Zijn rozen nog mooi als je weet hoe ze worden gemaakt?
Zijn rozen nog steeds een romantisch cadeau als ze onder mensonterende omstandigheden geproduceerd worden, in een vliegtuig deze kant op komen, en nergens meer naar ruiken? Die vragen stelt Rebecca Solnit in Orwell’s Roses, haar boek over de grote schrijver en rozenliefhebber.
Jozef Stalin was gek op citroenen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog raakte hij bevangen door het idee ze te laten groeien op plekken waar dat helemaal niet kan.
In de tuinen van zijn datsja’s op de Krim en aan de rand van Moskou liet hij op grote schaal citroenbomen planten. ‘Laat ze wennen aan de koude!’ riep hij zijn tuiniers toe, als een officier die zijn rekruten in het gareel probeert te krijgen.
De bomen vroren ’s winters dood.
In haar boek Orwell’s Roses trekt de Amerikaanse essayist Rebecca Solnit een parallel tussen Stalins hopeloze pogingen de natuur naar zijn hand te zetten, en onze hedendaagse cultuur van onmiddellijke behoeftebevrediging.
Het heeft iets totalitairs, suggereert Solnit, om te verlangen dat bepaalde soorten fruit altijd beschikbaar zijn, of dat je boodschappen binnen minuten worden binnengedragen. Zoals het ook van een totalitaire levenshouding getuigt om te verwachten dat er, omdat jij het wil, citroenen kunnen groeien in Moskou.
Waarom lezen over rozen?
Orwell’s Roses is een vreemd boek. Soms leest het als een biografie, maar dat is het niet. Het is een meanderend, weelderig essay dat rond leven en werk cirkelt van de Britse schrijver George Orwell, met diens liefde voor rozen als vertrekpunt.
Want Orwell, die een sobere reputatie heeft, hield van rozen, van schoonheid, van tuinieren. Solnit op haar beurt houdt niet alleen van die drie dingen, maar ook van de Britse schrijver, van zijn strijd tegen totalitarisme, en tegen de leugenachtigheid in het algemeen. De twee zijn een goede match.
Waarom die rozen? Ze staan niet alleen symbool voor schoonheid en hoop – mensen planten rozen in hun tuin, omdat ze hopen dat er iets moois zal groeien, hoe ellendig de wereld ook is. Ze komen voor Solnit ook symbool te staan voor wreedheid, omdat uitgerekend de rozen die mensen elkaar geven om hun liefde, zorg en troost kenbaar te maken, vaak op inhumane en vervuilende wijze zijn geproduceerd.
Daar komt Solnit achter als ze met een bevriende onderzoeker naar de rozenkwekerijen van Colombia reist.
Op bezoek bij de rozenkwekerij
Vanuit gigantische kassen en koelhuizen in Colombia gaan er dagelijks miljoenen rozen de buiken van Boeings in, op weg naar consumenten in de VS. In Ethiopië en Kenia zit een vergelijkbare industrie die de Europese markt bedient. Er gaat wereldwijd meer dan 30 miljard dollar per jaar in om.*
De werkomstandigheden voor de 130.000 Colombianen die in de bloemenindustrie werken, zijn pover. Ze hebben tijdelijke contracten, voeren de hele dag dezelfde handelingen uit, en als ze daardoor arbeidsongeschikt raken, geeft hun werkgever niet thuis.
‘De geliefden krijgen de rozen, wij arbeiders krijgen de doornen’, is hun gezegde. Maar op hun overalls staan slogans die iets heel anders doen vermoeden:
‘Sunshine Bouquet, de beste plaats om gelukkig te zijn.’
‘Inzet en passie geven ons voldoening in ons werk.’
‘Als je samenwerkt in een team, kun je successen vieren als een team.’
Echte orwelliaanse leuzen, schrijft Solnit, ‘onheilspellend in hun onoprechtheid en schokkend in hun tegenstrijdigheden’. Want werknemers die zich proberen te organiseren in een vakbond, worden ontslagen.
De milieukosten zijn ondertussen torenhoog: bloemen kweken kost veel water en er wordt grif gif gebruikt, dat in het milieu belandt en insecten de kop kost. Bij de kwekerijen in Ethiopië en Kenia zijn vergelijkbare misstanden gedocumenteerd, net als bij de bollenvelden in Nederland.
In een koelhuis krijgt Solnit alle kleuren rozen van de regenboog te zien. Maar ze ruiken nergens naar. De geuren zijn eruit gekweekt, omdat de veredelaars, als vooruitgeschoven posten van westerse consumenten, daar geen interesse in hebben.
Zijn massaal geproduceerde rozen dan een leugen, vraagt Solnit zich af. Zijn ze eigenlijk helemaal niet mooi, maar lelijk?
Wat rozenkwekerijen en totalitarisme met elkaar te maken hebben
Solnit ziet in de manier waarop rozen vandaag de dag gekweekt worden een overeenkomst met de manier waarop totalitaire staten functioneren. Zulke staten kunnen alleen bestaan als leiders erin slagen een gruwelijke situatie voor te stellen als iets begerenswaardigs, of op z’n minst iets onvermijdelijks.
Daar gaat jaren van liegen aan vooraf, van mensen overtuigen dat wat ze met hun blote ogen zien iets heel anders is, van ze aan het twijfelen brengen over hun eigen oordeel, tot het punt waarop ze denken dat alles even onwaar is. (Orwell heeft deze totalitaire mechanieken als geen ander geanalyseerd en beschreven in zijn beroemdste roman, 1984.)
Het centrale begrip hier is vervreemding, of onthechting.
Vroeger wisten mensen waar hun spullen vandaan kwamen. Ze kenden de leerlooier, de boer, de bakker. Al in Orwells tijd veranderde dat, schrijft Solnit: ‘Dingen verschenen van achter de horizon, van achter het weten, en weten [werd] een daad van de wil in plaats van een onderdeel van het dagelijks leven.’
Zoals mensen in een totalitaire staat het onderscheid tussen feit en fictie niet meer kunnen maken, zo zijn westerse consumenten de verbinding tussen spullen en hun herkomst kwijtgeraakt.
Solnit suggereert zo dat onze hedendaagse eindeloze consumptie-orgie in feite ook totalitaire trekjes heeft – omdat onze mate van onthechting misschien niet onderdoet voor die in een dictatuur. Ze duidt dit als een gebrek aan integriteit, als iets lelijks.
Maar ze maakt de vergelijking niet helemaal af. Want wie is bij ons dan de dictator? Wie veroorzaakt de vervreemding? En is er een uitweg?
Zoeken naar schoonheid kan de vervreemding helpen doorbreken
We kunnen denk ik gerust zeggen dat de rijke consument die verwacht dat iemand ergens in elk seizoen voor lage kosten een roos, avocado of gepelde garnaal voor hem regelt, een kleine potentaat is. Hij kan ervoor kiezen niets over de gevolgen van zijn consumptie te weten.
Maar het zijn de bedrijven die in naam van de consument opereren, die dit mogelijk maken en die ervan profiteren als hij geen lastige vragen stelt. Zij zijn de winnaars in een economisch systeem dat voor maximale vervreemding lijkt te zijn ontworpen. Waardoor al die vervuilende producten in de supermarkt heel normaal lijken.
Wél willen weten hoe de spullen om je heen gemaakt zijn, dat is de eerste stap om de vervreemding te doorbreken. Zelf weer een verbinding aangaan met de herkomst van je kleding, voedsel of energie volgt daaruit. Zelf dingen maken is stap drie, al is ook dat om allerlei redenen een privilege.
Je bent natuurlijk geen revolutionair zodra je een rozenstruik plant of je eten direct van de boer gaat kopen, zegt Solnit,* maar zulke praktijken kunnen wel onderdeel zijn van een breder verzet tegen het vervuilende systeem waarin we nu leven.
En dat verzet mag best smaken, het mag lekker zijn: politiek engagement en genot sluiten elkaar niet uit, maar kunnen elkaar versterken. Juist het leven van Orwell, die veel tijd besteedde aan zijn rozen maar daardoor niet minder ‘serieus’ werd, laat dat zien. Deze inzichten maken het eclectische Orwell’s Roses lezenswaardig.
Smaak en kennis staan niet los van elkaar
Je kunt van een muur wel zeggen dat die mooi en stevig is, schreef Orwell ergens, maar als hij rondom een concentratiekamp staat, moet hij worden neergehaald. En zoals vorm en functie niet los van elkaar staan, zo staan schoonheid en kennis, of esthetiek en ethiek dat ook niet.
Smaak kan veranderen onder invloed van kennis. Zodra je weet wat de kweek van dat boeketje inhoudt, ga je er anders naar kijken.
Zodra je weet welk leed die sappige varkensrollade verhult, gaat-ie minder lekker smaken.
Zodra we inzien dat sommige ‘normale’ hedendaagse dingen lelijk zijn, wordt het makkelijker ze los te laten – of een pleidooi te accepteren voor een beperking of verbod erop. Dan gaan we andere dingen willen en wordt de wereld misschien wel mooier.
Maar goed, dat ga je pas zien als je het doorhebt. Mensen kunnen de lelijkheid van grenzeloze consumptie ook blijven ontkennen, zichzelf en anderen voor de gek houdend. In de verte zoals Stalin, die zijn gasten bittere citroenen liet proeven en ze dwong te zeggen hoe lekker ze waren.