Fijne feestdagen en een nieuwe definitie van vrijheid gewenst!
Kerstcadeaus, luxe diners en eindejaarssales: in december kopen we erop los. Hoe vervuilend het ook is, westerse landen zijn consumptie doelbewust zo gaan verheerlijken. Spullen zouden ons vrijheid en blijheid brengen. Nu is het tijd voor een nieuw ideaal.
Feest van Verlangen.
Dat staat nu al een maand op de etalageruiten van de Bijenkorf en telkens als ik erlangs fiets, wil ik weten wat het betekent. Bedoelen ze die langgerekte overdaad die begint rond Black Friday en die via sinterklaas en kerst tot een zinderend hoogtepunt komt op oudejaarsavond, als Nederlanders zo’n 70 miljoen euro* aan vuurwerk de lucht in knallen?
Wie verlangt hiernaar? De chocoladeletters en de pepernoten zijn nog niet uit je systeem of er komt iemand met een fucking appelflap aanzetten.
Voor mijn onderbuurvrouw komen sinds eind november bijna elke dag twee of drie pakjes binnen. Wij zijn haar postkantoor. Ik vraag me af wanneer het stopt.
‘We hunkeren en smachten naar plezier, zelfexpressie en liefde’, schrijft de Bijenkorf in een persbericht over zijn feestelijke etalages, ‘vooral tijdens het feestseizoen.’*
Het feestseizoen, dus. De maand die we vroeger december noemden en die volgens de Bijenkorf nu in het teken staat van het verlangen naar ‘meer’, ‘mooie dingen’ en ‘begeerlijke cadeaus’. Want dure spullen zijn natuurlijk dé manier om plezier en liefde te uiten.
Ondertussen is het op tv watertrappelen in mierzoete spotjes. Zoals die van de Staatsloterij, waarin een man zijn oude vader meeneemt op een verre reis die hij eigenlijk niet kan betalen – daarvoor zou hij eerst de loterij moeten winnen. Wacht niet op de trekking, zegt de Staatsloterij. Steek je desnoods in de schulden, zegt de cynicus in mij. Vlieg naar Lapland.
Op de vraag hoe we hier gekomen zijn is ‘kapitalisme, domoor’ een prima antwoord. De reclame-industrie voedt al decennia de gedachte dat geluk, vrijheid en consumptie samenhangen – en de feestdagen zijn daar bij uitstek het uithangbord van.
Maar dat is niet het hele verhaal. De geschiedenis heeft meer te zeggen over hoe deze orgie van overconsumptie zo’n belangrijk onderdeel werd van onze democratische samenleving. Die geschiedenis begint in de Tweede Wereldoorlog, en voltrok zich voor het grootste deel aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.
Vrijheid verdedigt zichzelf niet
Het was volstrekt duidelijk wat er op het spel stond in de oorlog die Hitler in Europa was begonnen, zei president Franklin Delano Roosevelt op 6 januari 1941 tegen het Amerikaanse volk. Het draaide om vrijheid.
Noord-Frankrijk was al in handen van de nazi’s gevallen en heulde in het zuiden met Hitler, Groot-Brittannië werd voortdurend bestookt door luchtaanvallen. De oorlog zou uiteindelijk ook de Verenigde Staten bereiken, waarschuwde de president. De vrije democratische wereld werd bedreigd. De VS moesten een bondgenoot zijn van democratieën wereldwijd, Engeland steunen en zich klaarmaken voor oorlog.
Roosevelt wist dat angst en verheven idealen niet voldoende waren om de Amerikanen te mobiliseren
Maar Roosevelt wist dat angst en verheven idealen – ‘de democratie redden’ – niet voldoende waren om de Amerikanen te mobiliseren. Aan het eind van zijn speech riep hij daarom een vergezicht op van een toekomstige, wereldwijde vrede. Die zou volgens hem gefundeerd worden op vier vrijheden: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van gebrek en vrijheid van angst.
Roosevelt geloofde zelf dat deze vier vrijheden ten diepste Amerikaans waren, al verzegeld lagen in de Amerikaanse Revolutie. Maar alleen vrijheid van meningsuiting en godsdienst stonden in de grondwet. Een president die sprak over vrijwaring van angst en gebrek als richtinggevende idealen voor zijn land? Dat was nieuw.
De president die de VS met de ‘New Deal’ een vangnet voor de allerarmsten had gegeven, sprak nu over een toekomst waarin alle mensen konden delen in ‘het genot van de vruchten van de wetenschappelijke vooruitgang [en] in een ruimere en voortdurend stijgende levensstandaard’.
De ‘vier vrijheden’ van Roosevelt zouden vele generaties inspireren, en de ‘vrijwaring van angst en gebrek’ zou het in 1948 zelfs schoppen tot de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Maar eerst kwam de oorlog naar Amerika. In december 1941 werd Pearl Harbor aangevallen, en kort daarna stopten veel industriële bedrijven met de productie van consumentengoederen, om zich volledig te richten op de oorlogsproductie.
In plaats van overvloed en vrijheid van gebrek kwam er schaarste. Eerst waren alleen rubber, auto’s en suiker ‘op de bon’ te krijgen, daarna ook benzine, stookolie, koffie, schoenen, verwerkt voedsel, vlees, boter, melk en zeep. Het doel van de rantsoenering was volgens Roosevelt dat essentiële goederen ‘eerlijk onder consumenten verdeeld [werden] en niet alleen op basis van hun financiële draagkracht om hoge prijzen te betalen’.*
Rantsoenen de realiteit, overvloed de droom
In deze barre, dreigende omstandigheden begon de schilder Norman Rockwell eind 1942 aan een visuele vertaling van Roosevelts vier vrijheden. Hij wilde de boodschap ervan vangen in simpele beelden die iedereen in de Verenigde Staten kon begrijpen.*
Dat werd een daverend succes. Rockwells schilderijen van de vier vrijheden werden eerst gepubliceerd in de veelgelezen Saturday Evening Post, toen massaal verspreid door de Amerikaanse overheid als oorlogspropaganda. Ze hingen als posters in scholen, postkantoren en treinstations.
Vrijheid van gebrek beeldde Rockwell zo uit:
Zelfs decennia later zouden Amerikanen nog weten wat je bedoelde als je het had over een ‘Norman Rockwell Thanksgiving’. Van de vier vrijheden die Rockwell schilderde, werd ‘vrijheid van gebrek’ zijn grootste icoon.
Dat witte tafellaken, die blakende gezichten, de man des huizes die tevreden toekijkt hoe moeder de vrouw het gebraad serveert. Wat zegt het dat juist dít voor miljoenen mensen de iconische verbeelding van vrijheid werd?
Ga maar na, schrijft historicus Lizabeth Cohen,* hoe opvallend het is dat Rockwell ervoor koos om vrijwaring van gebrek niet af te beelden als ‘een werknemer met een baan, noch als een weldadige overheid die hongerigen en daklozen beschermt’.
Na de oorlog zou er overvloed zijn, en in die overvloed zouden de mensen vrij zijn
Nee, Rockwell toonde een overdaad aan eten – vlees. En de boodschap was dat Amerikanen zich van gebrek konden vrijwaren door zulk eten te kopen. Het verband tussen consumptie en vrijheid was gelegd. ‘Pas als we genoeg te eten hebben – genoeg van alles [hebben] – beginnen we te begrijpen wat vrijheid betekent’, schreef de Filipijnse dichter Carlos Bulosan in 1943 in een begeleidend essay bij Rockwells schilderij in The Saturday Evening Post.*
In de oorlog was er geen overdaad, maar er werd wel van gedroomd. Al ver voordat de nazi’s verslagen werden, begonnen mensen te sparen voor alle spullen die ze na de oorlog zouden kunnen kopen – broodroosters, wasmachines, nieuwe auto’s.
Het warenhuis Macy’s plaatste in 1943 een advertentie voor oorlogsobligaties met de titel ‘Waar we voor vechten’. De tekst begon met de gebruikelijke plichtmatigheden:* ‘de democratie verdedigen’, ‘vechten voor een betere wereld’ en ‘de vier vrijheden’. Maar daarna volgde een lange opsomming van ‘een heleboel kleine dingen waar we ook voor vechten’, waaronder ‘een biefstuk in elke koekenpan’, ‘tientallen repen chocola’, en ‘pure zijde’. ‘We willen dertig paar schoenen per jaar mogen kopen, ook al kunnen we er maar drie betalen!’*
‘After total war can come total living’, beloofde een fabrikant van koper in een andere advertentie. Na de oorlog zou er overvloed zijn, en in die overvloed zouden de mensen vrij zijn.
Een drie-eenheid van democratie, vrijheid en consumptie
En de overvloed kwam. Tijdens de oorlog hadden Amerikaanse burgers elkaar nog de les gelezen over spaarzaamheid: een goede patriot hield zich in, fraudeerde niet met voedselbonnen, kon wel eventjes zonder ham. Na de oorlog gold het tegenovergestelde. Om de economie aan te zwengelen, was massaconsumptie het devies. Een goede patriot hielp zijn land erbovenop door te kopen wat-ie kon.
De belofte van consumptie was dus niet alleen persoonlijke transformatie (al sinds jaar en dag de grote inzet van de marketingsector),* maar ook voorspoed en vrijheid voor iedereen.
Vooral in de Koude Oorlog werden die idealen steeds nadrukkelijker verbonden aan massaconsumptie. Toen vice-president Richard Nixon in 1959 een Amerikaanse ‘Nationale Expositie’ in Moskou bezocht, wees hij de Sovjet-premier Nikita Chroesjtsjov er fijntjes op dat alle spullen die de VS daar tentoonstelden – modelwoningen, apparaten, auto’s en gratis Pepsi – belichaamden ‘wat vrijheid voor ons betekent’.*
In de Sovjet-Unie bepaalden bureaucraten welke producten er gemaakt werden en hoeveel. Het Westen daarentegen had vrije keuze. Zowel op de marktplaats van politici als op die van goederen was de consument – de burger – de baas. Democratie en de vrije markt waren eigenlijk één en hetzelfde ding, namelijk het toppunt van modernisering en vooruitgang. Geloven in massaconsumptie was dus veel meer dan alleen geloven in spulletjes, schrijft historicus Lizabeth Cohen in A Consumer’s Republic: consumptie was een middel geworden om economische welvaart en democratische politieke vrijheid te bevorderen.
Een goed politicus bekommerde zich dus ook om de noden van consumenten, en dat beperkte zich niet tot de VS. In Nederland meende de linkse politicus Joop den Uyl (PvdA) al in 1956 dat ook arbeiders op termijn een eigen auto moesten kunnen kopen. Het socialisme moest méér bieden dan ‘een auto, een televisietoestel en een ijskast voor elk gezin’, vond Den Uyl. Maar het moest toch op zijn minst in die dingen voorzien om ‘De Weg naar Vrijheid’ (een titel van een PvdA-rapport uit 1951) te bewandelen.*
Het consumentisme schoot door en negeerde grenzen
Kritiek op de gelijkschakeling van consumptie, democratie en vrijheid was er altijd al. De econoom John Kenneth Galbraith waarschuwde in 1958 dat de nadruk op individuele welvaart ten koste zou gaan van de burgerschapszin, en zou zorgen voor een algehele sfeer van ‘private rijkdom en publieke ellende.’*
Den Uyls bekommernis om de materiële noden van consumenten werd laatdunkend weggezet als ‘biefstuksocialisme’.* De Amsterdamse econoom Hans van den Doel keerde zich in 1978 tegen ‘het gouden kalf van de particuliere consumptie-ideologie’,* en tegen het idee ‘dat maatschappelijke vooruitgang uitsluitend afhankelijk is van het peil van partikuliere welstand en van massa-konsumptie van individuele goederen’.*
Het Westen bleef voortgaan op het pad van consumentisme
De particuliere consumptie was te ver doorgeschoten en daardoor waren ‘collectieve voorzieningen in het gedrang geraakt: stadsvernieuwing, woningbouw, bejaardenzorg, onderwijs, enz.’* Aan dat lijstje zou je met de kennis van vandaag ‘het milieu’ kunnen toevoegen.
Maar het maakte onvoldoende indruk. Het Westen bleef voortgaan op het pad van consumentisme. Omdat het comfortabel was, en omdat we waren gaan geloven dat dit naar vrijheid en geluk leidde.
En toen er grenzen in beeld kwamen, namen we ons voor die te trotseren. ‘Ken geen grenzen.’ ‘Jij bent je enige grens.’ ‘Met hard werken zijn er geen grenzen.’ Dat zijn de leuzen die je tegemoet razen als je online zoekt op het woord ‘grenzen’.
Don’t tell me the sky is the limit when there are footprints on the moon.
Hoe overconsumptie leidde tot onvrijheid
Maar die grenzen zijn er wel. Er zijn negen planetaire grenzen, om precies te zijn. En zes daarvan overschrijdt de mensheid al. We zagen aan onze eigen poten, we ondermijnen op grote schaal de mogelijkheid van het leven zelf.
Het bewoonbare deel van de aarde krimpt, omdat de stijgende zeespiegel land wegvreet en omdat extreme temperaturen steeds meer gebieden onleefbaar maken.
Vraag Indiërs of ze dit voorjaar in vrijheid leefden, toen de temperaturen in hun land wekenlang tegen de 50 graden Celsius aanschurkten. ‘Als de zon schijnt’, zei een vrouw uit Delhi, ‘voelt het alsof je lichaam in brand staat. Als we thuiskomen, voelen onze hoofden alsof ze zullen ontploffen.’*
‘Behoeftige mensen zijn geen vrije mensen’, zei Roosevelt in 1944.* En oververhitte mensen zijn ook geen vrije mensen.*
'Vrijheid van gebrek’ ging na Roosevelts dood een eigen leven leiden
Wat Roosevelt tijdens zijn presidentschap heeft gedaan, is het denken over vrijheid verbreden: een democratie is zijn burgers niet alleen vrijheid van meningsuiting of geloof verschuldigd, maar ook economische onafhankelijkheid, een degelijke baan en genoeg te eten. Geen armoede meer. Dat betekent ‘vrijheid van gebrek’ voor een schandalig grote groep mensen wereldwijd nog steeds.
Maar ‘vrijheid van gebrek’ ging na Roosevelts dood, na de oorlog ook een ander leven leiden. Het werd de vrijheid van overvloedige consumptie, zo veel als je je kon veroorloven. Materialisme werd een essentieel onderdeel van ‘the American way of life’, en de hele westerse wereld hobbelde achter Amerika aan.
‘Als eekhoorns in de herfst met beukennootjes, zo scharrelen de ex-armen rond met hun auto’s en televisietoestellen, en zijn er gelukkig mee’, schreef Harry Mulisch in 1966.* De nieuwe overvloed had iets oppervlakkigs.
En toen consumenten in rijke landen te weten kwamen wat hun consumptie betekende voor het milieu, gingen ze toch door, en veranderde de vrijheid van gebrek in de vrijheid om consequenties te negeren; de vrijheid om broeikasgassen in de atmosfeer te dumpen, en om daarmee het eigen leven, en vooral dat van anderen en toekomstige generaties te tekenen.
Toen president George Bush Sr. in 1992 afreisde naar de eerste mondiale milieutop in Rio de Janeiro, zei hij het letterlijk: ‘The American way of life is not up for negotiation.’ Maar als we niet bereid zijn milieuproblemen ook op onze manier van leven te betrekken, en op onze consumptie, waar hebben we het dan nog over?*
Die kalkoen op Rockwells schilderij: daarvan werden er in 2020 wereldwijd ruim 600 miljoen geslacht.* Er werden ook zo’n 1,5 miljard varkens gedood. En 70 miljard kippen.* Als de groeiende wereldbevolking dit consumptiepatroon doorzet, eten we in 2050 dubbel zo veel dieren.* De bijdrage van de veehouderij aan ontbossing, soortensterfte en klimaatopwarming zou dan alleen maar stijgen.
Het probleem van al die Thanksgiving-kalkoenen is nu ons probleem; hun lot een voorafschaduwing van ons lot, of althans dat van de minderbedeelden onder ons, op termijn.
Duurzame vrijheid begint bij de acceptatie van grenzen
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren essentiële voedingsmiddelen en goederen schaars. Wat nu schaars is, is de hoeveelheid CO2 die we nog kunnen uitstoten als we een leefbare aarde aan onze kinderen willen doorgeven. Wat nu schaars is, is de hoeveelheid vlees die we nog kunnen eten als we de toekomst van alle andere diersoorten niet verder willen verzieken.
Wat zou Roosevelt zeggen als hij nu leefde? Hij was een president die vocht voor de armen, die overvloed in het vooruitzicht stelde, maar schaarste moest verdelen. Hij wist welke toekomst hij nastreefde, maar moest in het heden offers afdwingen. Dat deed hij door voortdurend te benadrukken wat er op het spel stond. In simpele termen die iedereen kon begrijpen, in aantrekkelijke idealen zoals de vier vrijheden, en met keiharde uithalen naar zijn critici ‘die hun eigen egoïstische belangen boven de belangen van de natie’ stelden.*
Wat zou hij nu zeggen?
Misschien wel dat het egoïstisch is om je eigen verlangens boven die van de soort te stellen.
Misschien wel dat de offers die we moeten brengen om het milieu te beschermen, geen offers zullen zijn geweest als we onszelf daarmee een toekomst geven. (Dat zei hij ook over de offers in de oorlog.)
Misschien wel dat het kinderachtig is om met onze dagelijkse consumptie de planetaire grenzen te blijven negeren; dat een volwassen bevolking ook grenzen accepteert, en daarbinnen zoekt naar de vrijheid die er echt toe doet; niet de vrijheid van keuze tussen eindeloze variaties op dezelfde vervuilende producten, maar de vrijheid om individueel genoeg te hebben, en gezamenlijk in luxe te leven.
Hoe ziet vrijheid zonder overmatige consumptie eruit?
‘Pas als we genoeg te eten hebben – genoeg van alles [hebben] – beginnen we te begrijpen wat vrijheid betekent’, stond er in 1943 bij Rockwells schilderij in de krant. Nu begrijpen we het. Het ‘Feest van Verlangen’ ging te lang op de oude voet door. Wat komt hierna?
Slingers van 100% FSC-karton zijn niet genoeg, al snap ik best dat de Bijenkorf trots vermeldt dat er daar vijfduizend van in zijn etalages en winkels hangen. Geweldig ook dat de ‘cadeaudozen met gouden glitter’ al een paar jaar worden hergebruikt. Maar wat is geluk als het geen doos met glitters is? Wat is geluk, als het niet de geur van een nieuwe auto is?*
Duurzame vrijheid bínnen planetaire grenzen is een overvloed aan leefbaarheid. Het is de vrijheid van elkaar niet vergiftigen met uitlaatgassen en pfas. Het is de vrijheid van een samenleving die door democratische besluitvorming alles aan banden heeft gelegd wat het leven vernietigt. En het is, vooruit, in de kerstgedachte, de hoop op een toekomstige wereldwijde vrede, omdat we onszelf bevrijden van conflicten over schaarse brandstoffen en van het geweld dat klimaatverandering heet.
Hoe zou een hedendaagse Rockwell het kunnen schilderen? Als een volle tafel en iedereen een kiptevree-filet?* Als een veld vol zonnepanelen – ‘vrijheidsenergie’? Als een hypermoderne trein die door een futuristisch landschap zoeft, of als twee kinderen die een boompje planten?*
Hoe verbeeld je het gevoel dat alles toch nog goed komt? Misschien kunnen de marketeers die ons nu een betoverende kerst verkopen, een handje helpen.