Leefden er ook vrouwen in de oertijd?
Wanneer je om je heen of naar het verleden kijkt, zie je vaak wat je verwacht te zien. Daardoor zie je een heleboel ook niet – zoals de mogelijkheid dat prehistorische vrouwen óók joegen en kunst maakten. En graag bedpartners veroverden.
‘Mama, leefden er ook vrouwen in de oertijd?’
We zitten aan de keukentafel, mijn dochter en ik: ik lees de krant, zij is bezig met haar huiswerk.
Ik: ‘Ja, natuurlijk.’
Mijn dochter: ‘Waarom staan er dan alleen maar mannen op de plaatjes?’
Ik blader door haar werkboek en zie dat ze gelijk heeft: vrijwel alle afgebeelde oermensen zijn man. Ze vechten en jagen en zijn met stenen en speren in de weer. Heel soms zie je op de achtergrond een oervrouw die de boel in kleermakerszit gadeslaat. De enige afbeelding waarop een vrouw de hoofdrol speelt, is een foto van de Venus van Hohle Fels, een sculptuur van tussen de 35.000 en 40.000 jaar oud: een stenen romp met een piepklein hoofd, verwaarloosbare armen en benen, een en al vulva en borst.
Ik wijs naar dat beeldje. ‘Wat denk je dat dit is?’
Mijn dochter: ‘Ehm, een kip?’
Aannames en ontstellend weinig bewijs
De man jaagt, innoveert, beheerst het vuur, maakt kunst en voert oorlog; de vrouw wacht, zorgend voor de kinderen, tot hij thuiskomt. Dat beeld van hoe onze verre voorouders leefden, rijst nog altijd op uit het geschiedenisboek van mijn dochter (en uit vele generaties geschiedenisboeken daarvoor).
Jammer, want het is óók een beeld dat vooral rust op een heleboel aannames en ontstellend weinig bewijs, schrijft Marylène Patou-Mathis, prehistoricus en onderzoeksdirecteur bij het Franse Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek in haar boek De onzichtbaarheid van de vrouw. Van de prehistorie tot nu.
De wetenschappelijke discipline die de leefwijze onderzoekt van mensen in het paleolithicum (3,3 miljoen jaar geleden tot 10.000 jaar geleden) ontstond halverwege de negentiende eeuw. Destijds werd de vrouw in zowel oude religieuze geschriften als in nieuwe medische teksten afgeschilderd als passief, zwak en inferieur, terwijl de man als actief, sterk en superieur te boek stond. Niet alleen werden vrouwen verantwoordelijk gehouden voor de zondeval; ze hadden ook kleinere hersenen en slappere spieren dan de man. Kinderen dragen konden ze, en baren en grootbrengen; al het andere was mannenwerk.
Het is behoorlijk lastig om je blik op de werkelijkheid niet te laten kleuren door wat je al weet – of meent te weten
De eerste prehistorici (allemaal mannen, want vrouwen studeerden niet) keken naar archeologische vondsten – skeletten, werktuigen, beeldjes en grotschilderingen – en interpreteerden wat ze zagen volgens de heersende ideeën over superieure mannen en ondergeschikte vrouwen. De prehistorie, meenden zij, werd bevolkt door oorlogszuchtige mannen en passieve vrouwen die hooguit werden gevierd om hun vruchtbaarheid.
Die projecties zeggen meer over het culturele klimaat van de negentiende eeuw dan over de mores van het paleolithicum.
En dat is niet eens zo gek, schrijft Patou-Mathis: het is nu eenmaal behoorlijk lastig om je blik op de werkelijkheid niet te laten kleuren door wat je al weet – of meent te weten. Maar het heeft ons wel opgezadeld met een vertekend beeld van de prehistorische vrouw (‘Ehm, een kip?’). Want het archeologische bewijs dat er is, sluit helemaal niet uit dat ook zij ‘de schilderingen van Lascaux heeft gemaakt, op bizons heeft gejaagd, werktuigen heeft vervaardigd en aan de basis heeft gestaan van sociale vernieuwingen en vooruitgang’.
Wat je niet weet moet je niet zomaar invullen
Sinds de jaren zeventig doen ook vrouwelijke wetenschappers onderzoek naar de prehistorie. Zij keken naar hetzelfde bewijs maar zagen andere dingen.
Bijvoorbeeld dat vrouwen bij recente jager-verzamelaarssamenlevingen ook meededen aan de jacht, en dat dit in de prehistorie ook zo kan zijn geweest. Dat zorg, samenwerking en wederzijdse hulp ‘even belangrijk, en misschien wel belangrijker’ waren dan strijd en agressie. En ook dat er ‘strikt genomen geen oorlogen waren.’
Deze onderzoekers kregen bijval van nieuwe technieken om archeologische overblijfselen mee te analyseren. Een in 1880 ontdekt skelet, dat was begraven met een zwaard, twee speren, vijfentwintig pijlen, twee paarden en een spelbord met een complete set pionnen, werd bijvoorbeeld ruim een eeuw toegeschreven aan een man, schrijft Patou-Mathis. Pas onlangs, na DNA-onderzoek en nieuwe opgravingen, kwam onomstotelijk vast te staan dat het om een vrouw ging.*
Zo ontstaat er langzaam maar zeker een minder zwart-wit beeld van prehistorische man-vrouwverhoudingen – een beeld dat, zoveel is duidelijk, tergend traag doorsijpelt naar het onderwijs (of naar de rest van de samenleving).
Dit nieuwe beeld is genuanceerder, maar ook onzekerder. Want er is ook een heleboel dat we simpelweg níét weten, schrijft Patou-Mathis. We weten niet of het mannen of vrouwen waren die grotschilderingen maakten – al tonen handafdrukken wel aan dat er in elk geval ook vrouwen ín die grotten zijn geweest. We weten niet of de vele gevonden vrouwenbeeldjes door mannen of vrouwen zijn gemaakt, of het sekssymbolen waren of moederschapsvereringen (misschien wel allebei!). We weten niet of stammen elkaars vrouwen wegroofden of dat vrouwen vrijwillig de oversteek maakten naar een andere stam. We weten niet of vrouwen ook 3 miljoen jaar geleden ondergeschikt waren aan mannen, of dat het patriarchaat pas later is ontstaan, toen rondreizende jagers en verzamelaars veranderden in sedentaire landbouwers. We weten niet of er ooit een matriarchaat heeft bestaan.
Dat niet weten is niet erg – zolang we het maar niet klakkeloos invullen met wat we denken te weten.
Seksuele selectie is ook een vrouwenzaak
De mores van de negentiende eeuw hebben niet alleen onze interpretatie van andere tijden beïnvloed, maar ook die van andere soorten. Dat schrijft de Britse zoöloog Lucy Cooke in Bitch. On the Female of the Species. Darwin formuleerde zijn evolutietheorie namelijk ook in die tijd, en dat is te zien: mannelijke dieren zijn dominant, druk en promiscue; vrouwelijke dieren passief, kuis en kieskeurig.
Seksuele selectie betekende dat mannelijke dieren kosten noch moeite spaarden om hun vrouwelijke soortgenoten te verleiden – de genetische voordelen die zij daarbij genoten, gaven ze door aan de volgende generatie. De verandering van soorten door de tijd heen was dus vooral te danken aan mannen; vrouwelijke dieren waren er vooral om de beste partners te kiezen, en de nieuwe generatie groot te brengen.
Ook wetenschappers na Darwin hielden vast aan deze negentiende-eeuwse kijk op de seksen. Hun binaire blik maakte hen blind voor de enorme gevarieerdheid van seks en sekse in het dierenrijk.
Vrouwelijke biologen, ornithologen en primatologen schetsten een genuanceerder en gevarieerder beeld van de werkelijkheid dan hiervoor was gedaan
Zo zagen pinyongaai-experts heus wel dat mannelijke gaaien nauwelijks vochten terwijl de vrouwtjes elkaar naar het leven stonden, maar kwam het niet bij hen op dat die vrouwtjes vochten om te bepalen wie er de baas was. De wetenschappers verklaarden wat ze zagen ‘weg’ door te suggereren dat de vechtende vrouwtjes last hadden van een gevleugelde versie van ongesteldheid, en dominante mannetjes hun autoriteit lieten gelden door lager geplaatste individuen ‘boze blikken’ toe te werpen.
Dit veranderde pas toen vanaf de jaren zestig ook vrouwelijke wetenschappers het veld in gingen om vogels, apen, kikkers en leeuwen te bestuderen. Deze wetenschappers observeerden onzorgzame moedervogels die hun jongen laten grootbrengen door de vaders, leeuwinnen die naar hartenlust seks hebben met meerdere mannelijke soortgenoten, en alfavrouwspinnen die hun mannelijke bedpartners na de daad zonder blikken of blozen opeten. Ze zagen dat seksuele monogamie bij slechts 7 procent van de diersoorten voorkomt, en dat seksuele selectie ook een vrouwenzaak is.
Deze biologen, ornithologen en primatologen schetsten, net als hun vrouwelijke collega’s op de geschiedenis- en archeologiefaculteit, een genuanceerder en gevarieerder beeld van de werkelijkheid dan de mannelijke onderzoekers vóór hen hadden gedaan.
Wel duurde het vaak eindeloos voor hun ideeën werden geaccepteerd door hun mannelijke collega’s. Een vrouwelijke ornitholoog die ontdekte dat vrouwelijke roodkeelsialia’s met meerdere mannetjes paren (en dat één nest dus kuikens van verschillende vaders kan bevatten), kreeg op een conferentie te horen dat die vrouwtjes dan wel verkracht moesten zijn. Geen enkele vrouw zou immers vrijwillig meerdere sekspartners hebben. Een interessante gedachte, behalve dan dat het fysiek onmogelijk is: mannelijke roodkeelsialia’s hebben namelijk geen penis en moeten voorzichtig paren!
Diversere kijk, eerlijkere blik
‘Als je hoefgetrappel hoort, denk dan paarden, niet zebra’s’, kreeg ik ooit te horen van een docent op de universiteit. Zoek naar de meest waarschijnlijke verklaring van wat je waarneemt, wring je niet in bochten om de verklaring te vinden waar je op hoopt. Zowel Patou-Mathis als Cooke laat zien hoe moeilijk het is om deze les in de praktijk toe te passen.
Maar ze laten óók zien dat het vrouwelijke wetenschappers wel lukte om de data op een andere manier te interpreteren dan hun mannelijke collega’s.
Zoals dat ook gebeurde in de economie, waar een econoom als Nancy Folbre haar collega’s erop wees dat het klassieke beeld van ‘economische activiteit’ nogal beperkt was, want de onbetaalde zorgarbeid van met name vrouwen was er niet in meegenomen.*
En in de celbiologie, waar Lynn Margulis constateerde dat niet competitie maar samenwerking een belangrijke drijfveer is van het ontstaan van nieuwe soorten.*
En het gebeurde in de bosecologie, waar ecoloog Suzanne Simard ontdekte dat bomen in een bos niet enkel verwikkeld zijn in een bittere strijd om schaarse grondstoffen en schaars zonlicht; integendeel, bomen helpen elkaar, door ondergronds voedingsstoffen en waarschuwingssignalen uit te wisselen.*
Enzovoort en zo verder: zodra wetenschappers diverser worden, wordt onze kijk op de werkelijkheid dat ook. Breder, gevarieerder, en, in het geval van Patou-Mathis: opener voor interpretatie, onzekerder dus.
Misschien is dat wel de grootste uitdaging voor de wetenschap – en voor ons allemaal: om de lege plekken van het weten niet meteen in te vullen met de kennis van vandaag, maar om ze leeg te laten – of hooguit met potlood in te kleuren. En om daarbij open te staan voor de mogelijkheid dat het allemaal heel anders zat: dat het verleden rijker en verrassender is dan we geneigd zijn te denken. Niemand is ooit vrij van aannames of blinde vlekken, en niemand is immuun voor de mores van zijn of haar tijd, maar hoe meer verschillende ogen er op de werkelijkheid gericht zijn, hoe breder, rijker en vollediger het beeld dat we ervan hebben.
Dat beeld kunnen we dan weer doorgeven aan de volgende generatie – zodat er ooit een tijd komt waarin meisjes op de basisschool zich niet ontgoocheld hoeven af te vragen of er ook vrouwen bestonden in de oertijd.