Groei versus krimp: een gepolariseerd debat tussen mensen die precies hetzelfde willen
In het klimaatdebat worden voorstanders van degrowth en groene groei nadrukkelijk tegenover elkaar gezet. Maar wie naar hun argumenten kijkt, ziet dat hun werkelijke meningsverschillen reuze meevallen.
‘Groei versus krimp, dat was altijd al de kwestie.’ Ik weet nog goed dat ik het de Canadese klimaatjournalist Naomi Klein hoorde zeggen, en dacht: ja, inderdaad. Of: nou ja?
Mensen denken en praten graag in duidelijke tegenstellingen. Het klimaatdebat wemelt ervan: optimisten versus pessimisten, tovenaars versus profeten, en sinds kort ook degrowthers versus groene groeiers.
Degrowthers vinden dat we het streven naar eindeloze economische groei moeten loslaten. Voorstanders van ‘groene groei’ zeggen dat we economische groei juist nodig hebben om de ecologische en sociale crises van dit moment te lijf te gaan.
In dit debat, dat je de laatste tijd steeds vaker in de media tegenkomt, worden mensen en meningen stevig tegenover elkaar gezet, terwijl ze het volgens mij over verreweg de meeste dingen eens zijn. Een analyse van het degrowth-debat in vijf stappen.
1. Er zijn veel misverstanden over de betekenis van degrowth.
In een artikel uit 2020 legde economisch antropoloog Jason Hickel, de sterauteur van de beweging tegen groei, uit wat degrowth is: ‘een geplande vermindering van het gebruik van energie en hulpbronnen, om de economie weer in evenwicht te brengen met de levende wereld op een manier die de ongelijkheid vermindert en het menselijk welzijn verbetert.’
De economie moet volgens degrowthers georganiseerd worden rond menselijk welzijn, in plaats van kapitaalaccumulatie en eindeloze groei. Hun doel is om welvaart eerlijker te verdelen én planetaire grenzen te respecteren. In de praktijk gaat het dan vooral om vermindering van de vervuilende consumptie in rijke landen. Niemand bepleit dat groei in ontwikkelende economieën tot stilstand moet worden gebracht.
Het doel van degrowth is ook níét om het bruto binnenlands product (bbp) te laten krimpen (wat vaak wordt gedacht), maar om de materiële productie en consumptie in de economie minder belangrijk te maken – daar slaat de ‘krimp’ op. Als bijeffect van die agenda is het wel waarschijnlijk dat het bbp krimpt. Degrowthers zeggen dat we ons daarop moeten voorbereiden en moeten zorgen dat de laagste inkomens niet de hoogste prijs betalen, zoals in economische crises gangbaar is. Door de nadruk op ‘planning’ en ‘rechtvaardigheid’ onderscheidt degrowth zich dus nadrukkelijk van een recessie, die ongepland is en onrechtvaardige gevolgen heeft.
2. Voorstanders van degrowth én groene groei zijn het erover eens dat economische groei binnen planetaire grenzen moet blijven.
Hierover is geen discussie. Beide ‘kampen’ zijn het er ook over eens dat het bbp een zeer beperkte maatstaf voor vooruitgang en welzijn is. Dat we nu keihard tegen grenzen aanlopen (vooral in Nederland), is binnen dit debat ook niet omstreden.
De vraag is hóé we binnen de grenzen van klimaat en milieu blijven: doen we dat door bewust te sturen op krimp van het grondstof- en energieverbruik, of door in te zetten op groene groei? Econoom Barbara Baarsma definieert dat in haar recente boek Groene groei. Over de (on)zin van economische groei als ‘ecologisch houdbare economische groei’ die ‘binnen de negen planetaire grenzen blijft én geen grondstoffen uitput’.
3. De discussie hierover is sterk gepolariseerd, maar volgens mij willen de voorstanders van degrowth en groene groei in werkelijkheid hetzelfde.
Een vergelijking tussen het pleidooi van Baarsma en het eveneens pas verschenen boek Er is leven na de groei van de degrowth-econoom Paul Schenderling illustreert dat.
Schenderling vindt het hoog tijd dat we ‘het tijdperk van kwantitatieve groei, met almaar meer grondstoffen, meer vervuiling, meer uitstoot, achter ons laten. Daarmee breekt een nieuw tijdperk aan, een tijdperk van kwalitatieve groei.’
Ha! Kwalitatieve groei is precies waar Baarsma voor pleit in háár boek. Het doel van groene groei is volgens Baarsma ‘de welvaart en het welzijn van zo veel mogelijk mensen te maximaliseren’. Dat kan best betekenen, zeggen voorstanders van groene groei, dat we naar een ‘gewichtloze’ economie gaan; eentje die veel minder leunt op materialen en energie. En daarin zitten ze dan weer best dicht bij de degrowthers.
Concreet betekent dit dat beide ‘kampen’ groot fan zijn van verplichtende maatregelen die ervoor zorgen dat productie en consumptie efficiënter en schoner worden. Denk bijvoorbeeld aan de Europese richtlijn Ecodesign, die strenge kwaliteitseisen oplegt aan fabrikanten van producten zoals stofzuigers en tv’s, en daarmee zorgt voor heel wat energiebesparing. Een nieuwe generatie van deze regels kan worden ingezet om te zorgen dat producten circulair en reparabel zijn. Zowel voorstanders van degrowth als van groene groei zien dat als noodzakelijk.
4. Om te floreren binnen planetaire grenzen, is groei én krimp nodig.
Door degrowth zouden rijke landen volgens Hickel kunnen belanden in een steady-state economy, een economie die stationair draait, dus netto niet groeit of krimpt. De uitgangspunten van zo’n economie, schrijft Hickel in zijn bestseller Minder is meer, zijn: (1) nooit meer onttrekken dan ecosystemen kunnen regenereren, en (2) nooit meer verspillen of vervuilen dan ecosystemen veilig kunnen absorberen. Als je een groep mensen samenbrengt en ze laat stemmen over de inrichting van de economie, komt de uitkomst hier dicht bij in de buurt, schrijft Hickel op basis van een experiment uit 2014.
Toen ik, in een interview dat deze woensdag op De Correspondent verschijnt, aan Baarsma vroeg of een steady-state economy ook volgens haar een goed idee was, zei ze volmondig ja. Ook selectieve krimp van fossiele sectoren en fossiele consumptie is volgens Baarsma noodzakelijk. Hierover zijn voorstanders van groene groei en degrowth het dus ook al eens. Net als over het feit dat naast selectieve krimp ook selectieve groei nodig is van groene activiteiten, zoals duurzame energieproductie (degrowthers zijn niet antitechnologie).
5. Degrowth is politiek riskant, maar groene groei óók.
In een boeiend gesprek tussen Hickel en econoom Samuel Fankhauser, een vooraanstaande pleitbezorger van groene groei, kwam dit punt goed naar voren. Volgens Fankhauser spelen degrowthers onbedoeld precies in op de gevoelens van klimaatsceptici, omdat ze in essentie een verhaal van ‘ellende en ontbering’ vertellen: ze organiseren als het ware hun eigen tegenstand.
De implicatie van degrowth is namelijk dat mensen niet alleen grote auto’s en biefstuk moeten opgeven, maar ook in kleinere huizen moeten gaan wonen en minder kunnen reizen, schrijft econoom en blogger Noah Smith. Met zo’n programma kan geen politicus verkiezingen winnen, zeggen ook mijn collega’s Rutger Bregman en Jesse Frederik in hun recentste Rudi & Freddie Show, die volledig over degrowth ging.
Volgens Baarsma voedt krimp bovendien polarisatie en wantrouwen, vertelt ze in het interview. Mensen krijgen het gevoel dat hun iets wordt afgepakt. We hebben economische groei nodig om dat gevoel tegen te gaan, om herverdeling en stijgende zorgkosten te kunnen betalen, en om te kunnen investeren in de toekomst (de transitie is duur).
Hierbij valt volgens mij wel een nuancering aan te brengen, want ook voorstanders van groene groei hebben stevige beleidsmaatregelen nodig om te zorgen dat economische groei voortaan bínnen de planetaire grenzen blijft. Fankhauser, bijvoorbeeld, is er voorstander van om SUV’s (superverkwistende auto’s) ‘uit het bestaan te reguleren’. En zouden mensen dan níét het gevoel hebben dat hun iets wordt afgepakt?
Nog een uitdaging voor zowel groene groeiers als degrowthers is dat mensen niet staan te springen om belastingen op hun vlees of vliegtickets. Maar ook om groen te groeien, zijn hoge – in sommige gevallen exorbitant hoge – belastingen op vervuilende productie en consumptie nodig. Krijgen groene groeiers daar wél de handen voor op elkaar? Mwah.
Het is dus voor zowel degrowthers als groene groeiers een uitdaging om de nodige maatregelen politiek bon ton te maken. Een bewindsman die eerder dit jaar voorzichtig stapjes zette richting een vleestaks werd meteen teruggeroepen door onze volksvertegenwoordigers.
Als het al niet – of nog niet – lukt om een vleestaks in te voeren, kun je dan zeggen, dan zal het zeker niet lukken om de economie opnieuw in te richten zodat de orthodoxie van eindeloze groei ten einde komt.
Maar je kunt het ook omdraaien: misschien is de kapitalismekritiek die in het degrowth-gedachtegoed vervat ligt, wel precies wat de beweging zo interessant en – uiteindelijk – politiek kansrijk maakt. Want het is niet alsof de periodiek knappende bubbels, economische crises en recessies die bij het kapitalisme horen voor veel vertrouwen of gemoedsrust bij de laagste inkomens zorgen.
Waar het op neerkomt
‘Groei versus krimp, dat was altijd al de kwestie’? Ik denk dus dat in deze gepolariseerde discussie veel mensen met goede intenties tegenover elkaar komen te staan terwijl ze hetzelfde willen.
Er is in de hele discussie maar één wezenlijk meningsverschil: kunnen economische groei en effectieve milieubescherming samengaan? Voorstanders van groene groei wijzen erop dat de groei van het bbp en de uitstoot van broeikasgassen in steeds meer landen ‘ontkoppeld’ zijn: we worden rijker terwijl de uitstoot van broeikasgassen daalt. Dat gaat alleen (nog) niet snel genoeg om bijvoorbeeld het klimaatdoel van 1,5 graad nog te halen, werpen mensen als Hickel dan tegen. En er is geen empirisch bewijs dat ook het grondstofgebruik, een van de belangrijkste oorzaken van het verlies van biodiversiteit,* valt te ontkoppelen van economische groei,* zeggen degrowthers. Vooralsnog klopt dat.*
Wait and see, zeggen voorstanders van groene groei. Met innovatie kunnen we groeien én binnen alle planetaire grenzen blijven. Wie er gelijk krijgt, valt moeilijk te voorspellen.
Een generiek gesprek over ‘groei versus krimp’ brengt ons in elk geval niet dichter bij een antwoord. Een zinniger gesprek gaat over 1) concrete voorstellen, die 2) voldoende garantie bieden dat landen binnen alle (!) planetaire grenzen blijven, waarbij steeds de vraag is 3) hoe we dat gaan betalen en 4) hoe politici mensen hierin mee zouden kunnen krijgen. De belangrijkste criteria daarbij zijn effectiviteit en eerlijkheid.
Bij Timothée Parrique, de Franse theoreticus uit de degrowth-beweging, heb ik voorstellen gezien die op hetzelfde spoor zitten als ik hier op De Correspondent aan het verkennen ben onder de noemer van duurzame vrijheid. Na een beschouwing van mogelijke en effectieve beleidsmaatregelen concludeert hij: ‘Verbied [vervuiling] waar mogelijk, beperk wat tot een absolute grens beperkt moet worden, en belast de rest.’
Dat lijkt mij ook de juiste richting. Maar ik zou zulke voorstellen nooit bij elkaar brengen in een verhaal over degrowth dat, hoe je het ook wendt of keert, toch klinkt alsof de toekomst minder mooi gaat zijn dan het heden. Wat me simpelweg onjuist lijkt.
Afscheid nemen van vervuiling en natuurverwoesting is namelijk geen achteruitgang, maar een kwestie van tastbare vooruitgang (schonere lucht), stabielere geopolitieke verhoudingen (geen olieregimes meer), nieuwe mogelijkheden (op vakantie zonder het milieu te verkloten). De reis naar een toekomstbestendige samenleving is kortom een verhaal van meer en beter. Bínnen dat verhaal moet ruimte zijn voor wat we verliezen, wat pijn doet, en hoe we die pijn eerlijk verdelen.
En discussies tussen mensen die het over bijna alles eens zijn? Die brengen ons niet dichter bij die bestemming.