Als het aan het kabinet ligt, heeft Nederland binnen een paar jaar gratis kinderopvang voor iedereen.

Of nou ja, gratis: volgens een vorige maand verzonden Kamerbrief over de wil de overheid straks 96 procent van de kinderopvangkosten vergoeden.

En o nee, toch niet voor iedereen: de vergoeding is alleen bedoeld voor werkende ouders. maar het kabinet heeft het over ouders met betaald werk. De overheid ziet kinderopvang namelijk eerst en vooral als een ‘arbeidsmarktinstrument’: wanneer kinderen worden opgevangen, kunnen hun ouders werken buiten de deur.

En dan vooral hun moeders, want in tegenstelling tot mannen werken Nederlandse vrouwen grotendeels in deeltijd. Dit gaat ten koste van hun financiële onafhankelijkheid maar ook van de economische groei van ons land: nu zo’n beetje elke sector te kampen heeft met een personeelstekort, groeit de roep om Nederlanders

Of ouders zodra kinderopvang nagenoeg gratis is ook daadwerkelijk meer betaald werk gaan doen, is nog maar de vraag, rapporteert het Sociaal en Cultureel Planbureau in

Het is óók de vraag of de kinderopvangsector dit überhaupt aankan: nu al moeten kinderdagverblijven groepen sluiten wegens een gebrek aan personeel, en als opvang straks ook voor ouders met hoge inkomens spotgoedkoop wordt, zal het beroep erop alleen maar toenemen.

Maar de grootste vraag is wat het kabinet heeft gedaan met alle wetenschappelijke inzichten die de afgelopen decennia zijn vergaard over het belang van kinderopvang voor kinderen. Want van het besef dat álle kinderen gebaat zijn bij goede en toegankelijke opvang, lijkt weinig over.

Een kleine geschiedenis van de kinderwagen

Naast een vorm van werk is voor kinderen zorgen ook een kwestie van logistiek: van regelen, plannen en afstemmen. En van vervoeren.

In ons gezin gebruikten we voor dat vervoer jarenlang een kinderwagen. Meerdere keren per dag duwden mijn vriend en ik onze kinderen vooruit in een kinderwagen, dubbele wandelwagen of buggy – tot ze ineens allebei zelf konden lopen, en we die voertuigen ineens niet meer nodig hadden. Niet veel later verdween het object uit mijn actieve herinnering.

Ik dacht er weer aan toen ik het zojuist verschenen boek Stroller las, waarin de Amerikaanse auteur Amanda Parrish Morgan haar ervaring als kinderwagenduwer vervlecht met een historische, culturele, politieke en psychologische beschouwing op dit even alledaagse als gelaagde vervoersmiddel.

Naast een praktisch antwoord op een logistieke vraag kan een kinderwagen ook een belofte, een last én een metafoor voor het ouderschap zijn, laat Morgan overtuigend zien. Daarover, en over de fases van en herinneringen aan het opgroeien en opvoeden,

Bestonden er ook vrouwen in de oertijd? 

Nog twee recente boeken die me aan het denken zetten: De onzichtbaarheid van de vrouw. Van de oertijd tot nu van de Franse prehistoricus Marylène Patou-Mathis; en Bitch. On the Female of the Species van de Britse zoöloog Lucy Cooke.

Beide boeken laten zien hoezeer onze ideeën over vrouwen – vrouwen in het verleden, of vrouwen elders in het dierenrijk – zijn gevormd door de kijk die negentiende-eeuwse mannen eropna hielden. Pas nu sinds een aantal decennia ook vrouwelijke historici, archeologen, ornithologen, primatologen en biologen onderzoek doen, worden die ideeën aangevuld, genuanceerd, en zelfs aan het wankelen gebracht.

Over waarom dat een goede zaak is,

Tot de volgende,

Lynn.