Het kán: de stikstofcrisis oplossen en de landbouw perspectief geven
Vandaag presenteert Johan Remkes zijn bevindingen over de stikstofplannen van het kabinet. Vermoedelijk legt Remkes de nadruk op het verminderen van het aantal boerenbedrijven, en pleit hij voor innovatie om de stikstofuitstoot te verlagen. Maatregelen waarin de economische waarde van de landbouw voorop blijft staan – terwijl een bredere blik boeren pas écht perspectief geeft.
Bijna de helft van Nederland bestaat uit eentonig grasland en snijmais. Eten voor koeien. Wat is de waarde van de Nederlandse landbouw dat we er zo veel ruimte voor opgeven?
Veebedrijven genereerden in 2021 0,3 procent van het bbp. De toegevoegde waarde van de Nederlandse landbouw als geheel kwam in 2021 op 1,5 procent van het bbp – 4,1 procent als je de industrie en handel eromheen meerekent. Dat is vergelijkbaar met de sector cultuur en media.*
Daartegenover staat continu gelazer met de milieu- en natuurwetgeving. En dat terwijl de samenleving juist veel mínder vlees en zuivel zou moeten consumeren, voor zowel onze gezondheid als het klimaat en de biodiversiteit.
Naast het verdwijnen van planten en dieren, en een flinke bijdrage aan klimaatverandering, worden de kosten van binnenlandse milieuschade door intensieve landbouw geschat op zo’n 6,5 miljard euro per jaar.* Denk bijvoorbeeld aan het reinigen van drinkwater en het herstellen van natuurgebieden.
Als je het zo bekijkt, hadden we dat hele gehannes met weilanden en koeien beter gisteren kunnen opdoeken dan vandaag.
Dan is het niet zo gek dat de helft van de 24,3 miljard euro die voor de komende tien jaar is uitgetrokken voor het oplossen van de stikstofcrisis, zo’n 13 miljard euro, gaat naar het opdoeken van landbouwbedrijven.
In het advies dat Johan Remkes vandaag aan presenteert – de uitkomst van gesprekken die hij afgelopen zomer voerde met boeren, natuurorganisaties, banken en overheden – zal de uitkoop van de grootste stikstofuitstoters een grote rol spelen. Maar Remkes zal waarschijnlijk ook pleiten voor technologische innovaties om de stikstofuitstoot te verlagen– in lijn met een lange traditie om de landbouw als economische sector te benaderen.
Maar wie de waarde van de landbouw in de eerste plaats afmeet aan zijn aandeel in het bbp, is vergeten waar het om draait: voedsel. Boeren zetten de natuur naar hun hand, zodat iedereen te eten heeft.
De enige serieuze toekomst voor de Nederlandse landbouw is een toekomst waarin dat inzicht centraal staat.
Landbouw is natuurbeheer
Boeren maken geen varkenslapjes of bloemkool van grondstoffen, zoals je een huis of een computer maakt. Eten moet zélf groeien. Voedsel maak je door de natuur zo te manipuleren, dat díé die bloemkolen maakt. Landbouw is natuurbeheer.
Mensen, met hun landbouw, zijn onderdeel van een ecosysteem. Oftewel: een kringloop van stikstof, fosfor, kalium en koolstof – de bouwsteentjes van het leven. Van macrobiotische haverkroketten tot plofkip: het is er omdat een boer het ene organisme doodde, om voor het andere te zorgen. Een boer die dat niet doet, zal niet oogsten.
Een deel van Nederland is van nature niet zo geschikt voor boeren. Veen en klei waren te nat, en zand houdt voedingsstoffen niet goed vast. Maar gras groeit overal wel. Zelfs op het zompige veen, zelfs op de arme zandgronden. Dat kunnen mensen niet verteren, maar koeien wel. De voedingsstoffen van de graslanden werden door boeren met behulp van koeien samengebald in melk.
En in poep. Door de mest te verzamelen op akkertjes, en zo de bodem te verrijken met stikstof, fosfor, kalium en koolstof, konden boeren ook op zandgrond gewassen kweken.
Met het houden van koeien zet de mens het Nederlandse ecosysteem naar zijn hand
Met het houden van koeien heeft de mens een manier gevonden om het Nederlandse ecosysteem naar zijn hand te zetten. En natuurlijk gaat dat ten koste van ander leven. Van de akkerdistels en de ridderzuring die worden uitgetrokken of doodgespoten, via de salamanders en modderkruipers die opgeofferd worden voor het uitbaggeren van de sloot, tot de vossen en herten die geschoten en verjaagd worden, allemaal gaan ze eraan voor ons eten.
Maar ook al gaat het verbouwen van voedsel ten koste van veel leven en verdwijnen er soorten, landbouw hóéft geen gestaag verlies van aantallen en soorten organismes te zijn. Sterker nog, tot voor kort herbergden veel weilanden meer plantensoorten dan het bos dat er was geweest als de mens er niet was. Net als mensen profiteerden ook miljoenen vogels van de Nederlandse weides. Een koeienvlaai in het weiland is een bron van leven voor talloze insecten.
Landbouw – ook het houden van koeien – staat dus niet per definitie tegenover natuur.
De landbouw is een economische melkkoe
Hoe is het dan toch zover gekomen dat landbouw en natuur nu pal tegenover elkaar staan?
Kort gezegd: door de puur economische benadering van landbouw.
Na de Tweede Wereldoorlog was Nederland een armlastig land in opbouw. Ook voor boeren was er weinig perspectief: velen emigreerden naar Canada en andere landen met goedkope grond, in de hoop op een beter bestaan.
Een gezamenlijk Europees landbouwbeleid moest die situatie veranderen, onder leiding van de Nederlandse Eurocommissaris Sicco Mansholt. Het beleid was gericht op efficiëntie: meer productie met minder arbeid. Het belangrijkste gereedschap daarvoor waren ruilverkaveling en schaalvergroting. Kleine lapjes grond werden samengevoegd tot grote vierkante akkers, die efficiënter te bewerken zijn met grote machines. Kromme beekjes en bochtige weggetjes werden rechte sloten, kanalen en wegen. Zo moesten de overblijvende boeren een goede boterham gaan verdienen.
Dat is gelukt. Maar dankzij dit aanhoudende overheidsbeleid halveerde het aantal boeren na de Tweede Wereldoorlog grofweg elke twintig jaar. De hoeveelheid gebruikt land nam maar een klein beetje af: de boerenbedrijven werden gewoon veel groter.
Een nieuwe grondstof
En na de Tweede Wereldoorlog raakte er nog een andere methode in zwang om de productiviteit van de landbouw te verhogen: stikstof fixeren met fossiele brandstof. Oftewel: kunstmest.
Met behulp van grote hoeveelheden aardgas halen kunstmestfabrieken stikstof uit de lucht, en maken er kunstmest van. Wonderkorrels, waardoor gewassen sneller gaan groeien.
Van nature leggen bodembacteriën stikstof vast uit de lucht. Nu worden er via kunstmest onophoudelijk enorme nieuwe hoeveelheden stikstof aan het Nederlandse ecosysteem toegevoegd. Dat gebeurt door het op grasland te strooien, en er veevoer mee te kweken. Veel akkerbouw is ervoor verdwenen.
Maar de grootste toevoer van stikstof uit kunstmest is indirect,* namelijk door de import van veevoer, dat in het buitenland is gekweekt met behulp van die wonderkorrels. Graan uit Oekraïne, palmpitschilfers uit Indonesië, sojaschroot uit Brazilië. Wondervoer, waardoor melkkoeien – mede door een fokprogramma om ze er optimaal op aan te passen – nu ongekende hoeveelheden melk geven.
Zo kan het dat Nederland nu genoeg voer heeft voor de hoogste veedichtheid ter wereld.*
Te veel van het goede: stikstof als gif
Economisch is dit allemaal volkomen te begrijpen. Maar ecologisch is de trein al lang geleden ontspoord.
Want al die stikstof die het vee opeet, gaat niet alleen zitten in melk en bieflapjes. Ruim twee keer zo veel stikstof komt als mest naar buiten.
De landbouw genereerde economische groei door nieuwe bronnen van stikstof aan te boren, maar vergat daarbij gemakshalve dat het verderop in de kringloop ophoopt. In nette bewoording: een mestoverschot.
Boeren proberen hun mest kwijt te raken door er zo veel mogelijk van in de grond te injecteren – uitstrooien is verboden omdat er dan veel meer stikstof in de vorm van ammoniak de lucht in gaat. Die ingespoten mest komt deels ten goede aan de plantengroei, maar het grootste deel ervan spoelt alsnog uit of vervliegt. Dat komt via het water en de lucht in de omgeving terecht.
De bodem bevat nu op veel plekken zo veel stikstof dat die giftig is geworden voor veel planten
De bodem bevat nu op veel plekken zo veel stikstof dat die giftig is geworden voor veel planten. Niet alleen op de akkers en weilanden, ook in de gebieden eromheen, omdat stikstof uit de landbouw ook daar terechtkomt. Zo werd het ecosysteem langzaam maar zeker onleefbaar voor veel Nederlandse wilde plantensoorten – en daarmee ook voor de dieren die ze nodig hebben.
Volgens het CBS verdween sinds 1900 niet minder dan 80 procent van alle graslandvlinders en 85 procent van alle boerenlandvogels.* De weidenatuur vol grutto’s, kieviten en kemphanen, vlinders, hommels en bijen, ratelaar, koekoeksbloem en orchidee, eeuwenlang de trots van ons land, is vrijwel verdwenen.
Zo veel verlies, maar de opbrengsten werden er niet minder om. Boeren zorgen nog steeds voor de natuur, opdat ze oogsten. Maar wel een verdomd klein deel van alle natuur die er was.
Wat doet de overheid nu? Nog een schepje erbovenop
Dat al die mest een probleem vormt, is niet een nieuw inzicht. Al in de jaren tachtig boog de landelijke politiek zich over het mestoverschot, dat toen medeveroorzaker was – en nog steeds is – van ‘zure regen’. Toen al werd er gewaarschuwd voor de noodzaak om minder dieren te houden. Sindsdien staat Nederland volgens Den Haag onophoudelijk aan de vooravond van een transitie naar duurzame landbouw. De vorige minister van Landbouw, Carola Schouten (ChristenUnie), werkte aan de omslag naar ‘kringlooplandbouw’.
De totale mestproductie is in de afgelopen twintig jaar niet meer afgenomen,* en de gevolgen van stikstofvervuiling zijn blijven groeien. Alle mooie woorden ten spijt, en ondanks de lange geschiedenis van berispingen door de Europese Unie en de rechter, is er aan de kern van het beleid niets veranderd. De economische verdienstelijkheid van de landbouw is al die tijd voorop blijven staan.
Ook de Schoutens opvolger Henk Staghouwer (ChristenUnie – inmiddels opgevolgd door partijgenoot Piet Adema), had het over ‘de noodzakelijke transitie naar kringlooplandbouw’ . Maar net als in het verleden richt de overheid zich ook nu op het verminderen van het aantal bedrijven, en op technologische oplossingen om de stikstofuitstoot van de overblijvers te beperken.
Het doel van het huidige landbouwbeleid: zo veel mogelijk blijven produceren
Van de 24,3 miljard die de komende tien jaar vrijkomt voor het stikstofprobleem, is tot nu toe slechts een paar procent bestemd voor ‘natuurinclusieve’ landbouw. Het plan is dat een klein deel van de boerenbedrijven, die daar bovendien zelf voor kiezen, wordt geholpen bij de transitie naar landbouw met structureel minder input.
Andere bedrijven krijgen subsidies om met technologische aanpassingen hun uitstoot te verminderen. Innovatieve luchtwassers in stallen, en geavanceerde stalvloeren waarin poep en plas enigszins worden gescheiden. Dat geeft minder stikstofuitstoot per kilo biefstuk en per liter melk – al blijft onduidelijk hoeveel precies. Maar het zorgt niet voor minder afhankelijkheid van buitenlandse veevoerproductie en fossiele brandstof, of een andere omgang met de natuur. Het doel ervan is om zo veel mogelijk te kunnen blijven produceren zonder de Europese natuurwet te overtreden.
Nóg minder boeren dus, die nóg efficiënter voedsel voor de wereldmarkt gaan produceren. En boeren moeten nóg meer lenen bij de bank, omdat subsidies nooit alle kosten dekken. En dat betekent nóg meer produceren om de kosten te dekken. Economische groei.
Geen breuk met de economische benadering die in de eerste plaats tot het stikstofprobleem heeft geleid, maar een voortzetting ervan. Niets zorgt ervoor dat de landbouw straks niet opnieuw aanloopt tegen wettelijke grenzen, en weer moet krimpen.
Het alternatief: terug naar de essentie
Er is een alternatief. In reactie op de kabinetsplannen hebben meer dan duizend ‘groene boeren’ samen een tienpuntenplan opgesteld: het Groenboerenplan. Het is bedoeld als leidraad om de landbouwsector terug te brengen naar de essentie. Namelijk: voedsel produceren op basis van het lokale ecosysteem, in plaats van steeds weer nieuwe toevoer van stikstof die zich in alle hoeken en gaten ophoopt.
Deze boeren pleiten voor het aan banden leggen van de import van veevoer en het gebruik van kunstmest. Zo wordt de Nederlandse landbouw minder belastend voor het eigen ecosysteem, maar ook voor ecosystemen elders.
Dit lost een groot deel van het stikstofprobleem automatisch op: stikstof die je er niet in stopt, kun je ook niet uitstoten. Veel simpeler dan de complexe rekenmodellen en vergunningenstelsels op basis van gebrekkige kennis, die de overheid nu inzet om de uitstoot in plaats van de invoer te reguleren. Bovendien vermindert deze aanpak naast stikstofuitstoot ook vrijwel alle andere vormen van vervuiling door de landbouw.
Geld als middel, niet als doel
Een focus op het ecosysteem in plaats van op economische groei betekent natuurlijk niet dat financiering onbelangrijk is. Integendeel. De allerbelangrijkste stap volgens het Groenboerenplan is een nieuw systeem van financiering.
Reken vervuiling mee in de prijs van voedsel, zodat producten die meer stikstofuitstoot en andere schade tot gevolg hebben, duurder worden. En beloon boeren voor álle maatschappelijke diensten die ze leveren, niet alleen voedselproductie. Het bergen van water voor droge tijden, het tegengaan van bodemdaling, het vastleggen van CO2 in de bodem, het onderhouden van een mooi landschap, en het in stand houden van biodiversiteit.
Biologisch is niet te duur: de rest is te goedkoop
Dat kost geld, maar dat hoeven burgers niet per definitie in hun portemonnee te voelen. In de supermarkt betaal je als consument nu tien à twintig cent meer voor een liter biologische melk. Maar dat komt niet omdat biologische melk te duur is: de supermarktprijs van niet-biologische melk is, net als bijvoorbeeld een vliegtripje naar Parijs, simpelweg te goedkoop. Die kosten betaalt de maatschappij later alsnog, en dubbel, maar niet bij de Appie.
Belastingbetalers leggen jaarlijks veel geld in voor subsidiëring van de intensieve landbouw, en klauwen met geld die herstel van en bescherming tegen de huidige vervuiling van het ecosysteem nu kost. Dat geld kan beter worden gebruikt, door voedsel met minder vervuiling betaalbaar te maken.
Boeren hebben tijd en geld nodig
In 2020 werd 2,6 procent van de koeien biologisch gehouden: zonder kunstmest en pesticiden, met veel minder krachtvoer, en met veel meer tijd in de wei. Biologische melk veroorzaakt veel minder stikstofuitstoot en minder broeikasgasemissies, zorgt voor gezondere koeien die langer leven en minder vaak ziek zijn, en vooral: veel meer natuur op het land.
Hoewel biologische boeren minder koeien houden per vierkante kilometer land, en de koeien ook nog eens minder melk geven, gaat dat niet ten koste van het inkomen van de boer. Biologische boeren hebben gemiddeld hetzelfde inkomen als gangbare boeren. Sterker nog, hun inkomen is stabieler. Helemaal nu door de oorlog in Oekraïne de prijzen voor kunstmest door het dak gaan.*
Bovendien hebben biologische bedrijven minder schulden en minder kosten. Ze hoeven veel minder grondstoffen in te kopen, en rijden minder met machines. Ze laten meer werk over aan de natuur.
Zonder kunstmest en krachtvoer boeren is niet makkelijk
Kunstmest en veevoer afzweren is geen sinecure, benadrukken de boeren en organisaties die er ervaring mee hebben. Gras, koeien, stallen, landbouwopleidingen, allemaal zijn ze de afgelopen honderd jaar tot in de puntjes toegespitst op een systeem waarin alles draait om kunstmest en krachtvoer.
Werken zonder of met veel minder kunstmest en krachtvoer betekent ander gras, andere koeien, andere stallen, een andere manier van bedrijfsvoering.
Biologische boeren hebben bijvoorbeeld graag zo veel mogelijk klaver in hun weiland. Niet alleen omdat koeien het graag eten, maar ook omdat die plant bacteriën met zich meebrengt die stikstof uit de lucht direct in de plant stoppen. Dé manier waarop ecosystemen zelf stikstof vastleggen, zonder de omgeving te vervuilen.
Om klaver niet steeds opnieuw te hoeven inzaaien, moet het ecosysteem zelf groeien. Dat gebeurt niet van de ene op de andere dag. Witte klaver is van nature misschien wel de algemeenste plant van Nederland, maar heeft toch tijd nodig om zich te vestigen. Net als de insecten en andere organismen die bijdragen aan de productiviteit.
Boeren hebben tijd en geld nodig
De keuze om het roer radicaal om te gooien, is een moeilijke. Het is onzeker en tijdrovend. Maar het grootste probleem: boeren krijgen die overgangsperiode niet gefinancierd. Juist dáár komt die eenmalige 24,3 miljard euro voor het oplossen van de stikstofcrisis uitstekend uit.
Het kan nog. Door het gebruik van veevoer en kunstmest streng te reguleren. En vooral, door landbouwbedrijven in staat te stellen om zich daaraan op hun eigen manier aan te passen. Niet door specifieke apparaten te subsidiëren, maar door boerenbedrijven er geld en tijd voor te geven, en ze te laten leren van collega’s met ervaring.
Behandel de landbouw als een waardevol en noodzakelijk onderdeel van Nederland. Niet van het bbp, maar van het ecosysteem. Dát biedt perspectief.