Waarom je geen doemdenker bent als je gevaren in tandpasta en make-up ziet
Er is steeds meer wetenschappelijk bewijs dat hormoonverstorende stoffen in alledaagse producten als tandpasta, cosmetica en voedselverpakkingen tot ernstige gezondheidsschade kunnen leiden. Maar terwijl de zorg bij wetenschappers groeit, draait de lobby van de chemische industrie op volle toeren en blijft de Europese Commissie maar broeden op een aanpak.
Braaf je tanden poetsen kan de kwaliteit van je zaad aantasten. Het op 12 mei gepubliceerde onderzoek van Niels Skakkebaek waaruit dat zou blijken, veroorzaakte nogal wat ophef. De Deense professor claimt te hebben aangetoond dat het mannelijke zaad zijn levenslust verliest bij blootstelling aan chemicaliën die in heel veel alledaagse producten zitten.
Het gaat om zogeheten hormoonverstorende stoffen, lichaamsvreemde goedjes die een ontregelende werking hebben op onze hormonen, de boodschappers van ons lichaam. Bijna achthonderd chemicaliën die onder meer in cosmetische producten, voedselverpakkingen, elektronica en speelgoed zitten, vallen eronder.
Zeep en tandpasta bijvoorbeeld bevatten antibacteriële stoffen als triclosan. In allerlei plastic producten stoppen fabrikanten graag de stof bisfenol A, omdat die bijdraagt aan de sterkte, duurzaamheid en hittebestendigheid ervan. Weekmakers worden gebruikt om kunststoffen buigbaar te maken, bijvoorbeeld in medische toepassingen als bloedzakken en maagsondes. Meubels en elektronische apparatuur bevatten vlamvertragers. En in cosmetische producten als shampoos en dagcrèmes zitten parabenen, conserveringsmiddelen die schimmelvorming tegengaan.
Dit alles in doses die zo minimaal zijn dat er geen enkele reden tot zorg is, verzekeren vertegenwoordigers van de fabrikanten. Zo stelt de Nederlandse Cosmetica Vereniging dat parabenen onmisbaar en volstrekt veilig zijn, ook voor kinderen.
Maar de Campaign for Safe Cosmetics wijst ze juist aan als gevaarlijke stoffen die we moeten vermijden. Ook milieuorganisaties zien enorme gevaren. Zo stelt het Pesticides Action Network, dat ze in alarmerend hoge concentraties op onze groenten zitten, als residu van pesticiden.
Het zijn niet alleen overbezorgde consumentenorganisaties en oververhitte milieuactivisten die aan de bel trekken. Afgelopen woensdag, op de Nationale Milieudag 2014, deden enkele verontruste wetenschappers bij een Ronde Tafel voor Kamerleden en pers een poging de beschikbare kennis op een rij te zetten.
Ook de Deen Skakkebaek was ervoor naar Nederland getrokken. In Nieuwspoort, het perscentrum bij de Tweede Kamer, liet hij een filmpje zien van een spermacel die zich nogal lamlendig voortbewoog na blootstelling aan dergelijke stoffen. En in zijn experimenten waren realistische concentraties van het spul gebruikt waaraan de spermacellen ook in werkelijkheid kunnen worden blootgesteld, zei hij desgevraagd.
Hoe gefundeerd is de these van Skakkebaek nu echt?
De opkomst bij de Ronde Tafel was bescheiden. Naast wetenschappers en mensen van non-gouvernementele organisaties waren er twee Kamerleden en één journalist, ondergetekende.
Niet present: Jaffe Vink, filosoof en oud-hoofdredacteur van het ter ziele gegane conservatieve weekblad Opinio. Van zijn hand verscheen onlangs het door gezaghebbende opiniemakers als Paul Scheffer en Martin Sommer de hemel in geprezen boek Wie is er bang voor de vooruitgang. Vink betoogt erin dat veel van de verhalen over milieugevaren die de mensheid zouden bedreigen, ongefundeerde doemscenario’s zijn die op technologieangst berusten.
In zijn boek betoogt Vink dat veel van de verhalen over milieugevaren ongefundeerde doemscenario’s zijn die berusten op technologieangst
In zijn boek en ook in een opiniestuk in de Volkskrant opent Vink de aanval op Skakkebaek. Die zou al in 1994 ontmaskerd zijn. De Deense arts publiceerde in 1992 een onderzoek waaruit zou blijken dat de man in 1990 nog maar half zoveel zaadcellen heeft als vijftig jaar eerder. Ook toen was er grote ophef in de media. Maar, beweert Vink, in 1994 toonde het British Medical Journal aan dat het onderzoek van Skakkebaek niet deugde. En daar zwegen de kranten dan weer over.
De stelling van Vink is: het is niet eens bewezen dat de zaadkwaliteit daalt. Het aanwijzen van een vermeende schuldige - de hormoonverstorende stoffen - is dus onzinnig. En om aan te tonen dat het wel meevalt met de vitaliteit van ons sperma verwijst hij naar een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit november 1997. Dat zou al het bewijs ontkrachten dat het mannelijke zaad in de afgelopen vijftig jaar minder vitaal is geworden.
Slechts één op de vier mannen heeft optimaal sperma
Nu heeft de vaderlandse vooruitgangsprofeet gelijk dat het British Medical Journal kritiek bracht op het werk van Skakkebaek en zijn co-auteurs. Maar zijn suggestie dat de Deense professor in 1994 is ontmaskerd en dat er niets over is gebleven van zijn claim over dalende zaadkwaliteit is simpelweg onjuist. Misschien had Vink ook eens naar de recentere literatuur kunnen kijken, schreven medewerkers van stichting Wemos fijntjes in een reactie op zijn opiniestuk.
Zo was Skakkebaek een van de auteurs van een in 2012 gepubliceerde grote studie waaruit blijkt dat slechts één op de vier Deense mannen optimaal sperma had. Nota bene in het British Medical Journal, het tijdschrift dat volgens Vink had aangetoond dat we de beste man niet serieus hoeven te nemen.
De studie laat ook zien dat de zaadkwaliteit in de periode 1996-2010 lichtjes is gestegen. Maar dat ze op langere termijn, in verhouding tot de periode vóór allerlei hormoonverstorende stoffen op de markt kwamen, is gedaald, is volgens Skakkebaek evident. ‘Als iemand eerst op de tiende verdieping van een flatgebouw stond, en later op de eerste, moet hij naar beneden zijn gekomen,’ legt hij in Nieuwspoort uit.
Die these bevestigt een overzichtsrapport dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) vorig jaar het licht lieten zien. Daarin maakt een imposant gezelschap wetenschappers de stand van zaken op ten aanzien van hormoonverstorende stoffen. En daarin is te lezen dat de gemene deler van het onderzoek is dat een aanzienlijke groep mannen kampt met magere zaadkwaliteit.
Teelbalkanker komt twee keer vaker voor dan veertig jaar geleden
Een ander pijnlijk feit waar het rapport op wijst, is de toename van hormoongerelateerde kankervormen. Zo komt teelbalkanker twee keer vaker voor dan veertig jaar geleden. Direct bewijs uit bevolkingsonderzoek voor een verband tussen hormoonverstorende stoffen en teelbalkanker is er niet. Datzelfde geldt voor de relatie tussen het niet indalen van de zaadballen en dergelijke chemicaliën. Deze oorzakelijke verbanden zijn nu eenmaal zeer moeilijk keihard aan te tonen, schrijven de auteurs. Het is immers haast onmogelijk vast te stellen aan welke hoeveelheden van alle verschillende stoffen foetussen tijdens de zwangerschap worden blootgesteld en wat de opgetelde effecten daarvan zijn.
Maar er is wel een ‘groeiende hoeveelheid experimenteel bewijs’ voor een relatie tussen het niet indalen van de zaadballen en onder meer vlamvertragers. En kinderen bij wie de ballen niet vanzelf zijn ingedaald, hebben een vier tot zes keer hogere kans op teelbalkanker.
Ook een andere recente overzichtsstudie, gemaakt in opdracht van de Europese Commissie, concludeert dat er serieuze redenen zijn om verontrust te zijn. ‘Een uitgebreide hoeveelheid laboratoriumstudies ondersteunt de notie dat hormoonverstorende stoffen bijdragen aan hormoongerelateerde ziektes bij mensen en dieren,’ schrijven de auteurs onder leiding van de Londense hoogleraar toxicologie Andreas Kortenkamp.
Dat is ook de slotsom van een derde poging de balans op te maken, van het Europees Milieuagentschap. Daarin is te lezen dat de huidige kennis duidelijk toont dat ziekten en stoornissen rondom de mannelijke voortplanting in veel landen toenemen en dat milieufactoren die de normale ontwikkeling van de foetus verstoren, cruciaal zijn bij het ontstaan ervan.
Vrouwelijke wulken met penissen
Vinks spot voor Skakkebaek is onderdeel van een hoofdstuk over hormoonverstorende stoffen met als titel ‘De avonturen van tributyltin.’ Dit spul kwam in de jaren zeventig in gebruik als coating om baardgroei op schepen tegen te gaan. Op de romp van schepen zet zich een laag van bacteriën, mossels en zeepokken vast. Dit aankoeksel zorgt ervoor dat schepen slechter bestuurbaar zijn en ze meer brandstof verbruiken.
Tributyltin (tbt) leek een wondermiddel. Maar in de jaren tachtig kwamen de eerste signalen dat het goedje een keerzijde had: in de buurt van Franse jachthavens zagen oesterkwekers oesterschelpen met merkwaardige misvormingen. De Nederlandse biologe Cao ten Hallers-Tjabbes vond bij drukke scheepsroutes in de Noordzee vrouwelijke wulken (zeeslakken) met penissen. In de krant noemde ze tbt zeer schadelijk voor het zeemilieu. Ze wees ook op mogelijke gevaren voor de mens: ‘Er zijn aanwijzingen dat tbt ook via het eten van vis en schelpdieren in mensen terechtkomt.’
Aldus schiep de zeebioloog het angstbeeld dat tbt gevaarlijk is voor de mens, luidt het verwijt van Vink. In 2003 kwam er een verbod op het gebruik van het spul. Naar de smaak van de Nederlandse publicist is er nimmer een serieuze afweging gemaakt tussen economische en ecologische belangen. Haast geen mens durfde de vraag te stellen of het wel erg is dat wulken het in de buurt van zeeroutes moeilijk hebben, als er elders in de onmetelijke oceaan biljarden van die dingen leven.
Het is bewezen dat het goedje leidt tot obesitas bij verschillende diersoorten, van muizen tot zalm
Maar opnieuw geeft Vink de feiten nogal selectief weer. Want op het moment dat hij zijn boek uitbrengt, zijn er meer harde gegevens over de schadelijkheid van het goedje beschikbaar. Het verband tussen tributyltin en de achteruitgang van andere soorten (grijze garnalen bijvoorbeeld) is gewoon aangetoond. Ook is bewezen dat de stof leidt tot obesitas bij verschillende diersoorten, van zalm tot muizen.
Bij de Ronde Tafel gaf ook Juliette Legler, hoogleraar toxicologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, een presentatie. Zij was betrokken bij het Obelix-onderzoek, een grootschalig onderzoeksproject naar het verband tussen hormoonverstorende stoffen en obesitas bij mensen. De uitkomst: prenatale blootstelling aan dergelijke stoffen leidt op latere leeftijd tot gewichtstoename. Dat effect treedt bij bisfenol A al op bij een inname per dag en per kilo lichaamsgewicht die vijftien keer lager ligt dan nu volgens de European Food Safety Authority (EFSA) is toegestaan.
Bewijs genoeg, nú maatregelen nodig
‘Bewijs genoeg, nú maatregelen nodig,’ was dan ook de titel van een presentatie van weer een andere wetenschapper, Marjorie van Duursen van de Universiteit Utrecht. Zij was, net als Skakkebaek, Legler en Kortenkamp, een van de negentig ondertekenaars van de Verklaring van Berlaymont.
Dit grote gezelschap wetenschappers sprak daarin zijn zorgen uit over de toename van hormoongerelateerde ziekten zoals borstkanker, schildklierkanker en niet indalende zaadballen, wees op het groeiende bewijs dat er een relatie is met hormoonverstorende stoffen en riep de Europese Commissie op met adequate regelgeving te komen. Want de bestaande EU-wetgeving voor chemische stoffen in het algemeen was naar het oordeel van de toxicologen ‘volledig inadequaat voor hormoonverstorende stoffen.’
Daar is ook de Europese Commissie zich van bewust. Op de eigen website is te lezen dat het huidige systeem hormoonverstorende stoffen niet afdoende aanpakt en dat zij nog geen goede testen en criteria heeft vastgesteld om te bepalen welke stoffen in deze categorie vallen. Al jaren kondigt de Commissie aan die lacunes te zullen wegnemen. Alleen: het wil er maar niet van komen.
Juni vorig jaar lekte een concepttekst van de Europese Commissie over criteria die vastleggen wanneer chemicaliën precies in de categorie ‘hormoonverstorende stoffen’ vallen. Daarover ontstond veel commotie. Een groep wetenschappers betoogde in een in verschillende tijdschriften gepubliceerd opiniestuk juist dat de Commissie dreigde stoffen veel te makkelijk in deze categorie in te delen. Op onwetenschappelijke gronden zouden nuttige stoffen zo in de beklaagdenbank terechtkomen.
Er was alleen twijfel of die kritiek wel was ingegeven door zuivere motieven. Het leeuwendeel van deze wetenschappers bleek banden te hebben met de chemische en cosmetische industrie die de omstreden stoffen fabriceert en gebruikt.
Het leeuwendeel van deze wetenschappers bleek banden te hebben met de chemische en cosmetische industrie die de omstreden stoffen fabriceert en gebruikt
Onder hen ook de Utrechtse professor toxicologie Bas Blaauboer. Hij leidt een door de European Chemical Industry Council gefinancierd onderzoeksproject met als doel nieuwe methoden te vinden voor risicobeoordelingen van onder meer hormoonverstorende stoffen. Die club presenteert zichzelf als ‘het forum en de stem van de chemische industrie.’
Dit project is bedoeld om risicobeoordelingen mogelijk maken met alternatieve methoden voor de nu voorgeschreven dierproeven, licht Blaauboer per mail toe. ‘Daar heeft iedereen wat aan, niet in de laatste plaats de proefdieren die we daarmee kunnen besparen.’ Wat her en der is geschreven over de belangenverstrengeling van hem en andere wetenschappers vindt hij ‘beneden peil.’ ‘Laten we de discussie alstublieft wetenschappelijk houden.’
Die handschoen is opgenomen door een andere groep toxicologen. Zij schoten gaten in het opiniestuk van Blaauboer cum suis. Zo stellen ze dat de auteurs al bij de definitie van het hormoonsysteem de mist in gaan: ze nemen de cruciale, programmerende rol ervan in de ontwikkeling van foetussen niet mee.
Een ander punt van discussie is de betekenis van dierproeven. Stel dat er voor een bepaalde stof effecten bij dierproeven zijn aangetoond én er een aannemelijk biologische verklaring is voor hoe de stof op het hormoonsysteem inwerkt. Dan moeten we, stelt de Europese Commissie, ervanuit gaan dat dit ook voor mensen betekenis heeft. Tenzij er gegevens zijn die het tegendeel bewijzen.
Over dat laatste struikelen de schrijvers van het gewraakte opiniestuk. Ze schrijven dat het onmogelijk is te bewijzen dat iets niet relevant is. Want je kunt nimmer aantonen dat een stof géén effect heeft. Uit de zee van in theorie mogelijke effecten kun je er immers maar een paar onderzoeken.
Een kromme redenering. Hun critici wijzen erop dat het gangbaar is bewezen effecten bij dierproeven als relevant te beschouwen, tenzij er is aangetoond dat een bepaalde stof bij mensen op een andere manier inwerkt. Verschillen in werkingsmechanisme tussen mens en dier vallen wel aan te tonen, dus ‘niet-relevantie’ is terdege te bewijzen. Bovendien zou bij de omgekeerde benadering - dierproeven hebben in principe geen betekenis voor mensen - het verrichten ervan überhaupt een nogal zinloze onderneming zijn.
Opeens werden de Europese voorstellen door het toilet gespoeld
Door alle ophef kreeg de Commissie slappe knieën. ‘We weten dat de chemische industrie, de pesticidenfabrikanten en de cosmetische industrie zeer ongelukkig waren over het uitgelekte conceptvoorstel,’ zegt Lisette van Vliet van de Health and Environment Alliance tijdens een gesprek kort voor haar presentatie over het beleid van de Europese Unie bij de Ronde Tafel. ‘Tot voor de zomer van 2013 leek alles goed te lopen,’ vertelt ze. ‘We waren al bezig ons persbericht te maken: de criteria werden bekendgemaakt. Maar tussen mei in juli werd alles door het toilet gespoeld.’
Toen kwam er opeens het plan om eerst een ‘impact assessment’ te maken, een verkenning van de economische en milieugevolgen van verschillende beleidsopties. ‘Ik kan niet keihard bewijzen dat het komt door de lobby van de industrie,’ geeft Van Vliet toe. ‘Maar het was te plotseling. Hoe kun je niet achterdochtig zijn?’
Een woordvoerdster van de Europese Commissie bevestigt dat er vertraging is opgelopen doordat er is besloten eerst een impact assessment te maken. Die beslissing is in haar ogen gerechtvaardigd ‘gezien de complexiteit van het onderwerp, de zich ontwikkelende wetenschap, en de uiteenlopende visies die er bestaan onder wetenschappers en belanghebbenden’. Ook zegt ze dat aan die assessment nog niet eens is begonnen. Want nu legt de Commissie nog de laatste hand aan een ‘roadmap’ waarin ze de verschillende beleidsopties beschrijft waarvan de gevolgen moeten worden onderzocht.
De Zweedse minister van milieu heeft aangekondigd een zaak tegen de Europese Commissie aan te spannen omdat ze gefaald heeft op tijd met criteria voor hormoonverstorende stoffen te komen
Dat het allemaal zo sloom gaat, ergert niet alleen organisaties die zich zorgen maken over de effecten van hormoonverstorende stoffen. De Zweedse minister van Milieu heeft aangekondigd een zaak tegen de Europese Commissie aan te spannen bij het Europese Hof van Justitie omdat ze gefaald heeft op tijd met de beloofde criteria te komen.
Intussen nemen verschillende landen zoals België en Denemarken zelf alvast maatregelen. Zo waarschuwt de Franse organisatie voor voedselveiligheid en milieu zwangere vrouwen schoonmaakmiddelen die bepaalde hormoonverstorende stoffen bevatten niet te gebruiken. Maar onze eigen minister liet in reactie op een uitzending van Zembla weten dat ze de wetenschappelijke discussie met belangstelling volgt en dat ze vindt dat als blijkt dat maatregelen nodig zijn, we die bij voorkeur op Europees niveau moeten nemen.
Jaffe Vink zal tevreden zijn met Schippers’ afwachtende houding en de Europese traagheid. Maar wie zich serieus verdiept in de stand van de wetenschap heeft weinig reden zich vrolijk te maken.