Klimaatverandering aanpakken? Erken gedeelde belangen en onverbiddelijke grenzen
De klimaattop waarvan iedereen lage verwachtingen had, eindigde in een teleurstelling. Over het tegengaan van klimaatverandering werden geen nieuwe afspraken gemaakt; hoe het beloofde schadefonds voor kwetsbare landen eruit komt te zien, is nog onduidelijk.
Europarlementariër Bas Eickhout kwam daardoor behoorlijk gefrustreerd terug uit Sharm-el-Sheikh, schrijft NRC. In een boeiend artikel stelt Eickhout hardop de vraag of de jaarlijkse klimaattoppen nog wel de beste manier zijn om klimaatvooruitgang te boeken.
De COP is een circus
Deze toppen zijn namelijk een enorm circus geworden waar in dit geval meer dan 33.000 afgevaardigden op afkwamen, terwijl een kleine groep onderhandelaars achter gesloten deuren samenwerkt aan één ‘slotverklaring’.
Het zou beter zijn om de delegaties achterwege te laten en alleen een afvaardiging van politieke leiders met elkaar te laten onderhandelen, zegt Eickhout. Dan krijg je minder gehakketak over technische details, en meer politieke onderhandeling over de fundamentele vragen waar de wereld een antwoord op moet verzinnen.
Zoals: ‘Willen we fossiele brandstoffen nou wel of niet uitfaseren? Wanneer moet de mondiale uitstoot zijn piek hebben bereikt? Wie gaat het nieuwe schadefonds financieren?’ En, als ik een vraag zou mogen toevoegen: Wat hebben verschillende landen nodig om mee te kunnen gaan in de grote vergroening?
Zolang overheden en bedrijven geld kunnen verdienen met de winning en verkoop van fossiele brandstoffen, zal het moeilijk blijven ze daar van af te krijgen. Kunnen we landen en bedrijven die fossiele voorraden in de grond laten zitten daarvoor een vergoeding geven? Dat zou een gedeeld financieel belang voor duurzaamheid opleveren.
Natuurkunde is onverbiddelijk
Uiteindelijk is het verhaal van klimaatverandering niet dat van landen en werelddelen tegenover elkaar, maar van de mensheid tegen de natuurkunde, memoreerde de Amerikaanse klimaatjournalist en activist Bill McKibben in de podcast van New York Times-journalist Ezra Klein.
De natuurkunde van klimaatopwarming is onverbiddelijk: we stoten te veel broeikasgassen uit en daarom wordt het hier te heet. Een deel van de schade is onomkeerbaar, en hoe later we in actie komen, hoe lastiger het wordt die schade nog te beperken.
Dat maakt klimaatverandering een bijzonder politiek probleem, anders dan bijvoorbeeld het huizentekort of de dakloosheid in Nederland. Je kunt de aanpak van zulke problemen uitstellen, en jammer genoeg is dat heel lang gebeurd. Maar de oplossing zelf is daardoor niet moeilijker geworden.
Bij klimaatverandering wordt het wél moeilijker het probleem zelf op te lossen als je langer wacht, zegt McKibben: ‘Once you’ve melted the Arctic, no one has a very good plan for how you freeze it back up again.’
Geen tijd voor een transformatie?
Een andere opmerking van McKibben bleef me ook bij: dat we pragmatisch moeten zijn. Om de anderhalvegraaddoelstelling te halen moet de mondiale uitstoot al in 2030 bijna zijn gehalveerd. Dat is over zeven jaar en zes weken!
Zo’n korte horizon dwingt ons tot pragmatisme. Een fenomeen als de suburb, dat veel mensen afhankelijk maakt van een eigen auto, faseer je niet even uit in zeven jaar tijd. Dus moeten we verdomd snel leren hoe we elektrische auto’s op grotere schaal goedkoper maken. Dat betekent meer mijnbouw voor zeldzame materialen zoals lithium.
Mensen die zich zorgen maken over de gevolgen van mijnbouw vinden dat een moeilijke boodschap, maar op een wereld die zichzelf met duurzame energie en batterijen bedruipt, is véél minder mijnbouw nodig dan in ons huidige, fossiele systeem (olie, gas en kolen moet je tot in het einde der tijden blijven opsnorren). Dus wees pragmatisch en laat het betere niet de vijand zijn van het goede.
Daar kun je tegenover stellen, zoals de Britse journalist George Monbiot onlangs deed in een vraaggesprek met De Groene Amsterdammer, dat we te laag mikken als we alleen de verbrandingsmotor in onze auto’s vervangen door een elektrische variant, of de gascentrale door een zonneweide.
We hebben naast nieuwe technologie een ethische kentering nodig, zegt Monbiot, een ‘diepe maatschappelijke transformatie’. Niet alleen op het gebied van mobiliteit en energie, maar ook in de landbouw.
Zo’n transformatie zal meer tijd kosten dan zeven jaar. Maar als we erkennen dat we de opwarming niet onder de anderhalve graad gaan houden (wat ik in deze nieuwsbrief herhaaldelijk heb geconstateerd), wordt ook duidelijk dat er nog wél genoeg tijd is voor potentieel transformatieve ingrepen. Zoals de aanleg van openbaar vervoer naar suburbs, of het uit de grond stampen van plantaardige voedselproductie die veel minder land verbruikt.
Voor een opwarming van minder dan 2 graden hoeft de mondiale uitstoot namelijk ‘pas’ rond 2040 gehalveerd te zijn ten opzichte van 2020, om dan rond 2070 op netto nul uit te komen. Als we in deze tijdspanne geen fundamentele verandering weten te bewerkstelligen, of daar uit oogpunt van pragmatisme zelfs niet aan beginnen, wanneer dan wel?
Over het koolstofrantsoen
Een transformatie krijg je niet als je alleen vertrouwt op het verwisselen van fossiele praktijken voor groene alternatieven. Overheden moeten mensen ook actief die kant op sturen én bereid zijn om de fossiele status quo met harde hand te laten krimpen. Een van de middelen die ik daarvoor eerder opperde, en waarover ik nu een verhaal aan het maken ben, is het koolstofrantsoen.
In het Verenigd Koninkrijk werd daar begin deze eeuw al serieus naar gekeken, onder de technische benaming ‘tradable energy quotas’. Het idee was dat ieder huishouden een vast quotum zou krijgen, en dat je bijvoorbeeld bij het betalen van je energierekening naast geld ook CO2-credits moest inleggen. Als je tekortkwam, kon je bijkopen van een huishouden dat credits over had.
In 2008 overwoog de Britse overheid zelfs even zo’n systeem in te voeren. In 2018 pleitte hoogleraar gedragseconomie Henriëtte Prast al voor een vergelijkbaar idee in de Volkskrant, en TNO deed vorig jaar in Nederland onderzoek naar het draagvlak voor persoonlijke CO2-budgetten. Afgelopen zomer baarde econoom Barbara Baarsma opzien toen zij een verhandelbaar CO2-budget opperde op de radio.
Ik ben experts aan het interviewen over verschillende rantsoeneringsstrategieën en maak een overzichtsverhaal, waarvan de premisse is dat planetaire grenzen uiteindelijk vertaald moeten worden in consumptiebeperkingen.
Ben je dan tegen vrijheid?
Consumptie en gedrag die het milieu belasten zullen meer en meer moeten worden beprijsd, beperkt en verboden. Hand in hand met zulk beleid kunnen schone alternatieven aantrekkelijker en (veel) goedkoper gemaakt worden.
Op Twitter kreeg ik door het delen van deze gedachtegang, of misschien vooral omdat ik het woord ‘rantsoenen’ gebruikte, de kritiek dat ik een verhulde communist was, een ‘verheerlijker van de DDR’. Wie oppert dat consumptievrijheid niet louter begrensd kan worden door de omvang van je portemonnee is kennelijk een vijand van de vrijheid.
Het fantastische boek Vrij van politiek filosoof Lea Ypi hielp me nadenken over die kritiek. Er heerst een zuurstofloosheid in de verdediging van het consumptieliberalisme zoals we dat nu hebben. Ik probeerde aan de hand van Ypi’s boek wat lucht in de discussie te brengen en te laten zien dat kritiek op het hedendaagse liberalisme niet betekent dat je voorstander bent van communistische strafkampen. Lees mijn bespreking van Vrij hier:
Tot de volgende,
Jelmer