Wie zelfstandig is, is júíst afhankelijk van anderen

Lynn Berger
Correspondent Zorg
Illustraties door Aida de Jong (voor De Correspondent)

Al eeuwen staat het zelfstandige, autonome, onafhankelijke individu centraal in ons westerse denken en doen. Daarom voelt het vaak als falen als je je eigen boontjes niet kunt doppen. Maar zelfstandigheid bestaat niet zonder afhankelijkheid – bestaat niet zonder zorg.

‘Wat nou’, vraagt mijn zoon bezorgd, ‘als jullie doodgaan? En ik weet nog niet alles? Hoe ik Engels moet praten, hoe ik moet koken?’ 

We zijn in de badkamer, ik ben hem aan het afdrogen; zijn huid gloeit nog na van het warme water. Ik zeg hem dat we voorlopig niet van plan zijn dood te gaan, maar mocht dat wel gebeuren, dan zullen andere mensen hem die dingen vast ook wel leren. 

Mijn zoon: ‘Opa en oma bijvoorbeeld?’
Ik: ‘Ja, opa en oma bijvoorbeeld.’ 

Mijn antwoord lijkt hem gerust te stellen; zelf sta ik te kijken van het besef dat hij heeft van zijn eigen afhankelijkheid. En ik vraag me af of hij nu, omdat hij een kleuter is, iets kan zien wat hij later steeds minder goed zal opmerken.

Je kunt de mens zien als een open loop system. Net als een waterkraan: een kraan heeft een ander systeem – meestal een mens – nodig om open of dicht te gaan. Precies zo heeft ons lichaam andere lichamen nodig om te kunnen functioneren – andere lichamen die onze open loop  

Bij pasgeboren baby’s is dit het duidelijkst: zonder de lichamen van anderen blijven zij niet warm, krijgen zij hun ademhaling niet onder controle, kunnen ze niet eten of drinken, worden ze vies, komen ze om. Langzaam maar zeker leert een babylichaam bepaalde dingen zelf te doen, maar tot die tijd heeft het een ander lichaam  

Om zich goed te kunnen ontwikkelen, hebben baby’s iemand nodig die een veilige haven voor hen is

Ook geestelijk zijn mensen een open loop: we hebben andere zielen nodig die zich over onze ziel ontfermen. Toen mijn vriend en ik onze dochter verwachtten, ons eerste kind, werd ons voortdurend op het hart gedrukt hoe belangrijk het was dat ze ‘goed gehecht’ zou raken: dat ze zich verbonden zou voelen met ons, en veilig in onze nabijheid. Om zich emotioneel goed te kunnen ontwikkelen, hebben baby’s en kinderen iemand nodig die een veilige haven voor hen is, iemand die zich aan hen verbindt en hen niet  

En voor hun cognitieve ontwikkeling hebben baby’s en kinderen eveneens anderen nodig. Het baby- en kinderbrein is kneedbaarder en veranderlijker dan het brein van een volwassene. Dat maakt het erg geschikt om te leren, maar wie groeit en leert is Leren doe je door verschillende opties te onderzoeken, door rommelig en chaotisch te werk te gaan, door je plotseling helemaal te verliezen in, zeg, een rups die over de weg kruipt. Dat kan alleen veilig gebeuren als je tegelijkertijd wordt beschermd, en als anderen in je basisbehoeften voorzien.

Als er iemand is, kortom, die voor je zorgt.

De zorg van ouders voor kinderen is de alleroudste vorm van zorg. In de loop van de evolutie van onze soort heeft ons vermogen om te zorgen zich steeds verder uitgebreid – inmiddels kunnen we zelfs voor wildvreemden zorgen. Maar het onderliggende principe bleef steeds hetzelfde: wie zorgt moet zich kunnen inleven in en zijn gedrag aanpassen aan de behoeftes

Dat kost moeite, maar levert ook iets op. Want wanneer de omstandigheden goed zijn maken we al zorgend oxytocine en dopamine aan, stofjes die ons En psychologen die onderzoek doen naar betekenis in het leven, naar wat mensen het idee geeft dat ze ertoe doen, komen keer op keer tot de slotsom dat een ander helpen, er voor een ander zijn, voor een ander zorgen, het leven  

Ik denk vaak aan de eerste keer dat ik mijn dochter zag. Dit was nog voor haar geboorte, tijdens een echo. Het was lente, maar de spreekkamer was donker, alleen het beeldscherm lichtte op. De verloskundige vertelde ons wat we zagen, wat de zwart-wit-grijze bewegingen op het scherm vertegenwoordigden: ‘Kijk, hier, de baarmoeder. En daar zit de foetus. Dat is het hoofdje, en dat is de buik.’ Af en toe maakte ze een screenshot: ‘Deze is leuk, net alsof-ie zwaait.’ 

Bij het weggaan printte ze die screenshots uit en gaf ze aan ons mee. Een zwart-witte strip met drie beelden onder elkaar: op de bovenste stond alleen het hoofdje, en profil, een neusje en een kin en een zwarte vlek op de plek waar nog een oog zou komen. Daaronder een plaatje van de hele foetus, opgekruld, het hoofd haast zo groot als de romp. Het onderste plaatje was juist helemaal uitgezoomd: de foetus leek op twee knikkers in een knikkerzak. 

Die knikkerzak, dat was mijn baarmoeder. Ik stond ook op die echo’s, maar dat zag je er nauwelijks aan af. Mijn lichaam toonde zich als kader, omranding, als een zwarte halo om de kleine, wit-grijze alien heen. Ik was te zien, maar ik was ook onzichtbaar; ik was de moeder, de achtergrond, een soort… locatie. 

Een moeder, schreef psycholoog John Bowlby, grondlegger van de hechtingstheorie, is ‘de allereerste plek’ die een kind leert kennen: een standplaats opgetrokken uit geur, textuur,

Dat wist ik nog niet tijdens die echo; ik wist überhaupt nog niet wat het betekende om voor een kind te zorgen. Maar als ik nu naar die echo’s kijk, zie ik wel dat zorg hetzelfde doet als mijn lichaam op die foto’s: het verdwijnt naar de achtergrond,

En daardoor wordt het heel moeilijk te zien, heel lastig op te merken.

Toen mijn kinderen jonger waren, las ik vaak voor uit een boek over een prinsesje dat uit kamperen gaat. Aan haar ouders en de hofhouding vertelt ze hun hulp niet nodig te hebben. Maar zonder dat ze het doorheeft, zetten die volwassenen een tent voor haar op, koken spaghetti voor haar, leggen haar tandenborstel klaar, en wanneer het prinsesje de volgende dag thuiskomt, staan ze haar luid applaudisserend op te wachten. 

‘Het was heel leuk’, zegt het prinsesje, ‘en ik heb het helemaal zelf gedaan.’

Hoe ouder een kind wordt – hoe meer het brein zich ontwikkelt, hoe meer het lichaam zichzelf leert reguleren – hoe langer het zonder een ander lichaam kan. Ik heb dat altijd een fascinerende beweging gevonden: dat de zorg voor onze kinderen er uiteindelijk op is gericht zichzelf overbodig te maken, te resulteren in een soort onafhankelijkheid.

Wanneer kinderen een beperking hebben, een handicap of een chronische aandoening, is van meet af aan duidelijk dat de zorg nooit zal ophouden. Maar ook wanneer onze kinderen geen beperking hebben, worden ze nooit volledig onafhankelijk. Als volwassenen blijven we voor onze emoties, gemoedstoestanden en gezondheid afhankelijk van de mensen om ons heen. De open loop raakt nooit gesloten.

Zorg resulteert nooit in ‘onafhankelijkheid’, maar hooguit in ‘zelfstandigheid'

‘Stabiliteit betekent dat je mensen om je heen verzamelt die jou goed reguleren, en dat je bij hen in de buurt blijft’, schrijven drie Amerikaanse psychiaters in een boek over de mens als ‘Weerbaarheid’, observeert een Canadese psycholoog, is Hoe weerbaar en veerkrachtig we zijn, wordt minder door onszelf bepaald dan door de mensen om ons heen, en hun bereidheid ons op te vangen, te helpen, te ondersteunen –

Zelfs cognitie wordt nooit een individuele aangelegenheid. Ons brein, dat hoogstpersoonlijke orgaan in die afgesloten schedel, heeft externe bronnen nodig om te kunnen nadenken. Deze ‘extra-neurale input’, zoals het in vakjargon heet, is onder meer afkomstig van de breinen van andere mensen – mensen die met ons praten, ons op ideeën brengen, onze vragen beantwoorden. ‘It’s the stuff outside our heads that makes us smart’, schrijft een Amerikaanse wetenschapsjournalist hierover: zonder onze omgeving, zonder de mensen om ons heen,

Zorg resulteert dus nooit in ‘onafhankelijkheid’, maar hooguit in ‘zelfstandigheid’. Of in ‘autonomie’. ‘Dat is totaal iets anders dan onafhankelijkheid’, zegt mijn fysiotherapeut. ‘Onafhankelijk zijn betekent dat je niemand nodig hebt; autonoom zijn betekent dat je dingen doet omdat je ze zelf wilt doen.’ 

Hij masseert mijn been terwijl hij dit zegt. Als zorgverlener, gaat hij verder, is het zijn taak om mij te helpen doen wat ik graag wil – in mijn geval: rennen, lekker lang en lekker ver, zonder pijn. 

En mijn fysiotherapeut weet: om op die manier zelfstandig en ‘autonoom’ te zijn, zijn we júíst afhankelijk van anderen – hebben we júíst zorg nodig.

Ik bezoek een jonge moeder van drie kinderen. Ze is solomoeder, en ik ben benieuwd hoe je in vredesnaam in je eentje voor drie kinderen zorgt. Ze helpt me meteen uit de droom: zonder haar vaste gastouder, haar vader die geregeld bijspringt, haar oma die haar vriezer vult met maaltijden, en vriendinnen die ze af en toe kan vragen om even op te passen of te helpen wanneer de dingen anders lopen dan verwacht, zou ze het nooit redden. ‘Zorgen’, zegt ze,  

Ook een gezin is een open loop – of het nu één ouder telt, of twee, of meer. Kinderen grootbrengen is een kostbare aangelegenheid, die meer energie kost dan een ouder alleen kan leveren, en daarom zijn onze verre voorouders die zorg zo’n anderhalf miljoen jaar geleden gaan delen met ‘Coöperatieve broedzorg’ heet dat: de zorg voor kinderen is een taak van ouders én van een rijke schakering aan

Een gezin is een grenzeloos gebeuren

Ouders en hun kinderen vormen dus geen afgesloten geheel, maar zijn innig verbonden met, en afhankelijk van, andere mensen die met én voor hun gezin Denk aan de kraamzorg en het consultatiebureau, aan crèche en school en oppas, aan bijspringende buren, aan zorgende grootouders, aan een overheid die zwangerschaps- en ouderschapsverlof wettelijk verankert: een gezin is een  

En wat voor gezinnen geldt – zorgen doe je niet alleen geldt voor vrijwel alle zorg. Tekenend is de ‘zorgbonus’ die zorginstellingen vlak voor de tweede coronagolf mochten uitreiken aan personeelsleden die ‘uitzonderlijke prestaties’ hadden geleverd in de strijd tegen het coronavirus. In plaats van slechts een paar uitverkorenen te belonen, zoals het ministerie van Volksgezondheid had voorgesteld, vroegen zorginstellingen voor ál hun personeelsleden een bonus aan. Want, zo legden ze uit: ‘We hebben het met zijn allen gedaan, dus iedereen verdient die bonus,

Hoewel ze zich ten diepste bewust is van haar afhankelijkheid van anderen, vertelt de solomoeder me ook dat ze het vaak lastig vindt, om hulp vragen. ‘Ik heb toch het idee’, zegt ze. ‘dat ik moet bewijzen dat ik het zo veel mogelijk alleen kan doen.’

Wanneer ik haar vraag aan wie ze dat dan precies wil bewijzen, antwoordt ze: ‘Aan mijzelf vooral. Ik wilde zo nodig in mijn eentje drie kinderen, dan moet ik ook zelf die verantwoordelijkheid dragen, zoiets.’ 

Veel andere ouders heb ik iets soortgelijks horen zeggen. Ook zelf herken ik het maar al te goed: dat het als een zwaktebod voelt wanneer je de zorg niet in je eentje afkunt – wanneer je niet kunt zeggen dat je het ‘helemaal zelf hebt gedaan’. 

Die schroom beperkt zich niet tot ouders. Vanwege het personeelstekort vraagt een instelling voor langdurige gehandicaptenzorg aan familieleden van de cliënten of ze deze zomer willen bijspringen. Geen eenvoudige stap, vertelt de regiomanager van de instelling in de krant: ‘Wij zijn gewend alles over te nemen, onze medewerkers voelen zich volledig verantwoordelijk voor de cliënt. Ze zeggen tegen mij: ouders om hulp vragen,

Dat voelt als falen. Het zal ermee te maken hebben dat we in de westerse, geïndustrialiseerde wereld zelfstandigheid ergens in de loop van de geschiedenis zijn gaan verwarren met onafhankelijkheid –  

Onze verbondenheid met anderen is geen zwaktebod, maar juist wat ons sterk maakt

En met het individualisme, waarbinnen het zelfstandige, rationele onafhankelijke individu al een paar eeuwen de maat der dingen is. Dit individu, een afgesloten, begrensd geheel dat zodra het volwassen is zijn eigen boontjes dopt, alleen bij uitzondering zorg of hulp nodig heeft, en vooral aan zichzelf denkt, staat in veel van onze economische en filosofische modellen centraal – en is door velen van ons geïnternaliseerd.

Of misschien komt het doordat zorg een voorwaarde is voor onze zelfstandigheid, maar diezelfde zelfstandigheid het vaak lastig maakt die zorg nog te zien. Omdat zorg geneigd is zich klein te maken, naar de achtergrond te verdwijnen, de achtergrond te worden. 

Of doordat we van jongs af aan zijn geprezen om wat we allemaal zelf kunnen, en zo zijn gaan geloven dat we geen anderen meer nodig hebben: het was erg leuk, en ik heb het helemaal zelf gedaan.

Maar er is geen zelfstandigheid zonder zorg – en zorgen doe je nooit alleen. We zijn gemaakt om te zorgen, en vooral om dat samen te doen. Onze openheid, onze verbondenheid met anderen: het is geen zwaktebod, maar juist wat ons sterk maakt. Wat ons mens maakt. 

Dat is niet altijd even makkelijk te zien, niet altijd even makkelijk in te zien. Ernaar handelen is zo mogelijk nog moeilijker. Om hulp vragen. Om zorg vragen. Zeggen dat je iets helemaal niet zelf hebt gedaan. Dat je iets überhaupt niet zelf kan, nog niet, en misschien wel nooit niet.

Maar ik oefen. En ik kijk. En mijn zoon leert me hoe het moet. 

Meer over zorg: