Zorgen voor schilderijen is strijden tegen de tijd
Een kunstenaar maakt één keer een kunstwerk; een museum moet vervolgens decennialang voor dat kunstwerk zorgen. Hoe het dat doet, leer ik van Kathrin Pilz, restaurator in het Van Gogh Museum.
Musea zijn paradoxale plekken. Ze ademen verstilling, maar die verstilling is het gevolg van heel hard werken. Ze zijn conservatief – het verleden moet er bewaard blijven – maar denken ook vooruit – want dat bewaren staat in dienst van toekomstige generaties. En in een samenleving die weinig lijkt te geven om de zorg voor spullen (zie wegwerpmode, zie de Swapfiets) en deze zorg zelfs deels onmogelijk maakt (zie maar eens een kapotte iPhone te repareren), ontlenen musea hun bestaansrecht aan het feit dat ze eindeloos zorgdragen voor de objecten in hun collectie.
Uit een lade in een verduisterde depotruimte in het Van Gogh Museum in Amsterdam tovert Kathrin Pilz een klein schilderijtje tevoorschijn. Ze heeft er de afgelopen maanden aan gewerkt: er staat een waterglas op met daarin een bloesemtakje en werd ergens eind negentiende eeuw geschilderd door Vincent van Gogh. Het heeft iets bloots, zo zonder lijst en in twee handen in plaats van aan de muur.
‘Er zat een vergeelde alkydhars overheen, en daardoor oogde de voorstelling veel warmer dan Van Gogh zelf ooit had bedoeld’, vertelt Pilz. Nu niet meer: de kleuren zijn fris, het blauw bijna ijsachtig, het roze zacht.
Van alle manieren waarop je voor een object kan zorgen, is de manier die Pilz (46) beoefent misschien wel de meest directe: ze is restaurator, iemand die beschadigde of verouderde schilderijen weer zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke staat probeert te brengen. Ze doet dat met behulp van scheikundige analyses, kunsthistorische en technologische kennis, microscopen en gereedschappen in alle soorten en maten.
Nu legt ze het schilderijtje terug, schuift de lade dicht, en leidt me van de depotruimte naar haar werkterrein: het restauratieatelier in een voor het publiek niet toegankelijk deel van het museum. Grote dakramen laten daglicht binnen; overal staan potjes en flessen met verf en chemicaliën; er staan microscopen en aan de grote tafels in het midden zijn twee van Pilz’ mede-restauratoren stil en geconcentreerd aan het werk. We beginnen automatisch te fluisteren. Om haar collega’s niet te storen vertelt Pilz me niet hier maar in de kantine van het museum hoe je dat precies doet, als restaurator zorgen voor een kunstwerk.
Een verzameling rampen
Kunstwerken zijn vergankelijk, net als ieder ander object. Pigment verbleekt, inkt verkleurt, hout krimpt of zet uit. Meer dan een verzameling objecten bevat een museum een verzameling ‘zich traag voltrekkende rampen’, schrijft communicatiewetenschapper Fernando Domínguez Rubio: voorwerpen die bewaard moeten blijven maar die, in weerwil van die missie, voortdurend bezig zijn te veranderen.*
‘Elk materiaal veroudert’, zegt ook Pilz. ‘Dat kun je niet stopzetten, en je kunt het zeker niet omkeren. Maar je kunt het wel afremmen – dat noemen wij preventieve conservering.’ Bijvoorbeeld door de luchtvochtigheid in de zalen en depots nauwkeurig te beheersen, uv-stralen uit het daglicht te filteren en de meest kwetsbare werken slechts kortstondig tentoon te stellen. Dreigen de verflagen van een schilderij bijvoorbeeld los te laten van het doek, dan kan je dit ‘stabiliseren’.
Dit alles, zegt Pilz, is inderdaad een vorm van zorg: ‘Je draagt eraan bij dat de conditie van een schilderij niet verslechtert.’
Met de precisie van iemand voor wie elk detail ertoe doet vertelt Pilz over haar vak. Ze groeide op in Duitsland: haar vader was KNO-arts, haar moeder kinderverpleegkundige, en lange tijd was ze van plan geneeskunde te studeren. Van tekenen hield ze ook. ‘Maar ik was niet creatief genoeg om kunstenaar of ontwerper te worden. Iets natekenen of reproduceren, dat lag me wel – ik wist alleen zelf nooit wat ik moest tekenen.’ Na een middelbareschoolstage in het restauratieatelier van een klein museum in Hamburg was ze om.
Wij restauratoren zitten met onze neus bovenop de kunstwerken, en zien dingen die verder niemand ziet
‘Ik wist meteen: dit is het, dit is wat ik wil doen.’ De combinatie van harde wetenschap en kunstgeschiedenis, het omgaan met kleuren en vormen, heel precies met je handen werken: het was, voor haar, de perfecte combinatie. Ze ging in de leer, doorliep een universitaire opleiding tot schilderijenrestaurator, en sinds 2007 werkt ze in het Van Gogh Museum, dat naast haar nog vijf andere restauratoren in dienst heeft.
Zorg is meestal interactief, en vindt plaats in relaties. Die tussen ouder en kind bijvoorbeeld, of tussen verpleegkundige en patiënt. De zorg voor objecten lijkt me een stuk minder interactief. Dat klopt, zegt Pilz, ‘maar wanneer je een schilderij restaureert, ontstaat er wel een band. In de eerste plaats omdat je er zo ontzettend veel tijd mee doorbrengt, maar ook omdat je het op een speciale manier leert kennen. Er is natuurlijk heel veel gepubliceerd over de schilderijen van Van Gogh, en er komen dagelijks talloze mensen naar zijn werken kijken. Toch denk ik dat wij restauratoren, omdat we er met onze neus bovenop zitten, dingen zien die verder niemand ziet.’
Dat privilege, die speciale kennis: het brengt een werk heel dichtbij, en maakt dat je ervan gaat houden.
Het doel van restaureren: de intentie van de kunstenaar zichtbaar maken
Om goed te kunnen restaureren moet je in elk geval een ‘passie voor kunst hebben’, zegt Pilz: ‘Dat klinkt een beetje kitscherig, maar iedereen die hier werkt houdt echt van kunst. En je moet heel gedetailleerd kunnen werken – iets weghalen of toevoegen is vaak millimeterwerk. Tegelijkertijd is het belangrijk dat je het geheel niet uit het oog verliest, en steeds blijft controleren of wat je aan het doen bent nog past bij de rest van het schilderij.’ Wat je ook nodig hebt: grondige kennis van materialen en chemische processen. En: een lange adem. ‘Soms ben ik wel vijf, zes uur per dag door een microscoop aan het kijken. Het is heel intensief werk.’
Aan de restauratie van Van Goghs ‘Het Uitgaan van de Hervormde Kerk te Nuenen’ (1884-1885) werkte Pilz bijvoorbeeld twee jaar non-stop. Het werk werd in 2002 uit het museum gestolen en kwam in 2016 weer boven water. Het was de roof redelijk ongeschonden doorgekomen, maar omdat het al zo lang niet ‘op zaal’ te zien was geweest, besloten Pilz en haar collega’s te onderzoeken of ze het konden ‘behandelen’.
Het schilderij bleek twee vernislagen te hebben, waarvan één glanzend en vergeeld was, net als die op het glas met de bloesemtak. Dat vernis was niet door Van Gogh zelf, maar vermoedelijk door een latere restaurator aangebracht. ‘Zo’n vergeling verandert het hele kleurenschema van een schilderij. Het maakt het warmer, contrasten worden kleiner, en je kan het reliëf van individuele penseelstreken minder goed zien.’
Met behulp van een internationaal onderzoeksteam bracht Pilz alle lagen van het schilderij in kaart. Ze ontdekten dat een van de vernislagen wel door Van Gogh zelf was aangebracht. Die laag had scheurtjes doen ontstaan in de verf, maar omdat de kunstenaar het zelf had aangebracht, besloten ze die te laten zitten. De bovenste, geelmakende vernislaag verwijderden ze wel, zodat het schilderij weer iets dichter bij de oorspronkelijke bedoeling van de schilder kon komen.
Want als restaurator probeer je niet alleen het werk zo goed mogelijk te behouden voor de toekomst; je wil ook ‘de intentie van de kunstenaar zichtbaar maken’ – zodat bezoekers in het hier en nu het werk, en dus de schilder, beter kunnen begrijpen.
Altijd op zoek naar de best passende zorg
Nog iets wat het museum een paradoxale plek maakt – en restaureren een paradoxaal vak: het doel is verbeterde zichtbaarheid, maar om dat te bereiken moet je als restaurator zelf zo onzichtbaar mogelijk te werk gaan. ‘Je bent geen cosmetisch chirurg die iets wil aanpassen, maar doet alles om het origineel te behouden’, zegt Pilz. ‘Het liefst met minimale ingrepen, en met materialen die stabiel blijven en die je eventueel later ook weer kan verwijderen, zonder dat ze een risico vormen voor het origineel.’
Zoals ouders hun kinderen willen helpen om ‘te worden wie ze zijn’ en zorgverleners het liefst hun cliënten ondersteunen in het behalen van hun eigen doelen, zo probeer je ook als restaurator niet jouw wil op te leggen aan het schilderij waar je voor zorgt. De bedoeling van de kunstenaar, het werk zélf – daar gaat het om. ‘Het is dus misschien wel goed dat ik niet zo creatief ben’, zegt Pilz. ‘Ik heb geen behoefte om mijn eigen signatuur achter te laten.’
Al is dat misschien een al te beperkte definitie van creativiteit. Want, geeft ze toe, op een andere manier moet je als restaurator juist creatief zijn: ‘Je moet elke keer weer een op maat gemaakte behandeling bedenken. Ieder schilderij is zo anders, ze zijn zo individueel, en hun problemen ook. Er is niet één manier om ze te restaureren.’ In die zin lijkt haar werk dus toch nog best op dat van haar ouders, die bij elke patiënt opnieuw op zoek moesten naar de best passende zorg.
Een houding die aanvoelt als een museumstuk
Wanneer Pilz met me mee terugloopt naar de uitgang van het museum, passeren we nog een aantal backstageruimtes. In de ene gaan uitgeklede schilderijen op de foto voor de website; in de andere worden werken ingepakt die zijn uitgeleend aan andere musea. Ik werp snelle blikken naar binnen: overal worden de schilderijen uiterst voorzichtig opgetild door handen met witte handschoentjes, en neergelegd op zachte, meeverende oppervlaktes.
Ik merk dat het me raakt – hoe fragiel die kunstwerken zijn, hoeveel zorg ze nodig hebben. En vooral: de vanzelfsprekendheid waarmee die zorg wordt gegeven, de moeite die er hier, in de coulissen van het museum, voor deze objecten wordt gedaan.
Misschien komt het doordat de houding die daarvoor nodig is er een is die je in het dagelijks leven niet zo vaak tegenkomt. Het is een houding die zegt: dit voorwerp is kwetsbaar, en we stemmen ons gedrag, ons werk én ons gebouw volledig af op die kwetsbaarheid. En ook: hier behouden, herstellen en zorgen we. En hoewel dat heus niet gek is, gezien de kunsthistorische en financiële waarde van de objecten waarvoor hier wordt gezorgd, een waarde die de gemiddelde trui, fiets of iPhone bij lange na niet kan evenaren, komt die houding me toch zeldzaam voor.
Het is een houding, bedenk ik wanneer ik weer buiten sta, die op zichzelf steeds meer aanvoelt als een museumstuk.