlui uit Liverpool – een paar maanden na de massamoord een claim indienden bij hun verzekeringsmaatschappij. Iedere slaaf was verzekerd voor 30 pond, en de eigenaars wilden dat hun ‘schade’ werd vergoed. De verzekeraar was het daar niet mee eens, en dus kwam het tot een rechtszaak.

Wat stond er in het contract? De polis dekte geen slavenopstanden, want een goede kapitein werd geacht daar korte metten mee te maken. Ook sterfgevallen door dorst, honger of ziekte waren niet inbegrepen. Maar wat als je in een noodsituatie goederen overboord moest gooien? Dan was je wél gedekt. De eigenaars van de Zong zeiden dan ook dat er sprake was van overmacht, het water was bijna op geweest.

En jawel, zij wonnen de rechtszaak. Volgens de jury was de situatie ‘hetzelfde als wanneer er paarden overboord waren gegooid.’ De verzekeraar

Illustraties door Luka van Diepen (redactioneel vormgever bij De Correspondent)

2

Vandaag is het moeilijk voor te stellen dat de slavernij 250 jaar geleden zo normaal was. Tegenwoordig is het verhandelen van mensen overal verboden, in ieder land op aarde. En hoewel het nog altijd voorkomt (volgens de Internationale Arbeidsorganisatie leven is een rechtszaak als die over de Zong nu ondenkbaar.

Het is verleidelijk om de officiële afschaffing van de slavernij te beschouwen als het onvermijdelijke gevolg van de vooruitgang. Zou het niet sowieso verdwenen zijn in een wereld met auto’s en computers, treinen en koelkasten, zoals ook de trekschuit en de postduif uit ons leven zijn gewist? Historici denken daar heel anders over. Wie zich verdiept in de geschiedenis van het abolitionisme, de beweging om de slavernij voor eens en altijd af te schaffen, beseft hoe onwaarschijnlijk haar succes was.

De eerste pijnlijke constatering: de meeste landen hadden vrijwel geen abolitionistische beweging. De Franse antislavernijvereniging telde in 1789 slechts 141 leden en werd na vijf jaar opgeheven. De Nederlandse evenknie had een halve eeuw later moeite om haar leden te motiveren om De enige politieke partij in de VS die tegen de slavernij was, de Liberty Party, won geen enkele meerderheid, in geen enkel district. In 1860 had de belangrijkste antislavernijkrant, The Liberator,

Het tweede ongemakkelijke feit is dat de meeste abolitionisten weinig voor elkaar kregen. Nederland, Frankrijk, Spanje en Portugal verboden de slavenhandel niet op eigen initiatief, maar schoorvoetend onder druk van de Britten. Nederland schafte de slavernij in de koloniën pas in 1863 formeel af, maar dan wel en als een van de laatste koloniale mogendheden. De Tweede Kamer wilde bovendien een vergoeding van 300 gulden per slaaf voor

De harde waarheid is dat ‘abolitionist’ lange tijd een scheldwoord was. Een man die campagne voerde voor de latere president Abraham Lincoln klaagde dat hij was weggezet als ‘onbeschaamd, foppig, onvolwassen en, het ergst van allemaal, Tot aan de vooravond van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) groeide de slavernij in het Zuiden van de Verenigde Staten in rap tempo door, sneller dan de economie in het Noorden die

Al die tijd was er maar één echt succesvolle antislavernijbeweging. En het ongelofelijke is dat deze tot bloei kwam in het hart van het grootste slavenrijk ter wereld: het Britse. Sterker nog, deze beweging stond tegenover de machtigste lobby van die tijd, het West-Indische belang, die meer winst maakte dan ooit. De aandeelhouders van de slavenschepen en suikerplantages streken vette rendementen op, en geen volk was zo verslaafd aan goedkope suiker als de Engelsen.

Er was niets, maar dan ook niets vanzelfsprekend aan het succes van de Britse abolitionisten. ‘Een historisch toeval’, noemt de geschiedkundige Christopher Leslie Brown het zelfs, ‘dat

Natuurlijk, al eeuwen waren er mensen met kritiek op de slavernij, en al eeuwen kwamen tot slaaf gemaakten Maar ondertussen was de slavenhandel alleen maar gegroeid. De afschaffing van de slavernij is vaak beschreven als het resultaat van een gestaag groeiend, steeds breder gedeeld besef dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Maar de realiteit was anders.

De realiteit was dat er al decennia, zo niet eeuwen ‘bewustzijn’ bestond over de gruwelen van de slavernij. Maar bewustzijn is lucht. Bewustzijn leidt zelden tot actie. Tegenwoordig vindt maar leidt dit tot radicale gedragsverandering? Bewustzijn is overrated. Eeuwenlang leidde bewustzijn over de slavernij hoogstens tot wat lokale initiatieven, of een persoonlijke boycot van suiker of tabak.

Om een einde te maken aan de slavernij, was er iets veel groters nodig: wetgeving. En om een wet te maken, moest het abolitionisme bovenaan de politieke agenda komen – iets wat alleen in Groot-Brittannië lukte. De geschiedenis van de Britse strijd tegen de slavernij is dan ook veel meer dan een geschiedenis. Het is een tijdloos verhaal dat bol staat van de elementaire lessen voor eenieder die vandaag de wereld wil veranderen.

Meestal wordt het verhaal van de afschaffing verteld door te focussen op de winnaars van de strijd, de helden die de lobby van de slavenhouders versloegen. Maar wie het uiteindelijke succes van de abolitionisten wil begrijpen, moet eerst weten waarom ze zo lang faalden.

3

Op een dag in de winter van 1765 ging Granville Sharp, een doodgewone klerk in dienst van de Britse overheid, op bezoek bij zijn broer William, die dokter was in Londen. In de rij voor de praktijk zag hij een zwarte jongen staan. De jongen was zestien, misschien zeventien jaar oud, en vreselijk toegetakeld. ‘Hij leek klaar om te sterven’, zou de ambtenaar zich later herinneren.

De tiener, Jonathan Strong genaamd, vertelde dat hij door zijn meester was meegenomen uit de slavenkolonie Barbados. Hij was bruut in elkaar geslagen met de kolf van een pistool, op straat gegooid en had nu dringend medische hulp nodig. De ambtenaar en zijn broer brachten hem naar een ziekenhuis, en betaalden voor zijn verblijf. Toen Strong na vier maanden weer op de been was, vonden de broers een baan voor hem bij een bevriende apotheker.

Twee jaar later sloeg het noodlot weer toe: Strongs oude meester zag zijn ex-slaaf toevallig lopen op straat. Hij kon zijn ogen niet geloven: de jongen die hij bijna had doodgeslagen liep weer rond in Londen. De man liet de tiener kidnappen, opsluiten en verkocht hem voor 30 pond aan een Jamaicaanse handelaar. Vanuit de gevangenis kon Strong nog net op tijd een briefje sturen naar die vriendelijke man die hem twee jaar eerder had geholpen.

Wat de tiener niet wist, was dat hij met dit briefje een grijze ambtenaar zou transformeren tot een radicale activist, een morele bulldozer, een eenmansleger tegen de slavernij.

De radicale ambtenaar

Het levensverhaal van dit heerschap, Granville Sharp, is even fascinerend als onbekend. Hij werd geboren in de herfst van 1735, als jongste zoon uit een notabel gezin met veertien kinderen. Zijn ouders hadden zo veel geld uitgegeven aan het onderwijs van zijn broers, dat er voor de jonge Granville niets meer over was. Maar al snel bleek dat hij geen school nodig had om te leren. Om theologische discussies met zijn leeftijdsgenootjes te winnen, leerde hij zichzelf Grieks en Hebreeuws.

Toen Sharp 22 jaar was, vond hij een administratief baantje bij de Britse overheid. Zijn toekomst leek op dat moment voorspelbaar: hij zou zijn leven slijten als ambtenaar, en in zijn vrije tijd fanatiek de theologie bedrijven en musiceren. (Sharp kon ook prachtig zingen en bespeelde zowel de klarinet, hobo, pauken en harp, als een dubbelfluit die hij zelf had gemaakt. Brieven naar vrienden ondertekende hij met

Maar toen kwam dat briefje van Jonathan Strong. Sharp was vergeten wie Strong ook alweer was, maar haastte zich toch naar de gevangenis. En hij werd woest toen hij hoorde wat er gebeurd was. Sharp snelde naar de burgemeester, maakte stampij, en wist de Lord Mayor te overtuigen om de jongen vrij te laten (het hielp ongetwijfeld dat de familie Sharp in hoog aanzien stond).

Een paar dagen later ontving Sharp een officiële aanklacht waarin hij werd beschuldigd van diefstal. De Jamaicaanse handelaar die Strong had gekocht was buiten zinnen, en eiste een schadevergoeding van 200 pond. De oude eigenaar, die de tiener zo had toegetakeld, wilde zelfs ‘gentlemanlike satisfaction’ van Sharp, oftewel: een duel met pistolen.

Sharp wist niets van rechtspraak en juristerij. Hij won advies in bij een paar advocaten, en kreeg te horen dat zijn zaak hopeloos was. De slavernij was simpelweg legaal, niet alleen in de koloniën, maar ook op Engels grondgebied. Toch weigerde Sharp zich daarbij neer te leggen. Ook al had hij toch wilde hij bewijzen dat de slavernij illegaal was. Met hetzelfde fanatisme waarmee hij zichzelf eerder Grieks en Hebreeuws had geleerd, beet hij zich nu vast in het Engelse recht.

Twee jaar lang ploeterde Granville Sharp buiten werktijd en tot diep in de nacht door alle relevante wetten en jurisprudentie die hij kon vinden. In 1767 publiceerde hij zijn eerste conclusies, en betoogde hij dat de slavernij onmogelijk viel te rijmen met de burgerlijke vrijheden die al eeuwen waren verankerd in het Engelse recht.

Sharp hoopte dat de rechter hem gelijk zou geven. Maar tot een officiële uitspraak in de zaak van Jonathan Strong kwam het niet, want na het lezen van Sharps pleidooi besloot de tegenpartij de aanklacht te laten vallen.

Een vrome revolutionair

Granville Sharp was inmiddels totaal geradicaliseerd.

De 32-jarige bureaucraat zou de rest van zijn leven strijden tegen de slavernij. Opmerkelijk genoeg rustte zijn fanatisme op twee pilaren: orthodox geloof én radicale verlichting. Enerzijds was hij zijn tijd ver vooruit, met hypermoderne ideeën over bijvoorbeeld het stemrecht voor alle mannen. Anderzijds was hij door en door conservatief, en vond hij dat een vrouw na overspel nooit meer mocht hertrouwen.

Wanneer Sharp dacht dat iets verkeerd was, twijfelde hij niet en peperde hij de boosdoener direct in wat hij vond. Hij had aan weinig zo’n hekel als het katholicisme, en was een trots lid van het Londens Genootschap ter Bevordering van het Christendom onder de Joden. Sharps eerste gepubliceerde werk was een frontale aanval op een prominente theoloog die naar zijn idee veel te losjes omsprong met de Bijbel. (En hij kon het weten, want Sharp had een enorme verzameling bijbels, waarvan werd gezegd dat het de grootste collectie in heel Groot-Brittannië was.)

Iedere ochtend begon de vrome boekhouder met het zingen van psalmen in het Grieks, waarbij hij zichzelf begeleidde op de harp. Ook zijn verzet tegen de slavernij was diep religieus van aard. Hij geloofde dat de mens van nature zondig is, en liep zijn leven lang rond met een acute angst voor de hel (‘de kwellingen zijn eeuwigdurend’, Waar de filosofen van de verlichting hoogstens pleitten voor een geleidelijke en ordentelijke uitfasering van de slavenhandel, daar had Granville Sharp véél meer haast. Elke dag slavernij

Het nieuws dat Jonathan Strong dankzij een vreemde ambtenaar was bevrijd, ging als een lopend vuurtje door de zwarte gemeenschap van Londen. Er woonden in die tijd ongeveer vijf- tot tienduizend zwarte mensen in de hoofdstad. Zij waren door hun eigenaren meegenomen vanuit de koloniën, en meestal gedwongen om te blijven werken als bedienden. Maar voortaan gingen zij voor juridisch advies naar Old Jewry nummer 18, het hoofdkwartier vanwaaruit Granville Sharp zijn strijd voerde.

Zeven jaar lang, van 1765 tot 1772, zocht Sharp naar zijn perfecte zaak. Dé zaak die de Engelse rechter zou dwingen tot een definitieve uitspraak over de slavernij op Engels grondgebied. Sharp scande elke dag alle kranten, en haastte zich naar de rechtbank zodra een gevangen Afrikaan juridische bijstand nodig had.

En toen, op 12 januari 1772, stond de ideale zaak voor zijn deur.

4

Uit het dagboek van Granville Sharp:

‘James Somerset, een zwarte man uit Virginia, kwam vanmorgen bij me. Ik gaf hem de

Over het leven van James Somerset weten we niet veel. Zeker is dat hij door zijn eigenaar, een Amerikaanse douanier, naar Londen was meegenomen. Na twee jaar was hij ontsnapt. Zijn meester had professionele slavenjagers ingehuurd, die hem weer hadden gekidnapt en vastgeketend aan boord van een slavenschip in de Theems. Maar Somerset was vrijgekomen dankzij een tijdelijke order van de rechtbank, en vervolgens naar Old Jewry nummer 18 gesneld.

Sharp wist dat dit hem moest worden. In rap tempo stelde hij een team samen van de beste advocaten die hij kon vinden. Zijn sterspeler was een jonge en ambitieuze jurist genaamd Francis Hargrave, die besefte dat deze zaak weleens zijn doorbraak kon betekenen. De verdediging werd gefinancierd door de West-Indische lobby, die ook begreep wat er op het spel stond. Als Somerset definitief werd vrijgelaten, zouden alle zwarte slaven in Engeland hun vrijheid kunnen claimen. Daarmee zou, zo berekende een advocaat van de tegenpartij, meer dan 800.000 pond aan eigendomswaarde in rook opgaan.

Het drama voltrok zich in de imposante rechtszaal van Westminster Hall, met haar schitterende gewelven van middeleeuws eikenhout. Daar zou het oordeel worden geveld door Lord Mansfield, die op dat moment de hoogste rechter van Engeland was. Historici zouden hem later beschrijven als en Mansfield was een geweldig redenaar, had een vlijmscherpe geest en stond erom bekend dat hij verveeld in een krant begon te bladeren als hij vond dat een advocaat

Maar met deze zaak zat Mansfield duidelijk in zijn maag. Als aartsconservatief had hij maar aan de andere kant begreep hij ook wel dat het verhandelen van mensen geen stevige basis had in de Engelse wet. En die verrekte Granville Sharp zat hem op de hielen. Al drie dagen na het bezoek van Somerset had Sharp zijn eerste pamflet over de zaak geschreven. Hij verstuurde kopieën naar alle hoge rechters, inclusief Lord Mansfield. Sterker nog, hij liet diens exemplaar bezorgen door James Somerset zelf.

Maandenlang probeerde Mansfield te voorkomen dat hij een uitspraak moest doen. Laat de slaaf gewoon vrij, zei hij tegen de douanier. Koop de slaaf over en laat hem alsnog vrij, zei hij tegen de supporters van Somerset. Mansfield bleef de zaak verdagen, zes maanden en acht hoorzittingen lang, in de hoop dat er een oplossing buiten de rechtszaal zou worden gevonden.

Voor het eerst publiceerden kranten lange artikelen over de slavernij, voor het eerst zat de rechtbank stampvol bij een zaak waarin de vrijheid van een slaaf op het spel stond

Die tactiek mislukte spectaculair. Hoe langer Mansfield treuzelde, hoe meer aandacht de zaak kreeg in de pers. Voor het eerst publiceerden kranten lange artikelen over de slavernij, en voor het eerst zat de rechtbank stampvol bij een zaak waarin de vrijheid van een slaaf op het spel stond.

Voorstanders van de slavernij riepen dat het Britse Rijk ten onder zou gaan als de zwarte man zou worden vrijgelaten. Tegenstanders verkondigden dat het lot van alle vrije Engelsen was verbonden met dat van James Somerset. En iedere keer dat Mansfield de zaak verdaagde, kregen de journalisten weer een geweldige cliffhanger in hun bloedstollende drama. De zaak-Somerset werd een nationale sensatie.

Overigens was al die aandacht niet helemaal spontaan; de journalisten kregen een duwtje in de goede richting van Sharp. Hij regelde een notulist en stelde de transcripten van iedere hoorzitting gratis ter beschikking aan de pers. Zelf kwam Sharp niet in de buurt van Westminster Hall, want hij wist dat Lord Mansfield hem niet mocht.

En dus was het vooral Francis Hargrave, de jonge advocaat, die de show stal. Op aanwijzing van Sharp beschreef hij de slavernij als een buitenlands virus, dat – als Mansfield er geen stokje voor stak – de Engelse vrijheid en cultuur zou corrumperen. ‘Het zal aan ons worden doorgegeven in al zijn verschillende vormen, in alle gradaties van inventieve wreedheid; en door de slavernij universeel op te nemen, zal dit land, zo beroemd om haar publieke vrijheid,

Lord Mansfield wist dat hij een knoop moest doorhakken. Hij trok zich terug op zijn landgoed, waar hij tussen de stapels wetboeken een maand lang piekerde over wat hij moest doen. En toen, op 22 juni 1772, deed hij zijn langverwachte uitspraak.

Mansfield begon met het geruststellen van de West-Indische lobby: voor hen was er geen vuiltje aan de lucht. Volgens ‘de wetten en opvattingen van Virginia en Jamaica’, zei hij, waren slaven ‘goederen en roerende zaken’ en mocht je ze naar lieve lust kopen en verkopen.

Maar daarna kwam Mansfield met een byzantijnse redenering waar juristen tot op de dag van vandaag hun hoofd over breken. Enerzijds zei hij dat Somerset, in ieder geval op papier, een slaaf bleef, maar anderzijds zei Mansfield dat de zwarte man niet kon worden gedwongen om Engeland te verlaten. Enerzijds deed hij geen definitieve uitspraak over de slavernij op Engelse bodem, maar anderzijds sloot hij zijn betoog af met de woorden:

Hoe vaag de uitspraak van Mansfield ook was, soms is het belangrijker wat mensen denken wat er gezegd is. En in dit geval dacht bijna iedereen dat Mansfield de slavernij in Engeland had verboden. De zwarte gemeenschap vierde feest. ‘Op maandag hadden bijna tweehonderd blacks met hun dames een vermaak in een café in Westminster’, rapporteerde een Londense krant, ‘om de triomf te vieren die hun broer Somerset had behaald over zijn meester… Er werd getoost op de gezondheid van Lord Mansfield in de hele zaal; en de

Ook journalisten en zelfs lagere rechters geloofden dat de zaak was beslist. Sharp vernam het goede nieuws op zijn kantoor in Old Jewry. In zijn dagboek lezen we:

‘Op deze dag kwam James Somerset mij vertellen dat er een vonnis in zijn voordeel was uitgesproken. [...] Zo eindigde de lange strijd van G. Sharp met Lord Mansfield,

Een pyrrusoverwinning

Als je het zo vertelt lijkt het een glorieus verhaal. Gekke ambtenaar werd uitgelachen, maar vocht onvermoeibaar door en veranderde de wereld. Lang leve de buitenbeentjes, de rebellen en de onruststokers.

Maar de pijnlijke waarheid is dat de zaak-Somerset weinig verschil maakte. Na de uitspraak van Lord Mansfield werden er nog jarenlang zwarte mensen in Londen gekidnapt en naar de Caraïben gedeporteerd. Kranten bleven advertenties publiceren waarin slavenhouders fikse beloningen in het vooruitzicht stelden aan wie hun weglopers terugbracht. En de slavenhandel groeide hard door: aan het einde van de eeuw vertrokken wekelijks drie tot vier slavenschepen uit Londen, Liverpool en Bristol, terwijl er meer suiker werd geconsumeerd dan ooit.

De Engelsen leken het wel prettig te vinden dat de slavernij was ‘afgeschaft’ in eigen land. Zo konden ze hun handen in onschuld wassen, terwijl ze lekker verdienden aan de slavernij ver weg. Aan de andere kant van de oceaan schreef de Amerikaanse politicus Benjamin Franklin honend over ‘de hypocrisie van een land’ dat rijk werd van de slavenhandel en ondertussen ‘zichzelf op de borst klopte voor zijn deugdzaamheid […]

Heel even leek het alsof de gruwelen van de slavernij, misschien, op de politieke agenda zouden komen, maar dat moment was snel voorbij. Er was vast wat extra bewustzijn ontstaan door de zaak-Somerset, maar bewustzijn, actie en wetgeving zijn verschillende dingen. Na de uitspraak kwam er geen abolitionistische beweging op gang. Granville Sharp zette zijn strijd in zijn eentje voort.

De Engelsen leken het wel prettig te vinden dat de slavernij was 'afgeschaft' in eigen land

Jaar in jaar uit bleef hij politici, dominees en bisschoppen bestoken met brieven en pamfletten. Achter de schermen waren ze het soms met hem eens, maar in het openbaar Francis Hargrave, de jonge advocaat die naam had gemaakt met de zaak-Somerset, sprak zich zijn hele leven niet meer uit over de slavernij.

Tegelijkertijd moet worden gezegd dat Granville Sharp een matige actievoerder was. Grote delen van zijn biografie lezen als een handboek over wat je allemaal fout kunt doen als activist. Hij was politiek naïef, sociaal onhandig en zo communicatief als een lantaarnpaal. Sharp deed geen moeite om zijn mening zo te presenteren dat hij meer medestanders kreeg. Zijn pamfletten stonden vol met uitroeptekens en zinnen die hij één, twee of zelfs drie keer onderstreepte. Hij deed ook nauwelijks pogingen om de misstanden op de slavenschepen en in de Caraïben breder bekend te maken, want in feite ging het hem daar niet om. Hij maakte zich drukker over de zonden van de slavenhouders dan over het lijden van de slaven.

Sharp ondermijnde zijn effectiviteit nog verder door te veel tegelijk te willen. Hij leek een op hol geslagen opiniemaker, met ellenlange traktaten over de meest uiteenlopende onderwerpen. Van de productiviteit van ossen, landbouwvoertuigen en wegenbouw, tot de stedenbouw in Oost-Indië, de Engelse in Pruisen, de Franse het filosofische vraagstuk van de vrije wil, de hervorming van het Britse parlement, de voordelen van vrije milities boven een staand leger, het dertiende, veertiende, vijftiende en zestiende vers van het zevende hoofdstuk van het Bijbelboek Jesaja en, niet te vergeten, het gebruik van het bepalend lidwoord in de Griekse versie van het Nieuwe Testament.

Al die tijd, meer dan twintig jaar lang, kwam Sharp niet op het idee om een vereniging op te richten om de antislavernijkrachten te bundelen. Hij deed überhaupt geen poging om samen te werken met potentiële bondgenoten die net iets anders in het leven stonden dan hij. ‘Consequent weigerde hij’, ‘om zich aan te sluiten bij de politieke groeperingen via welke hij grote invloed had kunnen uitoefenen, zelfs wanneer hij het grotendeels met hen eens was.’ Hij leed onder wat de psycholoog Sigmund Freud later het ‘narcisme van de kleine verschillen’ zou noemen – nog altijd een veel voorkomend syndroom onder activisten.

Sharp was er, kortom, niet de persoon naar om een brede beweging te leiden. En dus bood hij potentiële abolitionisten Hij pushte geen politicus, dominee of bisschop om zich uit te spreken voor een specifieke maatregel. Het was überhaupt niet duidelijk wat Sharp nou wilde, afgezien van de onmiddellijke afschaffing van de slavernij in het hele Britse Rijk.

Iedereen wist dat dit toch niet ging gebeuren, en dus was het makkelijk om Sharp te negeren. Maar in zijn hoofd was er geen compromis mogelijk. Wie zich inliet met de slavernij zou branden in de hel, en daarmee basta. ‘Ik ben er diep van overtuigd dat het ‘Juiste’ moet worden gedaan en gehandhaafd bij alle gelegenheden’, zonder rekening te houden met de gevolgen…

Dat wil zeggen: het ging Sharp niet om de consequenties, maar om de aard van zijn handelen. Zolang hij zijn plicht maar deed als eerlijk en oprecht christen, moesten de gevolgen worden overgelaten aan ‘de Goddelijke Voorzienigheid’. Helaas liet die voorzienigheid het nogal afweten.

Laat er geen misverstand over bestaan: de gebreken van Granville Sharp maakten zijn toewijding niet minder moedig en oprecht. Een jaar na de uitspraak van Mansfield kreeg hij een bericht dat hem diep zal hebben geraakt. Op 19 april 1773 schreef hij in zijn dagboek dat de ‘arme Jonathan Strong’ die ochtend was overleden. Jonathan was slechts 25 jaar geworden, en nooit hersteld van de mishandeling acht jaar eerder.

5

Tien lange jaren verstreken. Tien jaar waarin pers en politiek nauwelijks aandacht hadden voor de slavernij. Totdat, in het voorjaar van 1783, een Londense krant een anonieme brief publiceerde over wat er twee jaar eerder was gebeurd op het slavenschip de Zong. Maar liefst 132 Afrikanen waren overboord geduwd, zodat de eigenaren een uitkering van 30 pond per slaaf konden claimen.

Het artikel werd opgemerkt door een ex-slaaf genaamd Olaudah Equiano, die zich net in Londen had gevestigd en nu werkte als Deze eenvoudige klerk zou uitgroeien tot een van de meest legendarische abolitionisten ooit. Equiano had al een zeeslag en een schipbreuk overleefd, zou nog een fenomenale bestseller schrijven over zijn avonturen op drie continenten (plus de Noordpool), en trouwde – tot ontzetting van velen – met een witte vrouw.

Equiano wist dat hij voor juridisch advies naar Old Jewry nummer 18 moest, en Granville Sharp kwam meteen in actie nadat Equiano hem vertelde over de moorden op de Zong. Sharp verstuurde een spervuur een brieven naar de kranten, de premier en de bevelhebbers van de Royal Navy. Hij was nog nooit zó woest geweest; zijn handgeschreven brieven

De eerste rechtszaak over wat er op de Zong was gebeurd had toen al plaatsgevonden, maar de verzekeraar wilde in hoger beroep. De rechter was een oude bekende: Lord Mansfield. Hij belegde een extra hoorzitting om de feiten nog eens te bestuderen. Die vond plaats op 21 en 22 mei 1783, wederom in de monumentale Westminster Hall, maar dit keer met Sharp als adviseur van de verzekeraar. ‘Bij het voorzitten van de bijeenkomst’, ‘moet de wit-bepruikte Lord Mansfield zich hebben afgevraagd: waarom is deze onuitstaanbare idioot weer in mijn rechtszaal?’

De eigenaars van de Zong kwamen met hun oude verhaal: de slaven waren ‘vergaan net zoals een lading goederen zou vergaan’, De raadsheer riep dat er nota bene iemand in de zaal was (hij draaide zich om en keek naar Sharp) die zijn cliënten wilde aanklagen voor moord. Moord! De gedachte alleen al. ‘Dat zou waanzin zijn’, zei hij, want ‘de zwarten waren eigendom.’ Sterker nog, het doden van de Afrikanen was een kwestie van mededogen. Er was nu eenmaal geen drinkwater meer, en een verdrinkingsdood was minder pijnlijk dan sterven van de dorst. ‘Een groot kwaad werd vermeden met een kleiner kwaad’,

Maar was het water echt op? Waarom was er dan nooit een rantsoen ingesteld? Waarom had een van de bemanningsleden gezegd dat er nog minstens 750 liter over was toen het moorden begon? En waarom was het logboek van de Zong verdwenen na aankomst in Jamaica? Was er eigenlijk wel een navigatiefout gemaakt, of was het schip bewust de verkeerde kant op gestuurd zodat de bemanning later kon liegen dat het water op was, en het

Hoe het ook zij: tijdens de hoorzitting werd duidelijk dat de laatste groep van 26 Afrikanen overboord was geduwd nadat het flink had geregend. Een bemanningslid had Sharp verteld dat er zes vaten aan regenwater was opgevangen, ‘Dit is nieuw voor mij’, moest Lord Mansfield toegeven.

Maar Sharp begreep allang wat er gebeurd was. Massamoord én verzekeringsfraude. Veel Afrikanen waren ziek geweest, en zouden weinig hebben opgebracht op de slavenmarkt van Jamaica. Een financieel fiasco dreigde, tenzij de verliezen konden worden afgewenteld op de verzekeraar.

Lord Mansfield zal blij zijn geweest dat hij geen uitspraak hoefde te doen in deze zaak, want de eigenaren van de Zong besloten hun claim in te trekken. Geen van de moordenaars werd ooit vervolgd of bestraft. En afgezien van die anonieme brief die Equiano had gelezen, zou de pers geen aandacht meer besteden aan de Zong.

Karma bestaat niet

Het is verleidelijk om te geloven dat goede daden, hoe klein ook, nooit verloren gaan. Dat iedere inspanning, ieder protest, iedere sticker op een lantaarnpaal uiteindelijk iets bijdraagt. Dat niets voor niets is.

Maar zo werkt het niet. In dit leven kun je kansen wel degelijk verprutsen en tijd wel degelijk verspillen. De geschiedenis zit vol met idealisten die goede intenties hadden maar geen effect sorteerden. ‘De weg naar abolitionisme’, ‘was minder lineair en krommer dan wordt verondersteld. Hij werd gekenmerkt door valse starts, niet bewandelde wegen, initiatieven die verzandden.’

De kruistocht van Granville Sharp was al die tijd gebaseerd op een misplaatst vertrouwen in de wet. Als de wet zelf misdadig is, dan valt er geen recht te halen, hoe indrukwekkend de eikenhouten gewelven van de rechtszaal ook zijn. En stel dat Sharp zich niet had laten afleiden door bijzaken als het bepalende lidwoord in het Nieuwe Testament. Stel dat hij vaker had samengewerkt, en zijn boodschap beter had verpakt – was de slavernij dan eerder afgeschaft? De geschiedenis is geen experiment dat we kunnen herhalen, maar het is naïef om te denken dat fouten geen consequenties hebben.

Toch is het levensverhaal van Granville Sharp niet louter een verhaal van mislukking. wijzen erop dat zijn verwoede pogingen om de moordenaars van de Zong voor het gerecht te dagen, bleven resoneren in kleine kring. Juist na 1783 stond er een nieuwe generatie van abolitionisten op, die elkaar bleven vertellen wat er was gebeurd op dat slavenschip. ‘Het was’, ‘alsof er een lont was aangestoken op het moment dat Equiano naar Sharp was gerend, hoewel het nog jaren zou duren voordat die lont zou ontbranden.’

Vier jaar om precies te zijn. Op 22 mei 1787 werd de Society for the Abolition of the Slave Trade opgericht, de eerste Britse antislavernij-organisatie. Die zomer zou een immense campagne van start gaan voor het veranderen van de wet, een campagne die miljoenen mensen in beweging zou brengen en uiteindelijk, in 1807, zou leiden tot de afschaffing van de slavenhandel in het hele Britse Rijk. En op welk adres vestigde deze stichting haar hoofdkwartier? Inderdaad, Old Jewry nummer 18.

Meer lezen?