Kun je van dieren houden én ze eten? Niet meer, aldus de film Knor
Van kinds af aan leren we van dieren te houden, maar we eten ze ook op. De film Knor maakt die filosofische tegenstrijdigheid op een vrolijke manier expliciet. Dieren eten? Gewoon niet meer doen. Duh.
Na het zien van de heerlijke Nederlandse stop-motion animatiefilm Knor wilde de bijna achtjarige dochter van een vriend nooit meer vlees eten. Het stelde haar teleur om te horen dat haar favoriete runderworst óók vlees is, maar ze blijft (tot nog toe) bij haar besluit.
Knor van regisseur Mascha Halberstad heeft geen verborgen agenda. Dit is vrolijke vegapropaganda voor de toekomstige hoeders van de planeet. (Op de première in Tuschinski schijnen vegetarische saucijzenbroodjes te zijn uitgedeeld.)
De film speelt zich af in en rond het oer-Nederlandse rijtjeshuis waar de negenjarige Babs woont met haar ouders. Babs wil een puppy; paps is allergisch. Maar als op een dag de vervreemde grootvader van moederskant op de stoep staat, gaat Babs’ wens in vervulling. Deze opa Tuitjes laat zich niets vertellen en schenkt zijn kleindochter een huisdier. Geen puppy, maar een big. Knor.
Tuitjes, dat heeft de kijker al gezien, is oud-slager, teruggekeerd uit Amerika om de ‘Worstwedstrijd van de Eeuw’ te winnen van zijn aartsrivaal, de morsige slager Smak. Opa Tuitjes is het vleesgeworden carnivorisme: een cowboy met ruitjeshemd, Amerikaans accent en banjo, waarop hij liedjes speelt. Knor moet eten, spelen, slapen, pingelt hij, zodat het maar een grote big mag worden. Babs zingt mee, niet wetend dat onder opa’s logeerbed de waarheid verborgen ligt. De verschrikkelijke worstmachine.
We leren van dieren te houden, maar we eten ze ook op
Knor expliciteert de grote filosofische tegenstrijdigheid die ieder kindervermaak met (pratende) dieren in de hoofdrol omringt: van jongs af aan leren we van dieren te houden, maar we eten ze ook op.
Dat moeten we dus gewoon niet meer doen, zo luidt het standpunt van Babs. Duh. Aan de veganistische eettafel van Babs’ familie vertegenwoordigt opa Tuitjes een achterhaalde positie: hij houdt óók heel veel van Knor, zegt hij. En niet in de laatste plaats omdat het beestje zo’n verrukkelijke worst gaat worden.
Die banjomuziek van Tuitjes, dacht ik tijdens het kijken, is de sussende sound van Boer zoekt vrouw, van Yvon Jaspers in haar ruitjesblouse, die onvermoeibaar het gezonde boerenleven in beeld brengt met de boodschap: kijk, je kunt zielsveel van dieren houden én ze opeten. Niet maar. Én.
Voor die eeuwenoude agrarische romantiek brengt Knor enig begrip op. Opa Tuitjes is geen door-en-door kwaadaardig personage. Hij is goedlachs en warmbloedig. Maar voor zijn archaïsche sentiment, zijn cognitieve dissonantie, is in de film uiteindelijk geen genade. De carnivoor draait niet bij. Hij verdwijnt richting de Hollandse horizon. Never to be seen again.
Biggen zijn leuker als huisdier dan als karbonade. Dat is de aanname van de film. Een Knor eet minder vlees dan mijn eigen hondje, zo daagde me na afloop. Of het überhaupt nog een goed idee is om dieren te houden voor ons eigen plezier en gezelschap is over tien jaar wellicht onderwerp van een gezellige kinderfilm.