Alles draait om efficiëntie. Kunnen we ontsnappen uit de vierkante wereld?
Vroeger was de aarde plat, daarna dachten we dat-ie rond was, maar de laatste tijd is de wereld steeds vierkanter geworden. Van de blokken in je agenda tot de kubusrugzak van de flitsbezorger: het efficiënte containerdenken is ons leven gaan beheersen. De vraag is: hoe ontsnappen we eraan?
Een poosje geleden was ik in de rechtbank Rotterdam, waar acht ‘uithalers’ moesten voorkomen, dat zijn mensen die drugs uit zeecontainers halen. De meeste verdachten waren jonge mannen die betrapt waren terwijl ze rondhingen tussen de containers op de haventerreinen van de Maasvlakte. Een enkeling zat zelfs in een container. Cocaïne hadden ze niet bij zich, maar wel bijvoorbeeld een wegwerptelefoon met maar één nummer erin opgeslagen. Of een dopsleutel maat 13, die precies past op de deuren van containers.
De Maasvlakte is ook al geen plek waar je zomaar belandt. Het is een onherbergzaam industrieel schiereiland, zonder bomen, vertier of hotels. Vanuit Rotterdam-Centrum is het ongeveer vijftig kilometer, zeg twee dagen lopen. De containerterminals liggen bovendien achter hekken, die soms zelfs onder stroom staan. Mensen zie je er weinig, wel veel robotkarretjes.
Dus het was een best logische vraag van de rechter aan een van de verdachten: ‘Goh, wat doet iemand daar nou?’
Maar de verdachten hadden allemaal een goed alibi. Eentje beweerde bijvoorbeeld dat hij midden in de nacht aan het joggen was en was verdwaald. Een ander zei te kampen met liefdesperikelen, toen had hij een taxi genomen naar huis, waarna hij onderweg ruzie had gekregen met de chauffeur, die hem er op de Maasvlakte uit had gezet, waarop de verdachte verder was gaan lopen en over een hek was geklommen ‘om hulp te vragen’.
Eentje zocht de boot naar Engeland. Weer een ander had een fles wodka op en had geen actieve herinnering.
Allemaal best vindingrijk. Alleen: die alibi’s deden er niet toe. De mannen hadden de pech dat er net een nieuw wetsartikel was ingevoerd, de zogeheten uithalerswet. Die wet was ingevoerd omdat cocaïnehandel de maatschappij ondermijnde. En dat artikel 138aa uit het Wetboek van Strafrecht maakt het loutere feit van onbevoegd aanwezig zijn op een haventerrein strafbaar met celstraf van maximaal een jaar. Doet er niet toe of je liefdesverdriet had of wodkadorst.
Of zoals de officier van justitie zei: ‘Al ging je er salsadansen.’
Tot dan toe kwam een uithaler vaak weg met een boete van slechts 95 euro vanwege het negeren van het bordje ‘verboden toegang’. Maar nu hoorde ik de officier van justitie de ene na de andere maandenlange celstraf eisen.
En toen ging ik in gedachten terug naar mijn eigen al dan niet rechtmatige aanwezigheid op haventerreinen.
Op zoek naar het hart van de stad
De afgelopen jaren zwierf ik door Rotterdam op zoek naar het hart van de stad. Slenterend, rennend, fietsend. Maar ook: per kajak, per vissersschip en per cruiseschip. En één keer per helikopter. Ik zocht alle hoeken en gaten af, maar steeds opnieuw werd ik naar de Maasvlakte getrokken. Alsof er rondom die megaschepen, robotkranen en containerstapels een magnetisch veld hing dat ik niet kon weerstaan.
Was ik chagrijnig, ging ik naar de Maasvlakte, was ik vrolijk, ging ik naar de Maasvlakte, wilden de kinderen naar de dierentuin, opperde ik: ‘Maar we kunnen ook naar de Maasvlakte?’
Ik had eens wildgekampeerd op de Maasvlakte, was per kajak een havenbekken in gevaren. En nee, ik had me niet altijd aan alle bordjes gehouden.
Wat zou ik zeggen als de rechter me vroeg: ‘Goh, wat deed u daar nou?’
Ik zou antwoorden dat ik op zoek was naar de tijdgeest. En nergens kun je de tijdgeest zo goed betrappen als tussen de containers van de Maasvlakte.
Eén vorm regeert de wereld
Op een dag toen het gesneeuwd had, fietste ik vanuit de stad naar zee. Een ijzige zeewind blies in mijn gezicht, maar de containers lonkten. Ik had de laatste sneeuwpoppen van de bewoonde wereld allang achter me gelaten toen ik de steppe op fietste, waar de mossen en het toendragras een donslaag hadden gekregen. Dieren of menselijke gedaanten vertoonden zich niet, het knerpen van het ijs onder mijn banden was het hardste geluid. Ik was in een industrieel Siberië.
Maar juist nu de vlakte met sneeuw was toegedekt, was ze naakt; zag je helder en bij het scherpste licht hoe één vorm de wereld regeerde.
Vierkant waren de containerstapels, vierkant waren de dozen van de distributiecentra, vierkant was het reuzenschip dat net aanmeerde in de Amazonehaven. De zeecontainer was hier de maat der dingen: die vormde de kades, de kranen, de robotwagentjes. En ook de enige pleisterplaats: de vierkante snackbar Smickel-Inn Balkon van Europa.
Zelfs de rivier had zich hier gezet naar de maten van de zeecontainer: de Nieuwe Waterweg was een kanaal. En de havenbekkens, al droegen ze de namen van woest kronkelende rivieren – zoals de Amazone en de Mississippi –, waren evengoed rechtlijnig.
De mens, dat vlezige, wispelturige, ronde wezen – de mens was hier een vreemde, een sta-in-de-weg.
De mens, dat vlezige, wispelturige, ronde wezen – de mens was hier een vreemde, een sta-in-de-weg
En deze winterdag leek ik de enige mens. Leek – want ik wist wel beter. Op de zeeschepen, in de witte flats met scheepshutten, verbleven honderden Filipijnen, Pakistani en Russen. En ook in die raamloze dozen van de distributiecentra waren volcontinu Poolse en Bulgaarse orderpickers aan het werk, aangestuurd door computerstemmen op hun koptelefoons. Ze voelden de koude adem van de robots in hun nek, ook hun hoofden werden vierkant, robotachtig.
Hier op de vlakte heerste het vierkante denken: de overtuiging dat het hele leven een logistiek proces is dat zo efficiënt als een containerhaven moet worden gerund. En waar alles wat de efficiëntie niet diende uit moest worden weggesneden. De bomen, de schoonheid, de liefde, de aandacht, het lanterfanten en de troost.
Dit ritme van de haven, die obsessie met efficiëntie en productie, bepaalde ook het ritme van onze straten, dicteerde onze agenda’s, joeg onze ademhaling op. De haven was allang uit de stad getrokken, ja, maar was tegelijkertijd dichterbij dan ooit: je kon de stalen containers voelen in je eigen strakgespannen monnikskapspier.
Daarom kwam ik zo vaak op de Maasvlakte, zou ik de rechter voorhouden: hier lag het hart van de wereld waarin wij allen woonden.
Containers brachten spullen én een heel nieuwe levensfilosofie
Vertel me meer, zou de rechter dan zeggen. En ik zou vertellen over die revolutie waarover we op school nooit hadden geleerd. Ooit dacht ik dat zeecontainers gewoon slimme stalen dozen waren die het vervoeren van spullen van A naar B handiger maakten, waardoor ik zooi die ik niet echt nodig heb kan kopen via Amazon en Alibaba. De uitvinding van de container leek me niet veel meer dan de uitvinding van een afspraak: dat laadkisten wereldwijd allemaal dezelfde maat hadden. Handig.
En handig waren ze ook, die containers. Maar ze zouden de wereld op zijn kop zetten.
Het begon heel bescheiden. De eerste trans-Atlantische reis van een containerschip vond plaats in 1966, vanuit de haven van New York naar Rotterdam. Dat eerste schip nam slechts enkele honderden containers mee. Vanaf de jaren tachtig brak de container echt goed door. En inmiddels hebben de nieuwste megaschepen plek voor ruim twintigduizend standaardcontainers.
Die efficiencyslag zou transportkosten bijna verwaarloosbaar maken, waardoor het loonde om fabrieken vanuit het Westen te verplaatsen naar landen waar de lonen laag waren en de regels soepel. Maar containers verplaatsten niet alleen spullen en fabrieken, ze brachten ons ook een nieuwe levensfilosofie.
In de ban van just in time: lever alleen wat nodig is, precies wanneer dat nodig is, en precies genoeg
Vanaf de vroege jaren tachtig raakte de wereld in de ban van just-in-timeproductie: een wijze van produceren waarbij alleen geleverd wordt wat nodig is, precies wanneer dat nodig is, en in precies de benodigde hoeveelheid. Dat was een Japanse uitvinding. De Toyota-fabriek* had een methode van kostenbesparing ontwikkeld die draaide om het elimineren van alles wat de Japanners muda noemden: dat wat geen waarde heeft, afval, verspilling.
Wat werd beschouwd als muda? Een lopende band die stillag, wachtend op onderdelen, bijvoorbeeld. Of: voorraden met onderdelen die lagen te verstoffen of te verroesten. Maar ook: lummelende werknemers.
Just in time was de software voor die stalen doos.
Het managementmodel werd voor een breder publiek beschreven in de klassieker Lean Thinking. Elimineer verspillingen en creëer waarde in uw organisatie van James Womack en Daniel Jones. En onder die naam lean maakte het efficiencygeloof vanaf de jaren negentig school. Sleutelbegrippen zoals kaizen (‘een verandering ten goede’) vonden hun weg naar werkvloeren in de rest van de wereld.
De just-in-timewerkwijze zou werknemers onder grote psychologische druk zetten.* In een wereld die van precies op tijd aan elkaar hangt, kun je geen fouten meer maken, geen enkele deadline missen, zonder dat alles in de soep loopt. ‘De permanente race om alles onder minimalisering van arbeidskosten “net op tijd” te leveren, leidt tot een wereld waarin permanent gerend moet worden’, schrijft de Rotterdamse denker Willem Schinkel in zijn boek De hamsteraar.
Dat rennen kun je vrij letterlijk nemen, een beetje orderpicker loopt al gauw een halve marathon per dag, beschreef Jeroen van Bergeijk, een journalist die zelf als orderpicker werkte.
Het vierkante denken, zou ik de rechter voorhouden, is veel ondermijnender dan welke drugsbende dan ook
Het geren bleef helaas niet beperkt tot de distributiecentra. Op een plank in de Centrale Bibliotheek van Rotterdam vond ik zevenentwintig managementboeken over lean. De meeste gingen over hoe je de logistieke managamentsfilosofie toepaste in sectoren waar die niet voor was bedacht: scholen, overheidsdiensten, ziekenhuizen.
Ik googelde op bedrijven en publieke instanties, elke keer was het raak. De Belastingdienst, het UWV, de politie: allemaal hebben ze met de lean-methode gewerkt. Allemaal waren ze bezig geweest met kosten besparen, muda wegwerken, efficiënter worden.
Zelfs thuis ben ik onbewust gaan werken volgens de just-in-timelogistiek: mijn huishouden is in feite ook een fragiele toeleveringsketen van oppassen, schoonmakers en thuisbezorgers. Precies op tijd neemt iemand de zorg voor kinderen over, zodat ik dit stuk kan schrijven, terwijl intussen weer iemand voor de deur staat met een paar blauwe kratten supermarktproducten. Mensen die op hun beurt weer onderdeel zijn van een wereldwijde keten.
Maar ondanks al dat gemak, al dat uitbesteden, heb ik het bijna altijd razend druk. En als er eens een ‘kink in de kabel’ is tijdens het ‘spitsuur’, dan noem ik dat een ‘logistiek probleem’ − alsof we geen gezin vormen maar een ‘supplychain’ zijn.
Ik zit zelf opgesloten in een container. En het vierkante denken, zou ik de rechter voorhouden, is veel ondermijnender dan welke drugsbende dan ook. De hyperefficiënte wereld heeft gezorgd voor hyperconsumptie, heeft geleid tot scheefgroei en een steeds onleefbaarder planeet. En zelfs de zogeheten winnaars leven vaak zo opgefokt alsof ze cocaïne hebben gesnoven.
Een overvloed van het slechte, een schaarste aan het goede
Misschien zou de rechter me met gefronste wenkbrauwen aankijken. Dan zou ik met bewijsstukken komen.
Ik zou de rechter vragen of hij weleens eten liet bezorgen. Ja, zou de rechter zeggen, ik moet vaak overwerken want er is een groot tekort aan rechters momenteel. En ook de rechtbanken moesten efficiënter werken. Dus dan grijp ik ’s avonds weleens naar de bezorgapp.
Geeft niets, zou ik zeggen. Maar kijk naar die kubustas van de flitsbezorger. Elke wandelliefhebber of backpacker weet dat het beter is om je tas dicht op je rug te dragen, zie ook de hefboomwet van Archimedes.* Daarom zijn wandeltassen geen kubussen. De kubusvorm valt optimaal te vullen, maar is niet ontworpen voor het welzijn van de flitskoerier, louter om de efficiëntie te dienen. Maar wie profiteert ervan, behalve de aandeelhouder?
Zelfs voor wie het eten krijgt thuisbezorgd is het gemak maar schijn. Wie van flitsvoedsel leeft, gaat langer door met werken. Gaat ’s avonds nog dossiers lezen. Dat is de paradox van efficiency: je koopt er geen tijd mee, maar efficiency baart groei. En los daarvan: is er niet iets grondig mis in een samenleving waarin een zak chips sneller bij onze voordeur is dan een ambulance?
Dat is precies wat het vierkante denken doet: het zorgt voor een overvloed van het slechte, schaarste aan het goede. Ondanks het logistieke vernuft zijn er overal tekorten aan mensen, ondanks de efficiency is er overal tijdgebrek. En ja, veel arriveert stipt op tijd, maar niet per se daar waar nodig. Zie alleen al de havenstad Rotterdam, waar al het graan van de wereld samenkomt, maar vele kinderen zonder brood naar school gaan.
Torens ondermijnen het weefsel van een stad
Kijk nu eens eens uit het raam van de rechtbank, zou ik vervolgens zeggen, naar het woud van vierkante torens dat oprijst aan de oevers van de Nieuwe Maas, de Rijnkastelen van deze tijd. De meeste torens bestaan uit stapelbare woningen, gestandaardiseerd. De torens maken optimaal gebruik van de beperkte voetafdruk, zo lijkt het.
Neem de nieuwe Zalmhaventoren, het hoogste gebouw van de Benelux. (‘Excellent wonen op niveau’, zeiden de bouwschuttingen.) De toren bevat onder meer tweehonderd volstrekt identieke huurappartementen. ‘Kan ik zelf een badkamer en/of keuken uitkiezen?’ las ik op de website. ‘Nee, de woningen worden voorzien van een volledig uitgeruste keuken en badkamer.’
Sinds ik dat las, denk ik steeds als ik de toren zie aan tweehonderd maal dezelfde witte keuken met aanrechtblad van composiet en dezelfde Siemens-vaatwasser en Siemens-combimagnetron.
Allemaal luxecontainers.
En toch niet eens per se efficiënt. Want vanaf een bepaalde hoogte moeten wolkenkrabbers aan zo veel veiligheidseisen voldoen dat de constructie haar efficiëntie verliest. Het extra staal, glas en beton om bijvoorbeeld liften en veiligheidstrappen te bouwen, maakt bovendien dat veel wolkenkrabbers per vierkante meter woonoppervlak juist voor méér klimaatschade zorgen dan lagere bouw.
Torens ondermijnen ook het weefsel van de stad, ze zijn een manier om je van de wereld af te sluiten. Neem die nieuwe woontoren OurDomain, aan de Blaak. De standaardstudio’s hebben een woonoppervlak van tussen de 22,1 en 29,6 vierkante meter, goed vergelijkbaar met de binnenmaat van de meestgebruikte 40-voets zeecontainer, namelijk 28 vierkante meter. De kale huur: ongeveer 750 euro, plus servicekosten van 200 euro.
Ik ben er wezen kijken, het zijn prachtige hokjes, daar niet van, en je krijgt als extra een sky lounge op het dak met prachtig uitzicht over de rivier. Alleen: de toren is niet voor iedereen toegankelijk. Wie hier wil huren, moet hoger onderwijs genoten hebben, of staan ingeschreven aan een universiteit of hogeschool. De doorsnee stukadoor of thuiszorgmedewerker valt zo buiten de boot. De toren plaatst mensen letterlijk en figuurlijk in hokjes en sluit zo ruim 60 procent van de Rotterdamse beroepsbevolking* uit.
En de exploitanten van die toren kun je het niet eens kwalijk nemen, want het hele woonbeleid van de stad is zo. Rotterdam is de bedenker van de Rotterdamwet, die het discrimineren van arme mensen op basis van inkomen mogelijk maakt: mensen met een bijstandsuitkering mogen uit bepaalde wijken geweerd worden. Zo schep je geen stad, maar een stapeling hokjes.
We zijn gaan leven volgens de vierkante geboden van de zeecontainer
Als de rechter niet overtuigd was, zou ik hem vragen de Google Agenda op zijn telefoon te openen. Kijk naar de gekleurde blokken. Veel mensen geloven dat al die blokken met afspraken precies op elkaar moeten aansluiten en dat ze dan alles uit het leven halen. Het is het denken van de containerrederij: geen plaats op het schip mag onbezet blijven, geen blok wit.
We zijn gaan leven zoals de mensen in de dystopische roman Blokken van de Rotterdamse schrijver Ferdinand Bordewijk, een sciencefictionverhaal over een stad waarin hoogwaardige technologie het leven beheerst en het bestaan mathematisch is georganiseerd. De bewoners hebben geen namen, maar nummers, ze wonen in vierkante woonwijken. Iedereen aanbidt de kubus, is vergeten dat alles wat mooi is juist rond is, zoals onze aardbol, onze ogen en onze lichaamsrondingen.
Behalve één dissident. ‘Wat hebt gij uw steden opgebouwd tot blokkendozen’, houdt hij de leiders van de stad voor. ‘Gij zijt verliefd, met de harde liefde van uw zielen, voor de harde lijnen, figuren en vormen. Gij drijft de idee van het blok door in al haar excessen, ge zijt de kubisten van de praktijk. Ge zult u ten dode verwonden aan de scherpe kanten van uw levensstaat.’
Dat boek komt uit 1931. Maar anno nu hebben we onze levens nog blokkeriger ingericht. We laten ons eten bezorgen in vierkante kubussen, we plannen agenda’s vol met vierkante blokken, we turen naar elkaar via vierkante schermen. Onze eigen hoofden zijn aan het verdozen, uit tijdgebrek vallen we terug op stereotypen en algoritmen, persen we medemensen in hokjes, noemen ze wappie, terreurboer, Tesla-rijder. We zijn gaan leven volgens de vierkante geboden van de zeecontainer:
Leegte = fout.
Stilstaan = zonde.
Efficiëntie = het hoogste goed.
Het vierkante denken heeft onze samenleving kil gemaakt, dichtgetimmerd, opgefokt. En wij allen zitten erin vast: de orderpicker, de verpleegkundige en ook u, edelachtbare.
Onze belangrijkste taak is een staak te steken in het wiel van de efficiëntiemachine.
Ook daarom moest ik in de haven zijn: daar weten sommigen nog wat staken is.
Op een blauwe maandag ben ik zelfs in de containerhavens gaan werken – een volstrekt legaal baantje, maar misschien wel verdacht voor iemand die Grieks en Latijn heeft gestudeerd.
Mijn alibi: ik was het schrijven zat. Ik wilde aan mijn schrijfhokje ontsnappen.
In de haven draaide ik stalen koppelstukken in zeecontainers. Ik was een menselijk radertje tussen de robots. Geweldig werk, goedbetaald, maar bovenal: ik voelde me er niet onmachtig. Eén mensje kon hier de machinerie stilzetten. Precies wat de haven zo groot maakte – de efficiëntie – maakt de haven ook kwetsbaar.
Rotterdam is een stad van keihard werken, maar ook van keihard je werk neerleggen
Havenwerkers kunnen als geen ander vertellen over de havenstakingen: hoe ze met duizenden tegelijk van hun werk wegliepen en de haven platlegden.
Rotterdam is een stad van keihard werken, maar ook van keihard je werk neerleggen.
Die grote havenstakingen zijn legendarisch, berucht en van al heel lang geleden. Maar die geest van verzet, dat besef van mensenmacht, leeft gelukkig weer op.
Je vindt hem bij de Rotterdamse Bijenkorf-verkopers die vorige maand in staking gingen omdat ze niet meer kunnen leven van het uurloon dat ze krijgen (ongeveer twaalf euro netto). Je ziet hem bij alle mensen die nee zeggen tegen de heilige productiviteit. Van verpleegkundigen tot NS-personeel. Bij alle afhakers, nee-zeggers en sta-in-de-wegs die het leven mooier maken.
Zo moeten we leven: in plaats van efficiëntie kunnen we andere waarden in ere houden. Zoals: chaos, toeval en menselijke waardigheid.
En dat kan met één simpele kanteling, zou ik de rechter zeggen.
Bijna iedereen kent de kubuswoningen in Rotterdam: het zijn de beroemdste huizen van de stad, ze staan op koelkastmagneten en op ansichtkaarten. Geel-grijze, gekantelde kubussen op poten van beton, begin jaren tachtig gebouwd, in dezelfde periode dat de container echt doorbrak. Ze staan ook in de haven: aan de Oude Haven, hartje Rotterdam.
Ik had vroeger medelijden met de mensen die er moesten wonen. Huizen waar je je hoofd aan stootte, geen muur recht.
Maar toen las ik over de filosofie van de architect, Piet Blom (1934-1999). Blom was een volksjongen uit de Amsterdamse Jordaan, een wijk waar mensen op elkaars lip leefden. Zo wilde Blom ook wijken bouwen: geen torens van cellen, maar speelse wijken waar het ‘ritselde’ van sociaal contact.
Piet Blom nam de meest efficiënte vorm denkbaar: de kubus. En met één elegante kanteling maakte hij de efficiëntie van die ruimte onklaar. De scheve muren dwongen de bewoners vindingrijk te zijn. De kubuswoningen kieperden de mensen op straat, omdat daar het leven plaatsvindt. Niet in een hok.
Ook daarom moet u mij niet opsluiten, zou ik de rechter zeggen. Want ik zat al in een vierkante wereld opgesloten. Wij allemaal. Ik zou wijzen op het gebouw waarin we ons bevonden: de rechtbank van Rotterdam is gevestigd in een grote grijze kubus. De kwestie was juist hoe wij samen als de sodemieter uit deze vierkante wereld konden ontsnappen.
Dit is een bewerkte versie van hoofdstukken uit het nieuwe boek van Arjen van Veelen, Rotterdam. Een ode aan inefficiëntie.