Aan alle wereldverbeteraars van nu: idealen zijn mooi, resultaten nog beter
Hoe verander je de wereld? Moed, idealisme en tegendraadsheid zijn belangrijk, maar op zichzelf niet genoeg. Je verandert de wereld door volharding (moeilijk), organisatiekracht (saai) en een fikse dosis pragmatiek (realistisch).
Er is een beroemde foto uit 1936 van een Duitse havenarbeider die weigert om de Hitlergroet te brengen. Terwijl meer dan honderd mensen hun hand uitstrekken naar de Führer, staat hij daar, onverstoorbaar, met zijn armen over elkaar.
Wie was deze man? En waar haalde hij de moed vandaan? Jarenlang bevond de foto zich in een stoffig archief, tot een Duitse historicus er toevallig op stuitte. Op 15 november 1995 plaatste hij een oproep in het Hamburger Abendblatt, of er misschien iemand was die de man herkende. Diezelfde week reageerde een lezer dat het haar vader moest zijn, August Landmesser.
Zijn verhaal bleek hartverscheurend. Als 21-jarige werd Landmesser lid van de nazipartij, in de hoop dat het hem een baan zou opleveren. Maar toen, slechts een paar jaar later, ontmoette hij de 19-jarige Irma Eckler. Zij was Joods, en als Ariër mocht hij zich niet met haar inlaten. Toch werden de twee stapelverliefd. In het geheim kregen ze zelfs twee dochters, Ingrid en Irene.
We hebben één foto van het gezin, uit juni 1938. We zien een lachende vader met zijn oudste dochter, en een jonge moeder die haar baby stevig vasthoudt.
Een maand nadat deze foto genomen werd, stond de Gestapo voor de deur. De kinderen werden naar een weeshuis gestuurd, en hun ouders veroordeeld voor ‘Rassenschande’. Moeder Irma zou uiteindelijk worden vergast in een concentratiekamp, terwijl vader August moest vechten aan het Kroatische front – hij sneuvelde in 1944.
Meer dan een halve eeuw later sloeg hun dochter de krant open en zag ze de foto van haar vader. Het beeld werd wereldberoemd. August Landmesser eindigde op miljoenen buttons en ansichtkaarten, T-shirts en posters. Hij werd opgehangen in kamers, kroegen en kantoren, en nog altijd vliegt zijn foto om de zoveel tijd over het internet, meestal met hetzelfde commentaar: BE THAT GUY!
Na al die jaren staart de-man-die-niet-salueerde ons nog aan: wat had jij gedaan? Was je net zo dapper geweest, of was je meegegaan met de meute? We hopen het eerste, maar vrezen het laatste. ‘Hij is de enige persoon in de hele scène’, schrijft een historicus,* ‘die aan de goede kant van de geschiedenis staat.’
Toch is er iets vreemds aan de hand met die legendarische foto.
Want laten we wel wezen: August Landmesser heeft niet het verschil gemaakt. Zijn verzet was dapper, maar vergeefs. Zijn dochter Irene noteerde zelfs dat hij zijn gezin ‘in uitzonderlijk gevaar’ bracht door in het openbaar te blijven verschijnen met zijn Joodse verloofde.*
We zouden Landmesser een ‘nobele verliezer’ kunnen noemen – iemand met goede bedoelingen die weinig bereikt.
Laten we zijn daad eens vergelijken met die van een andere beroemde verzetsheld. Op 1 december 1955 stapte een 42-jarige vrouw in een bus in Montgomery, Alabama. Na drie haltes riep de chauffeur dat de zwarte mensen achterin moesten plaatsmaken voor de witte passagiers die net waren ingestapt. Maar die ene vrouw bleef zitten.
‘Ga je nog opstaan?’ brieste de chauffeur.
‘Nee’, zei ze.
‘Dan laat ik je arresteren’, zei hij.
‘Je doet maar’, antwoordde zij.
Haar naam was Rosa Parks, en haar protest vormde het begin van een massale busboycot, onder leiding van de toen nog onbekende, 26-jarige dominee Martin Luther King. Die simpele weigering – nee, ik sta niet op – groeide uit tot een van de beroemdste momenten in de Amerikaanse geschiedenis.
Het succes van Parks als symbool van de boycot hing af van het verdoezelen van haar langdurige politieke activiteiten
Maar Rosa Parks was veel meer dan de-vrouw-die-niet-opstond. Ze is vaak neergezet als een zachtmoedige naaister, terwijl ze in werkelijkheid een ervaren activist was. Parks werkte al jaren in de burgerrechtenbeweging en had die zomer nog – in het geheim – een school voor activisten in Tennessee bezocht, waar ze was getraind in allerlei protesttactieken.*
Wat veel mensen ook niet weten, is dat een reeks van zwarte vrouwen Parks al was voorgegaan. De 18-jarige student Mary Louise Smith was een maand eerder gearresteerd omdat ze had geweigerd haar plek in de bus op te geven. Nog een half jaar daarvoor was de 15-jarige Claudette Colvin ingerekend omdat ze niet wilde opstaan voor een witte vrouw.* En zo waren er nog veel meer – Aurelia Browder, Viola White, Geneva Johnson, Katie Wingfield, Susie McDonald, Epsie Worthy…
Niet toevallig zong het idee van een busboycot al maanden rond onder de zwarte vrouwen van Montgomery. Vooral bij de Women’s Political Council was het geduld op. Deze strak georganiseerde actiegroep had een paar jaar eerder de geslepen activist Jo Ann Robinson als voorzitter verkozen, en zij was het meesterbrein achter de hele actie. ‘We hadden het protest gepland lang voordat Mrs. Parks werd gearresteerd’, zou Robinson later vertellen.*
De vrouwen wachtten alleen nog op het juiste moment. Toen Claudette Colvin werd opgepakt, namen ze het lastige besluit nog even te wachten. Colvin was met bruut geweld uit de bus gesleurd, maar leek geen geschikte kandidaat om een campagne omheen te bouwen. Ze was met haar vijftien jaar te jong, kwam uit een arme buurt en raakte ook nog ongetrouwd zwanger. Het witte journaille zou gehakt van haar maken.
Maar na de arrestatie van Parks was de beslissing snel genomen. Nu moest het gebeuren. In het holst van de nacht stencilden Robinson en co maar liefst 35.000 pamfletten met de oproep om alle bussen te boycotten.* De volgende ochtend gingen een stuk of twintig vrouwen van de Women’s Political Council op pad om overal het nieuws van de actie te verspreiden. Ook de mannelijke kerkleiders – inclusief Martin Luther King, die eerst nog twijfelde – besloten toen om mee te doen.
En wat helemaal fascineert: pas vanaf dát moment ging Rosa Parks de rol van vrome heldin spelen. Parks wist dat ze niet te radicaal mocht overkomen, anders zouden de meeste witte Amerikanen zich tegen de beweging keren. ‘Strategisch gezien’, schrijft een historicus,* ‘hing het succes van Parks als symbool van de boycot dus gedeeltelijk af van het verdoezelen van haar langdurige politieke activiteiten.’ Veel Amerikanen denken tot op de dag van vandaag dat Parks een zachtmoedige naaister was, zo effectief was de mythe.
Als iets opvalt aan de activisten van de burgerrechtenbeweging, dan is het hoe tactisch ze te werk gingen. Ze gebruikten allerlei methodes, van busboycots tot sit-ins, van rechtszaken tot een mars richting de hoofdstad. Tussen 1957 en 1968 wisten ze maar liefst vijf grote wetten door het Amerikaanse Congres te slepen. Vrouwen als Rosa Parks en Jo Ann Robinson waren doordrongen van een simpele waarheid: in de strijd tegen onrecht is winnen een morele plicht.
Wat dat betreft is August Landmesser, de nobele verliezer, misschien wel het verkeerde rolmodel. Hij had gelijk, maar kreeg het niet. Hij bevond zich aan de goede kant van de geschiedenis, maar veranderde die geschiedenis niet. Zijn foto blijft indrukwekkend, maar voor wie de wereld wil veranderen is dit misschien wel het eerlijke advies: don’t be that guy.
Hoe vermijd je het lot van de nobele verliezer? Hoe voorkom je dat je op je sterfbed moet concluderen dat je hoogstens een symbolische winnaar bent geweest? Om te beginnen moeten we afrekenen met vier illusies.
Vier mythes over hoe verandering werkt.
I: De illusie van bewustzijn
Om het bot te zeggen: bewustzijn is overgewaardeerd. Mensen vinden van alles en nog wat over van alles en nog wat, maar doen er meestal weinig mee. Psychologen spreken ook wel van de ‘attitude-behavior gap’. Denk aan de helft van de Nederlanders die zichzelf ‘flexitariër’ noemt (terwijl de vleesconsumptie gewoon stabiel blijft), consumenten die zeggen dat duurzaamheid belangrijk voor ze is (terwijl ze in de praktijk voor de goedkoopste optie gaan) en gelovigen die weinig geven aan goede doelen (terwijl de Bijbel* en de Thora* 10 procent van je inkomen voorschrijven, en de soenna 2,5 procent van je vermogen).
‘Politiek’ wordt gereduceerd tot een kijksport die je het best vanaf de bank kunt beoefenen
Misschien wel het meest vermakelijk is het voorbeeld van de moraalfilosofen. Je zou denken dat juist zij, de deskundigen die dagelijks piekeren over de aard van het goede, zich beter gedragen dan de goegemeente. Maar nee. Een studie onder meer dan tweehonderd professoren in de moraalfilosofie wees uit dat de gemiddelde ethicus ongeveer even deugdzaam is als de gemiddelde loodgieter.* De wijsgeren vinden wel dat ze meer moeten geven aan goede doelen en vaker hun moeder moeten bellen, maar doen het niet.
‘Het is niet dat we proberen maar falen, of dat we goede excuses hebben’, noteert de filosoof die dit onderzoek uitvoerde.* Nee, de meeste mensen zijn gewoon wel tevreden met hun middelmatigheid. Ze maken het zichzelf niet te moeilijk en mikken op ongeveer dezelfde morele status als de andere leden van hun groep. Niet slechter, maar vooral ook niet beter.
De kloof tussen mening en daad zien we ook in de politiek. Zo lijkt het gros van wat we ‘politiek engagement’ noemen verdacht veel op de liefde voor voetbal, honkbal of Formule 1. Scrollen door je nieuwsfeed, lezen over het laatste politieke schandaal, haten op een auteur aan wie je je zo lekker kunt ergeren – het is, laten we eerlijk zijn, vooral entertainment. Een Amerikaanse socioloog spreekt ook wel van ‘politiek hobbyisme’.*
De meeste nieuwsjunkies die zichzelf ‘politiek geëngageerd’ vinden, doen nauwelijks aan échte politiek. Ze stemmen eens in de zoveel jaar, tekenen misschien een keer een petitie, maar dat is het dan ook wel. ‘Politiek’ wordt zo gereduceerd tot een kijksport die je het best vanaf de bank kunt beoefenen. Met het opbouwen van macht – lobbyen en actievoeren, organiseren en mobiliseren – heeft het weinig te maken.
Dit verklaart wellicht ook waarom de ‘mening’ van mensen in peilingen niet zo veel zegt. Bijna 90 procent van de Nederlanders was tien jaar geleden* voor het behoud van Zwarte Piet; maar een kleine groep van gedreven actievoerders trekt nu aan het langste eind. Bijna 90 procent van alle Amerikanen wil een verbod op de verkoop van wapens aan mensen met een geestesziekte,* maar de National Rifle Association is nu eenmaal de effectiefste consumentenbond van het land. Oftewel: in de echte wereld gaat het er niet om wat je wil, maar vooral om hoe gráág je het wil. En wat je ervoor wil doen.
II: De illusie van goede intenties
De tweede misvatting van de nobele verliezer is dat goede voornemens per definitie goede resultaten opleveren. Niets is minder waar. Kijk bijvoorbeeld naar de wereld van goede doelen, die we meestal op hun bedoelingen beoordelen. We trekken de portemonnee als een spotje ons raakt (‘Bel 114 en red een dier!’), maar vergeten dat veel goede doelen niet zo effectief zijn.
Afrika staat vol met verlaten schoolgebouwtjes die zijn gebouwd door vrijwilligers met de beste bedoelingen. Ieder jaar wordt er bijna 10 miljard dollar aan Fairtrade-producten verkocht,* maar economen zijn het erover eens dat slechts een fractie van dat geld bij de doelgroep terechtkomt. En in een grote overzichtsstudie uit 2019 kwamen Australische wetenschappers tot de conclusie dat ‘40-70 procent van de gedoneerde medische hulpmiddelen niet wordt gebruikt omdat ze niet functioneel of niet geschikt zijn, of omdat het personeel onvoldoende is opgeleid’.*
Ja, er zijn ook heel effectieve doelen. Uit uitgebreid wetenschappelijk onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld de Against Malaria Foundation voor ongeveer 5.000 dollar één leven kan redden. Dat is spotgoedkoop! De meeste mensen denken dat de beste goede doelen zo’n anderhalf keer zo effectief zijn als gemiddeld, maar deskundigen denken eerder aan een factor honderd.* En bedenk: in de strijd tegen onrecht is less niet more. Meer is meer.
Natuurlijk kun je het effect van een goed doel niet altijd becijferen (hoe bereken je de effectiviteit van Amnesty International?). Maar dat ontslaat je niet van de plicht om goed na te denken over de vraag of goede intenties ook goede resultaten opleveren. Dominee Martin Luther King sprak van ‘het morele imperatief om intelligent te zijn’.*
Met verkeerde intenties tóch het goede doen
Wie intenties te belangrijk maakt, kan nog iets vergeten: het goede gebeurt maar al te vaak om de verkeerde reden. Of anders gezegd: mensen met goede intenties doen regelmatig het verkeerde, maar mensen met verkeerde intenties doen ook regelmatig het goede.
Een slimme activist maakt hier handig gebruik van. Neem de levenslange strijd van de Britse abolitionist Thomas Clarkson (1760-1846) tegen de slavenhandel. Hij besefte dat het moeilijk, zo niet onmogelijk zou zijn om een beweging op gang te krijgen als hij alleen focuste op het lijden van de zwarte slaafgemaakten. Voor de meeste Britten was dat nu eenmaal een ver-van-hun-bed-show.
Menig kapitein vond het niet erg als een deel van zijn personeel dood was bij aankomst, want dode matrozen hoefde je niet te betalen
Clarkson wist dat hij andere argumenten nodig had. Zo kon het gebeuren dat hij zich richtte op het lot van de Britse matrozen op slavenschepen. Inderdaad, misschien wel de grootste abolitionist van de achttiende eeuw verlegde zijn aandacht naar het lijden van de daders.
Moderne psychologen noemen deze tactiek ook wel ‘moreel herkaderen’ (moral reframing).* Het idee is dat je nieuwe argumenten zoekt voor hetzelfde standpunt. Argumenten die wél resoneren bij de mensen buiten je bubbel. Om een voorbeeld te noemen: een linkse politicus die de belastingen op de rijken wil verhogen zal een rechtse kiezer niet snel meekrijgen met een klaagzang over dat het allemaal zo oneerlijk is. Maar wat als je laat zien dat veel rijken nauwelijks werken voor hun geld? Of misschien kun je een nationalistisch argument inzetten, door te betogen dat jouw land voorop kan lopen in de strijd tegen armoede.
De vondst van Clarkson bleek in ieder geval een meesterzet. De slavenhouders beweerden dat een reis op een slavenschip een goede leerschool was voor iedere matroos, maar Clarkson ontdekte dat maar liefst 20 procent van de witte bemanning stierf tijdens de reis. Sterker nog, tijdens de overtocht stierven er procentueel meer matrozen dan slaafgemaakten.*
De Britse mannen waren extra kwetsbaar voor tropische ziektes en onderhevig aan een brute economische logica: ‘Omdat zij arbeiders waren en geen kapitaalinvestering’, merkt een historicus op,* ‘waren de zeelieden van de slavenschepen minder waard dan de gevangenen.’ Menig kapitein vond het niet erg als een deel van zijn personeel dood was bij aankomst, want dode matrozen hoefde je niet te betalen.
Dit feit wordt nu vaak vergeten, maar was cruciaal voor de Britse abolitionisten: ook het leven van de zeelieden was afschuwelijk. Het spreekt voor zich dat het lijden van de bewakers van een totaal andere orde was dan het lijden van hun gevangenen. Maar de sympathie die Clarkson wist op te brengen voor het lot van de matrozen zou een van zijn grootste troeven blijken.
III: De illusie van puurheid
Wie de wereld wil veranderen, komt vroeg of laat voor een dilemma te staan: hoe ga je om met mensen die iets minder zuiver in de leer zijn? Wat nobele verliezers vaak vergeten, is dat iedere succesvolle beweging een coalitie is, een verbond van mensen die het over veel dingen oneens zijn.
Neem de strijd voor het vrouwenkiesrecht. In Groot-Brittannië kwamen allerlei vrouwen samen, zo schrijft een historicus,* van ‘visvrouwen tot aristocraten, van textielmeisjes tot Indiase prinsessen’. Deze fragiele coalitie hield nét lang genoeg stand voor de overwinning van 1918: vrouwen boven de dertig met bezit kregen stemrecht.
Aan de vooravond van de busboycot in Montgomery wist ook Jo Ann Robinson dat ze een coalitie moest bouwen. De Women’s Political Council had de steun nodig van de nog steeds aarzelende zwarte dominees. Sommigen wilden niet eens dat hun naam werd genoemd, uit angst voor represailles.* Dit was een van de redenen waarom Robinson besloot om geen campagne te bouwen rondom Claudette Colvin. Ze wist – pijnlijk maar waar – dat de conservatieve dominees nooit achter een zwangere tiener zouden gaan staan.
100 procent zuiver, 0 procent effectief
Waarom lijkt het tegenwoordig zo lastig om een coalitie te smeden? Een van de belangrijkste leerstukken van moderne progressieven is het idee van ‘intersectionaliteit’, het besef dat mensen kunnen worden gediscrimineerd aan de hand van meerdere, vaak overlappende factoren: gender, etniciteit, klasse, seksualiteit, handicap en noem maar op. Intersectionaliteit betekent dat we verschillende vormen van discriminatie en onderdrukking niet los van elkaar kunnen bestuderen, maar alleen in samenhang.
Dit is, zonder twijfel, een belangrijk inzicht. Talloze maatschappelijke problemen zijn op een complexe manier met elkaar verweven. En het besef dat mensen om allerlei verschillende redenen worden achtergesteld kan in principe de basis vormen van een brede beweging.
Maar er is ook een risico. Wat als intersectioneel denken een eis wordt voor iedere vorm van samenwerking? Wat als de plicht om je voortdurend op de hoogte te stellen van ieders grieven nogal benauwend wordt? In juni vorig jaar, drie dagen voordat het Amerikaanse Hooggerechtshof het landelijke recht op abortus schrapte, tweette NARAL, de belangrijkste pro-choice- organisatie:
‘Als jouw feminisme geen rekening houdt met trans vrouwen en meisjes, is 👏 het geen 👏 feminisme 👏. Als jouw feminisme niet begrijpt hoe anti-trans beleid onevenredig veel BIPOC-mensen treft, in het bijzonder zwarte trans vrouwen en meisjes, dan is het 👏 geen 👏 feminisme 👏.’
Dus wil je vechten voor het recht op abortus? Nou, vertel eerst maar eens wat je van trans personen vindt. Wil je vechten voor het klimaat? Mooi, maar wat is je mening over herstelbetalingen voor eeuwen aan raciaal kapitalisme? Het probleem met deze houding is, natuurlijk, dat je tal van potentiële bondgenoten uitsluit. Op deze manier eindig je met een beweging die 100 procent zuiver is, maar 0 procent effectief.
'Cancel culture' is een oud fenomeen
Ik vrees dat we het hier daarom ook over ‘cancel culture’ moeten hebben. In linkse kringen is het lastig om een open gesprek te voeren over dit begrip, omdat rechts het gebruikt als een stok om mee te slaan. Maar de neiging om eenieder die iets afwijkt van de partijlijn hard aan te vallen, is wel degelijk een probleem.
Veganisten zijn zwaar in de minderheid en zullen moeten samenwerken met vleeseters om serieuze stappen te zetten
En het is een oud probleem. In de jaren zeventig, ten tijde van de tweede feministische golf, werd het nog ‘trashing’ genoemd. In een beroemd artikel in Ms. Magazine uit april 1976 schreef de feminist Jo Freeman dat trashing niet valt in de categorie van gezonde kritiek. Het lijkt meer op karaktermoord. ‘De beweging verleidde me met haar zoete belofte van zusterschap’, schreef Freeman. Maar zoals een andere feminist zei toen ze de beweging verliet:* ‘Zusterschap is krachtig. Het doodt. Vooral zusters.’
Ja, het kan lastig zijn, of zelfs gekmakend, om concessies te doen aan de idealen die je aan het hart gaan. Denk alleen al aan het lot van de veganisten. Als de waarheid over de intensieve veehouderij werkelijk tot je doordringt – als je enig besef hebt van de immense schaal waarop miljarden dieren worden gefolterd – dan is het moeilijk om nuchter en pragmatisch te blijven.
Toch is dat noodzakelijk. ‘De genoegens van zelfexpressie moet elke serieuze revolutionair zichzelf vaak ontzeggen’, schreef de psycholoog Herbert Simon.* ‘Hij moet zijn daden beoordelen naar hun uiteindelijke effecten.’ Veganisten zijn zwaar in de minderheid en zullen moeten samenwerken met vleeseters – of zelfs vleesproducenten – om serieuze stappen te zetten (bijvoorbeeld in de ontwikkeling van plantaardige alternatieven).
Dat besef leefde al bij de oudste veganistische organisatie ter wereld, The Vegan Society, die werd opgericht in 1944. ‘Een lid doet geen belofte van gedrag’, schreven de oprichters,* ‘maar verklaart zich akkoord met het doel. De deur staat dus wijd open, en de vereniging verwelkomt iedereen die zich in staat acht haar te steunen.’
IV: De illusie van synergie
En dan is er nog, tot slot, een laatste fabel waar de nobele verliezer zich door laat misleiden. Dertig jaar geleden concludeerde de econoom en schrijver Albert Hirschman (1915-2012) al dat linkse mensen vaak in de ban zijn van de ‘synergie-illusie’. Dan denken ze dat al hun idealen elkaar ondersteunen en versterken. ‘Progressieven zijn er eeuwig van overtuigd’, schreef Hirschman,* ‘dat "alle goede dingen samengaan."’
Neem de klimaatcrisis. Menig activist gelooft dat we deze alleen kunnen overwinnen als we óók een hele trits aan andere problemen oplossen. We zouden niet alleen moeten strijden tegen fossiele vervuilers, maar ook voor een basisinkomen, een baangarantie, een 30-urige werkweek, gratis kinderopvang, gratis zorg, gratis onderwijs, herstelbetalingen voor eeuwen aan kolonialisme, of zeg gerust een einde aan het hele kapitalistische bestel. En o ja, we moeten dit doen in een radicaal vernieuwde democratie, met lotingen en burgerberaden, én dat binnen tien jaar, want anders is het te laat. Het hele systeem moet nu op de schop, het is alles of niets, Utopia of de gladiolen.
Maar wat als de politieke realiteit veel rommeliger is? Wat als je in werkelijkheid allerlei lastige compromissen moet sluiten? Juist als de tijd dringt, bijvoorbeeld omdat de planeet opwarmt, moet je offers brengen. Het risico van de alles-of-niets-aanpak is dat je voor de hoofdprijs gaat en met lege handen achterblijft. Dat je tien seizoenen van je radicale podcast volkletst over de prachtige synergie tussen al je utopische plannen, maar aan het einde van de rit moet concluderen dat je geen stap verder bent gekomen.
Ja, het ís belangrijk om naar het grote plaatje te kijken, om dromen, idealen en utopieën te koesteren. Maar we moeten ook keuzes maken, en knokken voor elke kleine overwinning.* De serieuze idealist, zei dominee King al,* ‘geeft nooit toe aan het passieve soort geduld dat een excuus is om niets te doen. (...) Hij erkent dat sociale verandering niet van de ene op de andere dag zal plaatsvinden, maar toch werkt hij alsof het een onmiddellijke mogelijkheid is.’
Lager mikken, raak schieten
Ook hier zijn de strategische overwegingen van Thomas Clarkson en de Britse abolitionisten een goed voorbeeld. Tijdens hun eerste bijeenkomst, in juni 1787, rees de vraag welk doel ze zouden nastreven. De afschaffing van de slavernij? Of alleen een verbod op het verschepen van slaafgemaakten?
Iedereen was het eens over het uiteindelijke doel: een wereld zonder slavernij. Maar was dat nu al haalbaar? Dan zou het Britse parlement de autonomie van de koloniën zwaar moeten inperken, en dat lag politiek uiterst gevoelig. Bovendien moesten dan de eigendomsrechten van de planters worden opgedoekt, en dat was helemaal ondenkbaar. Als er iets heilig was voor het Britse establishment, dan was dat het recht op eigendom.
Oftewel: moreel ging alleen de totale afschaffing van de slavernij ver genoeg, maar praktisch was dat tien bruggen te ver. En als iets onhaalbaar is, is het dan nog wel moreel om je energie eraan te verspillen? Slechts een van de oprichters, de rechtlijnige theoloog Granville Sharp, wilde geen druppel water bij de wijn doen.* Sharp deinsde er niet voor terug om de anderen ‘schuldig voor God’ te noemen, en ‘protesteerde met luide stem, krachtige nadruk en met beide handen ten hemel geheven, zoals hij gewoonlijk deed, wanneer hij zeer bewogen was’.
De rest van het comité – dat vooral uit zakenlui bestond – knikte begripvol, maar ging voorlopig te werk als het ‘Genootschap voor de Afschaffing van de Slavenhandel’. Daar hadden ze de effectiefste argumenten voor (denk aan het lot van de Britse matrozen) en deze stap kon sowieso worden afgedwongen door het parlement in Westminster. Sharps ‘meest heilige gevoelens’ waren ‘gekwetst tot op het bot’, maar hij besloot het verdere oordeel over zijn collega-abolitionisten over te laten aan de Here God.
Let wel: het voorstel om de slavenhandel te verbieden was al hartstikke radicaal. Het ging hier over een groeiende en lucratieve tak van de economie, met een ijzersterke lobby achter zich. Thomas Clarkson hoopte bovendien dat de afschaffing van de slavenhandel ook ‘de bijl aan de wortel’ van de slavernij als geheel zou leggen (al ontzegde hij zichzelf de genoegens van die zelfexpressie!).
Menig activist denkt dat je vast moet houden aan je hoogste idealen, maar soms moet je lager mikken om raak te schieten.*
We leven in revolutionaire tijden. Sinds het begin van de 21ste eeuw zijn tal van bewegingen plotseling opgekomen. Van Occupy Wall Street tot de gele hesjes, van de Arabische Lente tot de demonstraties in Latijns-Amerika, overal gaan mensen de straat op.*
Dit tijdsgewricht doet denken aan 1968, 1917 of misschien zelfs 1848, jaren die ook bruisten van onbehagen en idealisme.
Maar toch lijkt er iets te ontbreken. Iets essentieels. Of het nu gaat over de strijd tegen klimaatverandering of ongelijkheid, over Occupy of Black Lives Matter – als we kijken naar de geboekte resultaten, dan valt het nogal tegen.
De Occupy-protesten waren overal, maar ondertussen gingen de bezuinigingen gewoon door. De Women’s March van 2017 was de grootste protestdag in de geschiedenis van de VS,* maar de organisatie viel door geruzie uit elkaar. De Black Lives Matter-demonstraties waren nóg groter – een op de tien (!) Amerikanen deed mee* – maar leverden weinig concrete wetgeving op.
Natuurlijk, dit waren stuk voor stuk historische en ontzagwekkende protesten, die miljoenen mensen wakker hebben geschud. Maar bewustzijn en verandering zijn niet hetzelfde.
In haar fascinerende boek Twitter and Tear Gas (2017) concludeert de socioloog Zeynep Tufekci dat er iets fundamenteel is veranderd sinds de tijd van Rosa Parks. ‘In het verleden’, schrijft ze,* ‘was een echt grote mars het hoogtepunt van langdurige voorbereiding, een uitroepteken aan het eind van een zin.’ Maar tegenwoordig is een protest vaker een opwelling, een explosie van verontwaardiging die in mum van tijd de wereld over kan gaan.
Activisten moesten vroeger wel een enorme organisatiecapaciteit uitbouwen, en daardoor werden ze een geduchte tegenstander
Vergelijk dat eens met de Montgomery-busboycot van 1955. Jo Ann Robinson en de vrouwen van de Women’s Political Council moesten ’s nachts een universiteit binnensluipen om 35.000 pamfletten te stencilen.* Die moesten ze met de hand verspreiden via de 68 Afro-Amerikaanse organisaties van de stad,* waarna ze voor de opgave stonden om – zonder e-mail, zonder smartphones – een enorm carpoolrooster voor duizenden reizigers in elkaar te flansen. En dat 382 dagen lang.
Tufekci benadrukt dat de magie niet zit in de stencilmachine, of dat carpoolrooster. De magie zit in de talloze uren die activisten samen doorbrengen, face-to-face, waardoor ze leren elkaar te vertrouwen, samen te werken en strategieën uit te stippelen. Activisten moesten vroeger wel een enorme organisatiecapaciteit uitbouwen, en daardoor werden ze een geduchte tegenstander. Toen Martin Luther King op 28 augustus 1963 zijn iconische ‘I have a dream’-speech gaf, zagen zijn tegenstanders niet alleen het publiek van 250.000 mensen.* Ze zagen ook de organisatiekracht áchter dat protest.
Laat er geen misverstand over bestaan: demonstraties kunnen nog steeds grote verandering teweegbrengen. Ze kunnen de macht van heersers ondermijnen, de verbondenheid tussen betogers versterken, en de deelnemers in levenslange activisten veranderen. Actiegroepen als Extinction Rebellion en Kick Out Zwarte Piet hebben bovendien laten zien dat ze nog steeds grote successen kunnen boeken – juist vanwege hun moed, vernuft en doorzettingsvermogen.
En wat die vier illusies aangaat – natuurlijk zijn bewustzijn en goede bedoelingen een mooi begin, natuurlijk hoef je niet met iedereen samen te werken en natuurlijk is er soms synergie tussen je idealen. En trouwens, je kunt je doel ook míssen door te laag te mikken.
Maar toch. Toch lijkt veel van het moderne protest te vluchtig. Te veel intuïtie, te weinig strategie. Te veel August Landmesser, te weinig Rosa Parks. Dat je aan de goede kant van de geschiedenis staat, zo schrijft Tufekci, ontslaat je nog niet van de plicht om kritisch te onderzoeken wat werkt.*
Een zacht hart én een geduchte geest
En dan is er, tot slot, nog één ding.
Een kanttekening bij het verhaal van August Landmesser die meestal wordt overgeslagen, waarschijnlijk omdat het niet zo’n mooie is.
Op 15 november 1995 was er nog iemand die de krant opensloeg en zijn vader herkende. Dat was Wolfgang Wegert, een bekende Duitse televisiedominee. Hij riep direct naar zijn vrouw: ‘Kijk eens, mijn vader staat in de krant!’ Maar toen het Hamburger Abendblatt een paar dagen later met het aangrijpende verhaal over Landmesser kwam, besloot hij uit respect niet te reageren.
Inmiddels hebben we sterke aanwijzingen dat het Gustav Wegert was, en niet August Landmesser, die op die beroemde foto uit 1936 stond. Over Wegert weten we zeker dat hij (a) bij de desbetreffende scheepswerf werkte, (b) consequent weigerde om de Hitlergroet te brengen en (c) nog meer leek op de man-die-niet-salueerde dan Landmesser.
De strenggelovige Wegert vond het godslasterend om een mens als heilige te vereren, zelfs wanneer die Adolf Hitler heette. Als iemand ‘Heil Hitler’ tegen hem zei, dan reageerde hij doodleuk met ‘Guten Tag’.
En dat was alles. Meer zat er niet achter die beroemde foto. Niets wijst erop dat Wegert bijzonder veel medelijden voelde voor de Joden. Hij bleef tot 1945 werken in de oorlogsindustrie, en verschilde in die zin nauwelijks van de meeste andere christenen in nazi-Duitsland, die zich ook niet verzetten tegen het regime.
Meer dan zeventig jaar geleden, in een van zijn beroemdste preken, benadrukte Martin Luther King dat non-conformisme geen deugd is op zich. Het gaat er niet zozeer om wat je ‘vindt’, het gaat erom wat je doet en bereikt. Non-conformisme lijkt vaak wel inspirerend (BE THAT GUY!) maar kan ook blijven hangen in exhibitionisme. Dominee King preekte over de noodzaak van een zacht hart én een geduchte geest. ‘De idealisten zijn meestal niet realistisch’, zei hij,* ‘en de realisten zijn meestal niet idealistisch.’
Wat we nodig hebben, is een realistisch idealisme.