In het liberalisme zijn alleen de rijken echt vrij
In haar boek Vrij wijst politiek filosoof Lea Ypi feilloos de beperkingen van het liberalisme aan: echte vrijheid is voor de rijken en onderdrukking is aan de orde van de dag.
Nederlanders zijn enorm trots op hun vrijheid.* Het is een kernwaarde van onze samenleving* en creëert een sterk gevoel van verbondenheid. Als je Nederlandse inwoners vraagt waardoor zij zich verbonden voelen met Nederland, wordt vrijheid vaker genoemd dan democratie, fietsen, gezelligheid en de kleur oranje.*
Wie durft te opperen dat onze vrijheid niet volmaakt is, kan dan ook op harde kritiek rekenen. Dat merkte ik toen ik een tijdje geleden begon te bepleiten dat het behoud van onze collectieve vrijheid in tijden van klimaatverandering juist vraagt om begrenzing van de individuele consumptievrijheid. Of met andere woorden: dat het onze vrijheid juist vergroot als de overheid bijvoorbeeld vlees en vliegtickets op rantsoen zet.
Door het uitspreken van dit idee ben ik op Twitter ‘eng, heel eng’ genoemd, een ‘genocidale maniak’, en ‘verheerlijker van de voormalige DDR’.
Geen hoogstandje Hollandse gezelligheid, wel een signaal om serieus te nemen. Komt pleiten voor een inperking van de consumptievrijheid inderdaad neer op pleiten voor de Goelag? Is vrijheid in Nederland en in andere liberale democratieën zo heilig dat er helemaal geen kritiek meer op mogelijk is?
Niet volgens politiek filosoof Lea Ypi. In haar prachtige memoire Vrij laat ze zien dat het liberalisme zijn belangrijkste belofte – vrijheid voor iedereen – niet inlost. Dat weet Ypi, omdat ze als tienjarig meisje met eigen ogen zag hoe haar geboorteland Albanië in 1990 de weg insloeg van socialistische heilstaat naar liberale democratie met vrijemarktwerking. Het leidde tot een gigantische puinhoop van ontbering en geweld, en tot oude onderdrukking in een nieuw jasje.
Ik vind Vrij een fantastisch boek, omdat Ypi’s persoonlijke verhaal feilloos de zwaktes aanwijst van het socialisme én het liberalisme. Dat is leerzaam. Wie weet kunnen wij, vrijheidsminnende Nederlanders, wel vrijer worden dan we al zijn.
Opgroeien in een samenleving zonder uitbuiting
Lea Ypi (1979) groeide op in het Albanië van de jaren tachtig, in de nadagen van het bewind van Enver Hoxha, een van de naarste dictators die Oost-Europa ooit heeft gezien. Onder zijn bewind waren religie en vrije pers verboden; politieke tegenstanders werden gefolterd en gedood.
Maar als kind had Lea daar geen idee van. ‘Oom Enver’ was een geliefd figuur. Hij had de nazi’s het land uitgejaagd, dankzij hem waren het onderwijs, de landbouw en de gezondheidszorg in het land sterk verbeterd. Lea wilde niets liever dan een ingelijste foto van hem bovenop de televisie (en ze begreep niet waarom haar ouders dat niet toestonden).
Lea’s schooldagen begonnen met ochtendgymnastiek en trouw zweren aan de Partij. Juf Nora leerde de kinderen hoe bijzonder hun land is. Albanië was het enige echte socialistische land op aarde, legde ze uit, en was op weg naar het ware communisme. Vrijheid was de grote belofte, want in het communisme zouden de mensen écht vrij zijn, geregeerd door wetten noch kapitaal.
De jonge Lea kreeg ingeprent dat vrijheid in kapitalistische samenlevingen alleen voor de rijken was
Veel lessen gingen over het kapitalisme. Op 1 juni, de internationale kinderdag, kregen de leerlingen een strip te zien met ‘een dikke kapitalist met een grote hoge hoed die een ijsje kocht voor zijn dikke zoontje, met op de grond naast de ingang van de winkel twee haveloze kinderen en het onderschrift: "Voor ons is het nooit 1 juni."’
Zo kreeg de jonge Lea ingeprent dat vrijheid in kapitalistische samenlevingen alleen was weggelegd voor de rijken, omdat alleen zij profiteerden van de beschikbare rechten.
Lea wist heus wel dat het socialisme in Albanië ook nadelen had. Als je er eten ging kopen, moest je eindeloos in de rij staan. Het land kwam je niet uit, want de grenzen zaten dicht. En er waren allerlei strenge regels. Je kon er al op aangesproken worden als je je haar liet knippen in een stijl die ‘als imperialistisch gezien kon worden’ of als je je nagels ‘in een ongebruikelijke, revisionistische kleur lakte, zoals donkerpaars’. Dat was kennelijk gevaarlijk.
Maar verder was Lea volmaakt gelukkig, en hoe kon het ook anders? Ze leefde in de ideale maatschappij. Mensen hielpen elkaar. Ze deelden de opbrengsten van hun werk. Er waren geen uitbuiters, dus was er ook geen reden voor inhaligheid of afgunst.
De ideale samenleving bleek een openluchtgevangenis
Maar op een dag in 1990, toen Lea tien was, werden er barsten zichtbaar in deze façade. Onderweg naar huis belandde ze in een grote menigte van mensen die riepen om ‘vrijheid, democratie!’ Dat waren uligans, had Lea geleerd, mensen die door het Westen waren opgejut om te rellen.
Maar toen haar vader zich liet ontvallen dat ze getuige was geweest van een ‘protest’, begon ze te twijfelen. Hoezo protest? Wist ze eigenlijk wel wat vrijheid echt betekende?
Daarna ging het snel. De protesten groeiden en leidden in december 1990 tot de val van het bewind. Ineens mochten meerdere partijen meedoen aan de verkiezingen. Vanaf dat moment waren er nog maar twee soorten mensen in Albanië, zei haar moeder: ‘communisten met heimwee’ en ‘liberalen met hoop’.
Alles wat Lea dacht te weten, bleek een leugen. Haar ouders steunden de partij niet. Ze hadden niet in vrijheid geleefd, maar in een openluchtgevangenis. Haar familie was vervolgd en onteigend, ze waren dissidenten die hun tijd hadden uitgezeten. Ze waren moslims wiens religie was verboden. Lea had geen idee.
Het enige woord dat nog net zo populair was als vóór de val van het socialisme, was vrijheid
Alle woorden waarmee Lea haar wereld tot op dat moment betekenis had gegeven – ‘dictatuur’, ‘proletariaat’, ‘bourgeoisie’ – verloren ineens hun waarde. Het enige woord dat nog net zo populair was als vóór de val van het socialisme, was vrijheid. ‘Het speelde een rol in elke toespraak op televisie, in elke slogan die woedend op straat werd geschreeuwd.’ Maar de context was totaal veranderd: vanaf nu zou niet het socialisme, maar het liberalisme de mensen vrij maken.
Nadat de liberale oppositie in 1992 aan de macht kwam, begon Albaniës ‘transitie naar vrijheid’. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken verkondigde het tegenover een menigte van 300.000 man in de hoofdstad: ‘Vrijheid werkt.’ Het IMF en de Wereldbank stuurden adviseurs, nieuwe sleutelwoorden deden hun intrede: ‘strijden tegen corruptie’, ‘transparantie’, ‘structurele hervormingen’ en ‘liberalisering’.
Door de hervormers werd Albaniës oude planeconomie ‘beschouwd als het equivalent van gekte’. De juiste behandeling was een kapitalistische shocktherapie van privatisering, vrije handel en buitenlandse investeringen.
De transitie naar het liberalisme zou pijn doen, erkenden de hervormers, net zoals juf Nora vroeger had erkend dat de transitie naar het communisme soms pijn deed. Maar het was strikt noodzakelijk het recept te volgen en er was geen alternatief: ‘Er was geen politiek over, alleen beleid.’ Er werd ook geen onderscheid gemaakt tussen democratie, liberalisme en kapitalisme: het kwam samen naar Albanië, onscheidbaar.
Toch bleef de beloofde verlossing uit. De grenzen gingen open, maar andere landen gaven de Albanezen geen visa, waardoor zij nog steeds niet vrij konden reizen (velen verdronken tijdens wanhopige overtochten naar Italië). De onbeteugelde financiële markten beloofden voorspoed, maar in 1997 bleek dat Albanezen massaal hun spaargeld in piramidefondsen hadden gestopt. Ruim de helft van de bevolking verloor al haar spaargeld.
Daarop volgden opstanden, geweld, een militair bewind en interventie van internationale vredestroepen. Zo eindigt Vrij: met Lea als puber die binnen moest blijven omdat er op straat geschoten wordt. Albanië was alles kwijt.
Had Juf Nora dan toch gelijk?
Albanië is een extreem geval, zegt Lea Ypi in interviews over haar boek: het heeft extreem socialisme én ongebreideld kapitalisme gezien. De inconsistenties en tekortkomingen van beide ideologieën komen juist daardoor scherp voor het voetlicht.
Het socialisme was een hel voor de familie van Ypi, die rijk was geweest voor het socialisme begon. Hun bezittingen waren door de staat gestolen, hun gebedshuizen waren gesloten.
Maar het liberalisme dat naar Albanië kwam was óók onderdrukkend, merkte vooral haar vader al snel na ‘de transitie’. Na 1990 klom hij op tot CEO van het grootste havenbedrijf in Albanië. Voor het eerst in zijn leven verkeerde hij in een positie van macht. Maar hij had geen keuze wat hij met die macht deed: volgens de geldende hervormingsmores moest hij mensen ontslaan. Om te slagen, moest hij de hoop van anderen de grond in boren.
Niet alleen was Ypi’s vader zo terechtgekomen in de rol van onderdrukker, hij mocht ook nog stééds niet vrij denken en zijn eigen fouten maken.
Je de hele tijd zorgen moeten maken over geld is een vorm van onvrijheid
En zo waren er meer teleurstellingen. De les van juf Nora bleek te kloppen: arme en rijke mensen hebben in liberale samenlevingen wel evenveel rechten, maar vooral de rijken profiteren ervan. Zelf bepalen hoe je leven eruitziet, is een voorrecht.
In haar nawoord grijpt Ypi hierop terug om te beschrijven waarom, volgens haar, onderdrukking ook in het liberalisme aan de orde van de dag is. ‘Een samenleving die claimt dat ze mensen in staat stelt hun capaciteiten te benutten, maar die er niet in slaagt de structuren te veranderen die verhinderen dat iederéén tot ontplooiing komt, is ook repressief.’
Vrij vertaald: niet iedereen kan bijles betalen, niet iedereen krijgt een erfenis. Armoede wordt van generatie op generatie doorgegeven, net als rijkdom. Het ontneemt mensen kansen, waardigheid en gemoedsrust. Je de hele tijd zorgen moeten maken over geld is een vorm van onvrijheid.
Onze vrijheid is niet volmaakt
Voor Ypi staat het liberalisme ‘gelijk aan verbroken beloftes, de afbraak van de solidariteit, het recht om privileges te erven, onrecht door de vingers te zien’.
Ze zegt nergens dat het socialisme wél tot echte vrijheid leidt – in de bloederige geschiedenis van Albanië is dat in elk geval niet gebleken.
Maar ze houdt het liberale Westen wel een spiegel voor. Als we vrijheid zo belangrijk vinden, waarom dan niet de vrijheid van iedereen? Waarom pakken we ongelijkheid dan niet veel harder aan?
En als we vrijheid zo belangrijk vinden in Nederland, zouden we ons dan ook niet moeten inzetten voor de vrijheid van mensen die nu de dupe worden van onze consumptie? ‘Mensen willen nu eenmaal vrije keuze’, wordt wel gezegd om te verdedigen dat we vervuilende producten consumeren en daarmee het klimaat verzieken. Maar de leefbare aarde op het spel zetten uit naam van consumptievrijheid is niet houdbaar.
Deze twee aspecten hangen samen, want rijke mensen belasten met hun consumptie het klimaat meer dan armeren. Dit betekent dat het ook vooral de rijken zijn die de vrijheid van anderen beperken – van armeren, van de mensen die het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van klimaatverandering en van toekomstige generaties. Dat is óók een vorm van onderdrukking.
Vrij van Lea Ypi maakt nieuw terrein vrij, tussen de kritiekloze omarming van onze huidige consumptiemaatschappij en de Goelag. Niet iedere kritiek op het liberalisme opent de weg naar de strafkampen. Je kunt sterk hechten aan politieke vrijheid en tegelijkertijd vinden dat vrije keuze op het gebied van consumptie moet worden ingeperkt. Dat maakt je nog geen genocidale maniak, of verheerlijker van de voormalige DDR.
Scholieren ‘s ochtends trouw laten zweren aan een partij die martelt en moordt, is achteraf bijzonder pijnlijk. Misschien zullen we het ooit net zo pijnlijk vinden dat we nu ‘vrije keuze’ aanroepen om het klimaat te blijven verkloten. Het begint allemaal bij de erkenning dat onze wereld niet af is, dat onze vrijheid niet volmaakt is, dat het beter kan – en moet.