Het geheim van die ene leraar die iedereen onthoudt
Goed onderwijs valt of staat bij de kwaliteit van de leraar, zo stelt het ministerie van Onderwijs in een eind vorig jaar gepubliceerde visie. Maar uit talloze onderzoeken blijkt dat de docent maar zo’n 20 procent verschil kan maken in de prestaties van zijn leerlingen. Hoe krijgen we meer leraren voor de klas die leerlingen de rest van hun leven bijblijven? Een verkenning in theorie en praktijk.
Mevrouw Wientjes wordt veel genoemd. ‘Omdat ze zo gepassioneerd kon vertellen.’ Meneer Ten Voorde ook, ‘omdat hij altijd in discussie ging met leerlingen.’ En natuurlijk meneer Van Trigt, ‘want hij wist wiskunde leuk te maken.’
Het jaarboek dat eindexamenleerlingen maken, met daarin de vraag welke docent zij zich altijd zullen blijven herinneren, biedt een mooi inkijkje in welke docenten voor leerlingen het verschil maakten.
De leraar maakt het verschil is ook de ondertitel van de ‘Lerarenagenda 2014-2020,’ een actieplan voor betere leraren dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap in oktober 2013 presenteerde. Met het plan zet het ministerie flink in op de kwaliteit van de leraar als de weg naar beter onderwijs. Immers:
‘Goed onderwijs staat of valt [sic] met de kwaliteit van de leraren voor de klas. Hun vakkennis en pedagogisch-didactische kwaliteiten maken dat leerlingen zich uitgedaagd voelen om het beste uit zichzelf te halen. Aandacht en liefde voor leerling en vak: dat is waar lesgeven over gaat. Wie leraar is, heeft een prachtig beroep. Iedereen weet zich nog een leraar te herinneren die bepalend is geweest voor zijn of haar toekomst.’
Een gedachte-experiment: herinnert u zich nog welke leraren bepalend zijn geweest voor uw toekomst?
Het zijn één of twee namen die u wellicht te binnen zullen schieten, terwijl u in uw gehele schoolcarrière misschien wel zestig docenten versleten hebt. En stellen we dezelfde vraag aan uw klasgenoten van toen, dan zullen zij dezelfde namen noemen. Ook in het jaarboek zijn het steeds dezelfde leraren die genoemd worden.
Hoewel het een romantisch beeld is dat het ministerie schetst, een beeld waar iedereen graag in zou geloven, blijft lang niet iedere docent bij. Het zijn slechts enkele docenten die voor veel leerlingen het verschil lijken te maken.
Gaat de leerling achter de Playstation of niet?
De docenten die bijblijven zijn zij die de liefde voor hun vak over wisten te brengen op hun leerlingen. Maar we kunnen ‘het verschil maken’ ook op een andere manier benaderen, namelijk door te kijken naar de core business van de docent: leerlingen iets leren.
Kijken we alleen naar de prestaties van leerlingen, dan is de invloed van de docent beperkt. De leraar kan die prestaties voor niet veel meer dan ongeveer 20 procent beïnvloeden, blijkt uit diversie studies en metastudies.
En eerlijk gezegd, dat verbaast me niets.
Ik zie mijn leerlingen, 152 in totaal, afhankelijk van de klas waarin ze zitten, 120 of 160 minuten per week. Of de Playstation aan gaat zodra de leerling thuis is, of dat hij iedere vrijdag met de hele familie rond de radio zit om Brands met Boeken te luisteren, ik heb er weinig invloed op. En ik kan nog zo helder uitleggen waarom de cirkelredenering een drogreden is, als de leerling een judotoernooi heeft de avond voor zijn toets kan zijn cijfer zomaar een punt lager uitvallen.
‘We are the 20 percent’
De docent is dus geen bijna-heilige die eigenhandig van nietsnutten genieën maakt. De docent kan een verschil maken, maar niet íedere docent maakt hét verschil. De vraag is: wat doet de docent die die 20 procent wel optimaal weet te benutten?
Verreweg het uitvoerigste onderzoek naar effectief onderwijs werd gedaan door John Hattie, onderwijskundige aan de Universiteit van Melbourne. In zijn standaardwerk Visible Learning brengt hij de data van meer dan achthonderd meta-analyses van prestatiefactoren in het onderwijs bijeen. Hij begint overigens met de constatering dat vrijwel álles een positief effect heeft op de prestaties van leerlingen. Van feedback tot zomercursussen, van huiswerk tot een goede gezondheid, allemaal draagt het ertoe bij dat leerlingen presteren.
De lat voor wat werkt in het onderwijs legt hij daarom hoger. Een factor heeft pas invloed wanneer deze meer dan gemiddeld positief van invloed is op de resultaten. Hattie komt zo tot een lijst van 138 factoren die van invloed zijn op schoolprestaties. Formatieve evaluatie en goede feedback scoren bijvoorbeeld goed, terwijl zomervakantie, televisie en schorsing een negatief effect hebben op de prestaties.
Docenten die bovengemiddelde resultaten behalen met hun klassen gebruiken bepaalde leermethoden, hebben hoge verwachtingen van hun leerlingen en een goede band met hun klas
En wat is de invloed van de docent op die schoolprestaties? Uit het omvangrijke onderzoek van Hattie blijkt dat de docenten die bovengemiddelde resultaten behalen met hun klassen, die de 20 procent dus benutten, dat doen door bepaalde leermethoden te gebruiken, hoge verwachtingen te hebben van hun leerlingen en hebben een goede band met hun klas.
Maar lang niet alle docenten weten die resultaten te behalen. Hattie concludeert:
‘[...] ieder jaar is het voor leerlingen een loterij wie er voor de klas staat - zal het een leraar zijn die een grote positieve invloed heeft of een leraar die een minder dan gemiddelde positieve invloed heeft? Een leraar die gemiddeld minder dan d > 0.40 bereikt, hoeft mijn leerlingen geen les te geven!’
Van het lesrooster van de kinderen van Hattie blijft zo maar weinig over.
Van Melbourne naar Groningen
Ook iets dichter bij huis is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de leraar.
Onderwijskundige aan de Rijksuniversiteit Groningen Wim van de Grift meet de kwaliteit van de docent door zijn handelen op te delen in zes domeinen: het bieden van een veilig onderwijsklimaat, efficiënt klassenmanagement, heldere instructie, het kunnen activeren van leerlingen, leerlingen leren hoe zij iets moeten leren en inspelen op verschillen tussen leerlingen.
Die domeinen blijken redelijk gradueel van aard: het heeft geen zin om iemand die na zijn les de piemels van de tafels weg moet gummen (weinig efficiënt klassenmanagement dus) een cursus ‘Omgaan met verschillen in de klas’ aan te bieden. Andersom hoef je iemand die het kritisch denken van leerlingen aanmoedigt, niet meer te leren structuur in zijn les aan te brengen.
Hoewel de vaardigheden in theorie weinig met elkaar gemeen lijken te hebben, blijkt in de praktijk dus dat docenten die leerlingen kunnen activeren, óók een veilig onderwijsklimaat bieden en dat docenten die geen efficiënt klassenmanagement voeren, óók niet inspelen op verschillen tussen leerlingen.
In hoeverre bezit de Nederlandse docent die vaardigheden? Uit naar de kwaliteit van 1.604 docenten werkzaam in het middelbaar onderwijs, komt het volgende beeld naar voren:
De onervaren docent scoort het minst goed, deze groep loopt twee derde standaarddeviatie achter op de gemiddelde docent, en een volle standaarddeviatie op de topdocent. Voor het begrip: een docent die een volle standaarddeviatie beter is, kan 10 tot 20 procent betere resultaten halen met zijn leerlingen.
Een opvallende, nog onverklaarde dip (Van de Grift suggereert de midlifecrisis) is zichtbaar bij docenten rond de twintig tot vijfentwintig jaar ervaring. De docent met vijftien à twintig jaar ervaring bezit de meeste pedagogisch-didactische vaardigheden en de docent met meer dan dertig jaar ervaring scoort gemiddeld goed.
Maar liefst 35,9 procent van het docentenkorps is tussen de 59 en 65 jaar oud
Van de Grift waarschuwt voor de toekomst. Het zijn namelijk de relatief goed presterende docenten met meer dan dertig jaar ervaring die over een jaar of zes massaal het onderwijs beginnen te verlaten. Maar liefst 35,9 procent van het docentenkorps is tussen de 59 en 65 jaar oud. Hun lessen worden overgenomen door minder ervaren, jongere docenten, die over veel minder pedagogisch-didactische vaardigheden beschikken.
Het gevaar van die aardverschuiving in het onderwijs is een algehele daling van het niveau van het Nederlandse docentenkorps. Het is dus niet voor niets dat de Lerarenagenda flink inzet op de kwaliteit van de beginnende docent. De kwaliteit van de lerarenopleiding moet omhoog, evenals de kwaliteit van de studenten die op die opleiding terechtkomen. Ook moet de beginnende docent beter begeleid worden.
Naar dat laatste speerpunt deed Van de Grift de afgelopen jaren Hij experimenteerde de afgelopen jaren op enkele scholen met zulke begeleidingstrajecten, gericht op werkdrukvermindering, professionalisering, begeleiding in de klas en een kennismaking met het schoolbeleid. Met succes: de leraren in de experimentele groep groeiden in twee jaar 1,5 keer zoveel in pedagogisch-didactische vaardigheden als de controlegroep.
Weg met de klas
Het streven die 20 procent optimaal te benutten is slechts de ene kant van het verhaal. De andere kant van het verhaal is de vraag of we de docent wel optimaal benutten.
Vanaf volgend schooljaar moet een leerling gemeten over zijn gehele schoolcarrière gemiddeld 1.000 uur per jaar naar school zijn geweest. En hoewel ook het onderwijs in beweging is, die urennorm wordt bijvoorbeeld steeds minder belangrijk, laat het zich nog te vaak definiëren als een docent die tijdens een afgebakend lesuur lesgeeft aan een vaste klas.
Dat lesuur zou soms twintig minuten en soms een hele dag moeten kunnen duren
Die structuur biedt houvast, maar zorgt er ook voor dat er erg veel docenten nodig zijn. En die docenten zijn er op dit moment niet. Een kwart van de leraren in het voortgezet onderwijs is dan ook onbevoegd, en 17 procent van de lessen wordt gegeven door docenten die niet bevoegd zijn. Dat is kwalijk voor het niveau van de lessen en schadelijk voor het imago van de docent.
De vraag is daarom: hebben we wel zoveel docenten nodig?
Zelf ben ik lang niet altijd nodig voor alle leerlingen. Eerder schreef ik dat ik niet snap waarom ik op een dag soms wel drie keer dezelfde les werkwoordspelling geef aan verschillende klassen, terwijl mijn collega in een lokaal vijf meter verderop hetzelfde doet, en je ook bij hem voor de juiste spelling van het voltooid deelwoord ’t ex-kofschip, ’t ex-fokschaap of de sexy uitschuifpik nodig hebt. Ik zou die les best aan vijftig, honderd of vijfhonderd leerlingen tegelijk kunnen geven, of een instructievideo kunnen maken die de leerlingen kunnen bekijken. Gaat het om helder uitleggen, de waardevolste docentvaardigheid volgens Hattie, dan win ik het op zulke exacte onderdelen als spelling niet van de computer.
En ook leerlingen geven aan lang niet altijd een docent nodig te hebben. Bij mij op school kunnen goede leerlingen bijvoorbeeld een vak ‘in eigen beheer’ volgen. Dat betekent dat zij wel de toetsen voor het vak maken, maar alleen naar de lessen hoeven als dat in te roosteren valt. Blijkt zo’n vak wel in te roosteren, dan haken zij vaak af. Want die lessen kosten te veel tijd.
Een leerling heeft dus niet per se een leraar nodig om te leren. Leren vindt niet alleen binnen de muren van een klaslokaal plaats, tijdens een vast uur, in een vaste klas. Dat klaslokaal zou soms een studieruimte, soms een collegezaal en soms wel degelijk gewoon een klaslokaal moeten kunnen zijn. Dat uur zou soms twintig minuten en soms een hele dag moeten kunnen duren. Die klas zou soms uit tien, soms uit vijftig en soms uit honderd leerlingen moeten kunnen bestaan. De leraar zetten we in daar waar die nodig is.
De beste docenten voor 2020
Naast de massale uittocht van ervaren docenten uit het onderwijs, is er in 2020 nog iets bijzonders aan de hand. In dat jaar, zo is de voorspelling, zal het huidige lerarentekort, op enkele van oudsher dunbevolkte exacte vakken na, vrijwel volledig zijn verdwenen. Dat komt doordat het aantal twaalfjarigen dat het onderwijs vanaf 2013 instroomt daalt. Stromen er in 2015 nog ruim 200.000 leerlingen het voortgezet onderwijs in, in 2020 is dit aantal door dalende geboortecijfers in de eerste tien jaar van deze eeuw teruggelopen tot nog maar 182.000.
Tenzij er een massale kinder-immigratiestroom naar Nederland op gang komt, of vrouwen plotsklaps pubers baren, zijn er in 2020 simpelweg minder leerlingen om les aan te geven, en dus minder docenten nodig. Die voorspelling is in de onderstaande grafiek weergegeven:
Is er in 2015 nog een tekort van 1.720 docenten (pak het lerarentekort aan!), in 2020 hebben we volgens de voorspelling te maken met een lerarentekort van nog maar zestig docenten. Een oproep voor docenten van exacte vakken op het prikbord in de Albert Heijn kan volstaan.
Een herijking van het begrip ‘lesuur’ kan ervoor zorgen dat we minder docenten nodig hebben en het leraarschap in 2020 zowaar een schaars beroep wordt. Er hoeft dan geen genoegen meer te worden genomen met onbevoegde docenten. Scholen kunnen de beste studenten van de dan verbeterde lerarenopleiding plukken, om die vervolgens uiteraard intensief te begeleiden.
Opdat íedere docent in 2020 het verschil kan maken.
De namen van docenten in dit stuk zijn gefingeerd.