Als wij minder vlees produceren, lijdt de wereld minder honger (en lossen we direct het stikstofprobleem op)
Een graanschip uit Oekraïne is eindelijk onderweg naar Libanon. Aan boord: 26 miljoen kilo mais – ruim 4 kilo per Libanees. Van levensbelang, voor een land dat kampt met grote voedseltekorten.
Nederland importeert ook graag mais uit Oekraïne: zo’n 4 miljard kilo per jaar maar liefst. Ruim 150 van die schepen.
Nu eten Nederlanders weinig mais. Maar de honderd miljoen kippen die Nederland rijk is, des te meer. Deze mais dient als veevoer.
Ziehier het probleem met ons voedselsysteem in een notendop: terwijl er elders in de wereld voedseltekorten heersen, importeren wij miljarden kilo’s graan voor ons vee, waarvan we het vlees vervolgens weer grotendeels exporteren.
Simpeler gezegd: we onthouden de Libanees tien broden, om ze er een kippetje voor terug aan te bieden.
De oorlog is niet de fundamentele oorzaak
Mensen die te weinig te eten hebben, kunnen meestal geen kip betalen. En sinds 2014 stijgt het aantal mensen met honger weer gestaag. Vanaf 2019 zelfs explosief – het ging in twee jaar tijd van 8 naar bijna 10 procent van de wereldbevolking. In de Sahel-regio bijvoorbeeld zijn nu 6,3 miljoen kinderen acuut ondervoed – het hoogste aantal ooit.
Dat komt door corona, droogte, en conflicten. De ernst van het probleem neemt alleen maar toe door de oorlog in Oekraïne. Dat land is namelijk een van de belangrijkste graanschuren: liefst 10 procent van al het graan op de wereldmarkt komt uit Oekraïne. Dit jaar is de oogst maar half zo groot als vorig jaar.
Bovendien bereikt het de markt niet, omdat de havens aan de Zwarte Zee niet functioneren. En de tekorten zullen naar verwachting nog verder oplopen, want door het conflict is er ook een gebrek aan kunstmest op de wereldmarkt, wat toekomstige oogsten bedreigt.
Graan wordt verkocht aan de hoogste bieder. Als er een tekort is, delven arme landen het onderspit
Maar de oorlog in Oekraïne is niet de fundamentele oorzaak van de tekorten: ons voedselsysteem vangt plotselinge haperingen niet goed op. Dat komt doordat een steeds groter deel van het voedsel via de wereldmarkt wordt verhandeld: graan wordt verkocht aan de hoogste bieder. Als er een tekort is, delven arme landen het onderspit. De bizarre consequentie daarvan is dat hongersnoden uitbreken in landen die de hogere prijzen niet kunnen betalen, terwijl het vee in rijke landen rustig doorkauwt.
Zo kan het dat er steeds meer mensen honger lijden, terwijl er tegelijkertijd steeds meer voedsel per hoofd van de wereldbevolking wordt geproduceerd.
Nederland is sterspeler
Wij, Europeanen, dragen rechtstreeks bij aan dit wereldwijde probleem. De kippen, varkens en koeien in de Europese Unie eten jaarlijks meer dan twaalf keer zo veel veevoer als er nu in Oekraïne aan graan opgeslagen ligt. Dat betekent: met een minimale krimp van de Europese veestapel zou het graantekort door de oorlog in Oekraïne al gecompenseerd kunnen worden.
Nederland is hierin een sterspeler en importeert miljarden kilo’s mais, soja en tarwe om onze honderd miljoen kippen, twaalf miljoen varkens en bijna vier miljoen koeien te voeren. Met die aantallen kent Nederland de dubieuze eer het land met de hoogste veedichtheid ter wereld te zijn – nergens staat er zo veel vee per vierkante kilometer.*
Kikkerlandje? Eerder een zwijnenstal.
Vlees is toch ook voedsel?
Op deze manier onttrekken wij miljarden kilo’s kostbare korrels aan de wereldmarkt – graan dat ook als voedsel had kunnen dienen voor mensen. Nu kun je zeggen: maar kip, varkensvlees en rundvlees is ook voedsel. Dat klopt. Maar efficiënt is onze bijdrage aan de wereldvoedselmarkt allerminst.
Vlees produceren kost namelijk meer voedsel dan het oplevert. Kip is het meest efficiënte stukje vlees, en zelfs dat kost twee keer zo veel graan als het aan kilo’s vlees oplevert. Een doorsnee pluimveebedrijf neemt de wereldmarkt vijf kilo graan af, om daarvoor in de plaats een kip aan te bieden. Zelfs het goedkoopste stuk van die kip is onbetaalbaar voor mensen die zich niet genoeg eten kunnen veroorloven.
Nu kun je ook nog zeggen: vee eet toch ook restproducten van menselijke consumptie? Inderdaad. Er zijn een paar grote bedrijven, zoals Kipster in Nederland, waar legkippen bijna alleen voedselafval eten. Maar dat is de uitzondering. Het voer dat Europese stallen ingaat is voor een groot deel ook prima geschikt voor mensen – van polenta en maismeel tot tofu en sojaburgers. En waar voedsel groeit wat mensen níet kunnen eten, zoals snijmais, had vaak ook iets kunnen groeien wat we wél kunnen eten – rogge bijvoorbeeld, zoals tot 1950 nog het geval was.*
Het mes snijdt aan twee kanten
De moraal van het verhaal: Nederland is een spil in een wereldwijd voedselsysteem dat miljarden kilo’s voedsel aan vee geeft, ook als het broodnodig is voor mensen.
Een pervers systeem dat vooralsnog alleen maar perverser wordt.
Gelukkig schuilt in het probleem ook een oplossing: het terugbrengen van ons gebruik van veevoer.
Dat mes snijdt aan twee kanten. Niet alleen verlaagt het de concurrentie om graan – iedere kilo graan die wij niet opvoeren aan vee kan naar mensen gaan – het verlaagt ook nog eens drastisch onze stikstofuitstoot. Want de import van veevoer is de grootste bron van stikstof in de landbouw. Dat veevoer wordt vervolgens door het vee omgezet in mest – de belangrijkste veroorzaker van stikstofuitstoot.
Nu is de krimp van de Nederlandse veeteelt, ondanks de protesten van de afgelopen weken, al in gang gezet. Dat is goed nieuws voor de rest van de wereld. Als landbouwgrond zo veel mogelijk wordt gebruikt voor het verbouwen van mensenvoedsel, en vee werkelijk alleen de restjes eet, is er nu al meer dan genoeg landbouwgrond om de 9,8 miljard mensen* die er over dertig jaar waarschijnlijk zijn, te voeden.
Het afbouwen van de vele miljoenen varkens, kippen en koeien in Nederland draagt niet alleen bij aan een oplossing voor het stikstofprobleem, dierenleed, en klimaatopwarming. Het kan de landbouw ook dichter bij diens werkelijke doel brengen: ervoor zorgen dat iedereen, van Nederland tot Libanon, genoeg te eten heeft.