Hoe in Israël alles begint en eindigt bij het leger
In Israël heeft iedereen twee of drie jaar dienstplicht. Het land heeft een van de hoogwaardigste technologie-industrieën ter wereld, die zijn oorsprong vindt in defensie. Veel apps en communicatie worden in het leger uitgevonden, zo gaat het standaardverhaal. Maar hoe is het om die dienstplicht te weigeren? Hoe ziet je leven er dan uit? Een reportage vanuit Tel Aviv.
Met een stralende glimlach toont Karl Walter ons de skyline van Tel Aviv. We staan op een hoge heuvel bij de grote kustplaats, die in binnen- en buitenland bekend staat als uitgaansstad.
Hoewel Karl, als officiële gids van het ministerie van Toerisme, onze kleine delegatie van vier Nederlandse journalisten de vele bruisende uitgaansgelegenheden en toeristische attracties van de stad moet laten zien, neemt hij toch even de tijd een andere kant van zijn woonplaats te belichten.
Tel Aviv is namelijk een van de grootste ict-hubs ter wereld en herbergt naar eigen zeggen de meeste start-ups per vierkante kilometer. Het is in ieder geval de geboorteplaats van tientallen meer en minder succesvolle apps, waaronder Viber.
Het idee van Israël als start-upland werd in 2009 voor het eerst gemunt in het boek Start-up Nation: The story of Israel’s Economic Miracle van Dan Senor en Saul Singer. Bij publicatie stonden 63 Israëlische technologiebedrijven op de Amerikaanse NASDAQ genoteerd. ‘Meer dan ieder ander land ter wereld.’
Het leger als motor van de economie
Het kleine staatje is erin geslaagd een echte kenniseconomie te worden, waarin hoogwaardige technologie een belangrijke rol speelt. Slechts weinigen beseffen echter welke onmisbare rol het Israëlische leger en de defensie-industrie hierin spelen.
De Israeli Defense Force is meer dan een leger waar alle jonge mannen en vrouwen braaf hun respectievelijke dienstplicht van drie of twee jaar vervullen. Zo is het ook een van de grootste (indirecte) werkgevers en onderwijsinstellingen van het land. In een poging de vele vijanden te slim af te zijn, is de Israëlische krijgsmacht een enorme aanjager van economische groei en ontwikkeling. Zoals de paperclip, de magnetron en het internet ooit voor en door het Amerikaanse leger werden ontwikkeld, zo bedenken hypergetalenteerde jonge dienstplichtigen nu de slimste apps en communicatiesystemen.
Er zijn vele vormen van oorlogsvoering, de meeste gebeuren tegenwoordig virtueel. Zij strijden vanachter een computer… of laten we zeggen: heel veel computers
De Israëlische krijgsmacht werkt met speciale scoutingsprogramma’s en trainingstrajecten voor jongeren vanaf zestien jaar. Terwijl we in de brandende zon over de stad uitkijken, lopen zo nu en dan studenten langs. Achter ons staat de Handasaim Herzliya High School, een van de bekendste middelbare scholen van Israël, direct gelegen aan de campus van de Universiteit van Tel Aviv. Handasaim Herzliya is een van de middelbare scholen waar het Israëlische leger leerlingen scout. De middelbare school functioneert als een soort pre-college en kent een specialisme in ict en biotechnologie.
‘Wie hier gerekruteerd wordt, wordt niet ingedeeld als voetsoldaat of tankcommandant,’ weet Karl te vertellen. ‘Er zijn vele vormen van oorlogsvoering, de meeste gebeuren tegenwoordig virtueel. Zij strijden vanachter een computer… of laten we zeggen: heel veel computers.’
‘We willen onze manier van leven beschermen’
Die avond ontmoet ik Dana (27). Bij haar aantreden in het Israëlische leger werd zij direct ingedeeld bij de militaire inlichtingendienst, waar ze binnen twee jaar opklom tot generaal. Na haar dienstplicht ging ze aan de slag bij een ict-start-up, terwijl ze haar studie computerwetenschappen afmaakte. Kritisch controleert ze m’n telefoon. ‘Geen iPhone, goed zo, dat is voor mensen die geen verstand hebben van techniek.’
Ons leger is niet slecht, ik ben er trots op mijn land gediend te hebben in het slimste leger ter wereld
Dana wil geen kwaad woord over het leger horen. Van bezetting is volgens haar geen sprake. Wel van preventieve bescherming. Tegelijkertijd is ze duidelijk van een andere generatie dan Karl. Terwijl hij met grote woorden over Judea en Samaria spreekt (de Westelijke Jordaanoever) en Arabieren voor alles uitmaakt wat mooi maar vooral lelijk is (Palestijnen bestaan in zijn woorden niet, Arabieren wel, die inderdaad recht hebben op hun eigen land: Jordanië), is Dana een stuk nuchterder over het conflict. ‘Niet alles wat Israël doet is goed. Maar bekijk het vanuit ons perspectief. Kijk wat we van dit land hebben gemaakt, kijk naar deze stad! Wij willen onze manier van leven beschermen. Ons leger is niet slecht, ik ben er trots op mijn land gediend te hebben in het slimste leger ter wereld.’
Dana gebruikt meerdere malen termen als efficiënt en nauwkeurig. Voor haar is oorlogsvoering iets wat achter schermen gebeurt. Niet alleen is ze onder de indruk van de professionaliteit van de militaire operaties, ook is ze dankbaar voor de leerschool. ‘Dezelfde kennis die ik gebruikte bij intelligence, gebruik ik nu in mijn dagelijkse werk. Ik ben wat dat betreft een echte geek.’
Niet iedereen voelt zich thuis in het leger
De andere vrouwen die ik ontmoet, spreken al met evenveel verve over hun diensttijd. De meesten zijn na het befaamde gap year net aan hun studie begonnen. Ieder jaar reizen duizenden Israëlische jongeren die hun diensttijd hebben afgerond naar bestemmingen als India, Thailand of Zuid-Amerika om te leven en te feesten en alle verantwoordelijkheid van zich af te schudden, om daarna braaf aan de studie en ten slotte een gezin te gaan.
Des te unieker is mijn ontmoeting met Smadar Harpak (29) die in een café op mij afstapt en me toefluistert dat ze me graag haar verhaal wil vertellen. ‘Het zal je interesseren,’ zegt ze met een glimlach. Ik ontmoet haar uiteindelijk in een halfleeg cafeetje om halftwee ’s nachts. Ze praat tot de stad ontwaakt.
Net zoals iedere andere Israëlische begon Smadar op haar achttiende aan haar tweejarige dienstplicht. Maar ze wist direct dat ze op de verkeerde plek zat.
Ze gruwelde bij het wapen dat ze ter hand moest nemen. Verbijsterd zag ze toe hoe het koude staal van de uzi een glinstering in de ogen van haar mededienstplichtigen teweegbracht. ‘Vooral bij de jongens. Die grijns… die stoere houding die ze opeens aannamen, zodra ze dat wapen in hun handen kregen gedrukt. Ik dacht slechts: ‘Nee, nee, dit wapen kan mij doden, met dit wapen moet ik anderen doden!’ Met omstandige handgebaren drukt ze een denkbeeldig wapen weg.
‘Wie de dienstplicht ontloopt, is gek. Simpelweg gek’
Haar functie werd die van militaire gids die alle dienstplichtigen een achtdaagse rondleiding door Jeruzalem moet geven. ‘De achtdaagse rondleiding is een verplicht onderdeel van de dienstplicht. ‘Het leger legt grote nadruk op kennis van onze geschiedenis en cultuur. We moeten immers weten waarvoor we vechten als de oorlog uitbreekt.’ Of, ze aarzelt even: ‘Als we zelf weer een oorlog initiëren.’
Ik geloof niet in oorlog. Ik geloof niet in bewapening. We waren kinderen, wij allemaal
‘Het was de beste positie die je in het leger kon hebben. In ieder geval ‘hoefde ik niet te vechten. Toch was ik meer dan doodongelukkig. Ik geloof niet in oorlog. Ik geloof niet in bewapening. We waren kinderen, wij allemaal. Op je achttiende moet je vrij zijn, voorzichtig je eerste stappen in het grote leven zetten, maar in plaats daarvan worden we collectief gehersenspoeld, moeten we allemaal leren hetzelfde te zijn, hetzelfde te denken, hetzelfde te reageren op de vijand, die altijd en overal op ons loert.’
Na een jaar vertrok ze. Dat is niet niks. Ontduiking of weigering van de dienstplicht in Israël is een enorme schande. Gids Karl reageert geprikkeld als ik hem in grove lijnen het verhaal van Smadar uit de doeken doe. ‘Wie de dienstplicht ontloopt, is gek. Simpelweg gek.’
‘Ze kwam anders heel normaal over, hoor.’
‘Seriemoordenaars ogen meestal ook normaal. Echt, je kan haar naar een psychiater sturen en hij zal je vertellen dat ze gek is. Hij zal haar medicijnen voorschrijven en haar op laten nemen in een inrichting. De dienstplicht is het minste wat we voor ons land kunnen doen, voor onze vaders en moeders, onze ooms en broers, die ons altijd hebben beschermd. Het is ondenkbaar.’
‘Nee! Wie?’ vraagt Dana, die me stomverbaasd aankijkt terwijl ze haar auto bruusk langs de kant van de weg zet. Ze gaf me net een lift naar het door het ministerie betaalde hotel. ‘Ik ken niemand die dat doet.’
‘Nergens zijn clowns meer nodig dan hier’
Maar de meest gehoorde reactie was: ‘Wat vreselijk voor haar ouders!’
Smadars ouders hadden het er inderdaad moeilijk mee. ‘Mijn vader was generaal. Hij voelde zich verraden en schaamde zich voor mij. Hij was bang dat zijn vrienden hem verantwoordelijk zouden houden voor het falen van zijn dochter. Maar hij zag dat ik diep ongelukkig was. Mijn moeder steunde me direct. Ook zij vond het niet makkelijk, maar ze vond het nog moeilijker om te zien wat het leger met mij deed. Ook waren mijn ouders als de dood dat ik vervolgd zou worden. Ik zou niet meer kunnen studeren. Het heeft enorme gevolgen als je de dienstplicht ontloopt of vroegtijdig afbreekt.’
Smadar ging echter niet studeren. Ze begon aan een clownsacademie. Voor Smadar is clown zijn nu een identiteit op zich. Herhaaldelijk spreekt ze in termen van ‘wij clowns geloven’ en ‘wij clowns denken.’ Ze is verbonden aan een netwerk van clowns over de hele wereld. ‘Clowns overbruggen, brengen samen, zorgen voor een lach en een traan. Nergens is dat meer nodig dan hier. Natuurlijk wilde ik mijn land dienen, graag zelfs, maar ik geloof dat het leger voor mij niet de juiste manier was om dat te doen.’
Een Israëlische clown op een Palestijnse poli
Smadar werd clown op de kinderafdeling van het ziekenhuis van Tel Aviv. Het is niet zomaar een kinderpoli, maar de leukemie-afdeling waar Palestijnse kinderen uit Gaza worden behandeld.
Terwijl de Palestijnse kinderenafdeling door veel Israëliërs als voorbeeld wordt genoemd van Israëlische betrokkenheid, is Smadar een stuk kritischer. ‘De enige reden dat de kinderen hier moeten worden behandeld, is omdat Gaza voortdurend hermetisch wordt afgesloten en daardoor de meest basale levensbehoeften en medische voorzieningen ontbreken. Israël betaalt ook helemaal niet voor de behandeling voor deze kinderen, dat doet de Palestijnse autoriteit! Israël verdient aan de bezetting.’
Sommige kinderen weigeren hun ouders te spreken, ze begrijpen niet waarom hun moeder niet komt kijken. Ze voelen zich verlaten en verwaarloosd
‘Wat de artsen en verplegers voor deze kinderen doen, is echt fantastisch. Ze zetten alle etnische of religieuze verschillen opzij en vechten voor deze kinderen. Overigens werken er niet alleen joods-Israëlische artsen op de afdeling, we hebben ook veel Arabisch-Israëlische artsen. Maar de situatie waarin deze kinderen verkeren is vreselijk.’
Droevig staart ze naar haar handen. Dan priemt ze boos met een vinger in de lucht. ‘De kinderen mogen één volwassene meenemen, één! Dat is dus meestal een grootouder, want de ouders moeten bij de anderen kinderen blijven.’
Veel kinderen zijn getraumatiseerd. ‘Sommige kinderen weigeren hun ouders te spreken, ze begrijpen niet waarom hun moeder niet komt kijken. Ze voelen zich verlaten en verwaarloosd. Hoe moet je hen uitleggen dat hun ouders wel willen komen, maar niet mogen? Dat de harten van die moeders ook breken aan de andere kant van de Skypeverbinding of telefoonlijn.’
‘Dit land is gebaseerd op oorlog’
Ze is lang stil. Dan pakt ze abrupt haar mobieltje en laat een foto van zichzelf met een klein jongetje in lichtblauwe ziekenhuispyjama zien. Hij heeft een groot kaal hoofd en zijn huid is gelig. Maar zijn heldere grote ogen schitteren, terwijl hij een slanke vrolijke clown stevig vastpakt.
‘Dit ben ik met Ibrahim. Hij was anderhalf jaar oud toen hij naar het ziekenhuis kwam. Nu is hij twee jaar en een paar maanden. Hij weet niet meer wie zijn moeder is en spreekt meer Hebreeuws dan Arabisch. Ibrahim groeit op in het ziekenhuis. Hij weet zich nauwelijks iets van thuis te herinneren. Alle artsen zijn dol op hem. Ik zou hem dolgraag willen adopteren. Ik heb lang niet meer willen leven, maar ik leef voor hem. Hem te zien lachen, daar in dat grote witte ziekenhuisbed, is het mooiste wat er is.’
Ibrahim wordt vergezeld door zijn opa. ‘Laatst kwam hij op me af. ‘Ik begrijp het niet,’ zei hij. ‘Ik leef hier nu al meer dan een halfjaar met jullie. Jullie zorgen voor mijn kleinkind zoals nog nooit iemand voor hem gezorgd heeft. En het enige wat ik denk is: waarom nou toch die oorlog? Waarom nou toch die haat? We zijn toch broeders?’ En de oude man begon te huilen.’
Smadar heeft een toneelvoorstelling geschreven. In het toneelstuk gaan twee clowns op bezoek bij een Hamas-leider en worden ze dronken. In hun vrolijke overmoed tekenen ze een vredesverdrag. De volgende dag staat iedereen met een kater op en kijken ze verbijsterd naar het papier. Ze zijn blij, maar dan komen er orders van hogerhand.
Generaals en politici bemoeien zich ermee. Het verdrag wordt verscheurd en iedereen begint weer met vechten. ‘Onze bestuurders willen geen vrede. Dit land leeft van oorlog, onze samenleving leeft van oorlog, onze economie is gebaseerd op oorlog, er bestaat hier geen vrede behalve in het hart van een clown.’