Zorg is, naast alles wat het nog meer is, een cultureel verschijnsel. Afgelopen weekend publiceerde de Volkskrant een Bulut werkt als geestelijk verzorger in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis, waar hij patiënten bijstaat die ernstig, vaak ongeneeslijk, ziek zijn. Ook maakt hij zijn collega’s wegwijs op het gebied van ‘interculturele zorg’. Want, zegt hij: ‘er zijn grote verschillen tussen culturen wat betreft de omgang met de dood’ – en dus ook in hoe zorgverleners met de dood dienen om te gaan.

Een belangrijk verschil: in ‘individualistische culturen’ heerst het idee dat mensen zelf over hun eigen leven moeten kunnen beschikken. In collectivistische culturen ‘bestaat er geen zelfbeschikking, want er is geen individu, er is een gemeenschap’. Dat betekent, zegt Bulut, dat je als zorgverlener ook naasten moet betrekken bij de behandeling van iemand die ongeneeslijk ziek is.

En: waar in individualistische culturen doorgaans redelijk rechttoe rechtaan over de dood wordt gesproken, gebeurt dat in collectivistische culturen minder direct: de dood wordt benoemd zonder benoemd te worden, met omwegen en lichaamstaal, of door te zwijgen op een manier die de toehoorder kan verstaan. 

Volgens Bulut zouden zorgverleners er goed aan doen hun behandeling en benadering aan te passen aan de culturele achtergrond van hun patiënten – iets wat nu nog lang niet altijd gebeurt. Daarmee is de kans groot dat je patiënten kwetst, zegt hij: ‘En dat is geen goede zorg.’ 

Zorg behelst nu eenmaal zoveel meer dan het louter medische – zelfs, en misschien wel juist, in het ziekenhuis.

Het voordeel van onwetendheid

Dat de manier waarop we zorgen voor een groot deel cultureel bepaald is, staaft Bulut onder meer met een grappig statistiekje. In Nederland, zegt hij, vertelt 98 procent van de artsen het aan hun patiënten wanneer die ongeneeslijk ziek zijn. Maar net over de landsgrens met België daalt het aandeel naar 67 procent, en in Italië is het zelfs nog maar 46 procent.

Het deed me denken aan een This American Life-uitzending van een aantal jaar geleden: Daarin vertelt de Chinees-Amerikaanse filmmaker Lulu Wang over haar grootmoeder Nainai, bij wie op haar tachtigste longkanker wordt geconstateerd. Volgens de arts heeft Nainai nog zo’n drie maanden te leven, een diagnose die hij naar goed Chinees gebruik niet met Nainai, maar met diens jongere zusje deelt. 

De familie besluit Nainai niet van haar conditie op de hoogte te stellen: het slechte nieuws zal Nainai alleen maar aan het schrikken maken, waardoor ze misschien wel nóg sneller sterft. Om de familie, die over verschillende continenten is verspreid, wel de kans te geven afscheid te nemen, wordt op stel en sprong een trouwfeest georganiseerd voor een van Nainai’s kleinkinderen. Zo kan iedereen Nainai een laatste keer omhelzen – op voorwaarde dat ze niets laten doorschemeren. de speelfilm die Wang op basis van dit verhaal maakte, verscheen in 2019.)

Als product van een veel individualistischere cultuur dan haar Chinese familieleden vindt Wang het allemaal maar niets. Dat haar grootmoeder niet weet wat er met haar aan de hand is (zelfbeschikking!); dat de hele familie tegen haar loopt te liegen; dat er godbetert een népfeest wordt opgetuigd – dat dóé je toch niet? Maar, zegt Wangs moeder: ‘Dat is China – het is een andere wereld.’ Het is niet aan Wang, gaat ze verder, om haar eigen cultuur op te dringen aan die van hen: ‘Daar komt alleen maar chaos van.’

Dat laatste lijkt me de kern van interculturele zorg goed te vatten – of die nu binnen migrantenfamilies wordt gegeven, of door zorgprofessionals. En zonder te verklappen hoe het verhaal van Wang en haar grootmoeder Nainai afloopt (luister, of kijk, vooral zelf) kan ik wel vast zeggen dat zwijgen zeker goud kan zijn.

Tot de volgende,

Lynn.