Sjef Bombeeck (58) is een Oeteldonker. En, zo weet hij, ‘God is dat ook - daarom is het altijd lekker weer met carnaval’. 

Het is niet altijd lekker weer met carnaval. Ik herinner me afgeblazen optochten, codes oranje, bierglazen vol regen en dat jaar dat mijn vader al zijn doopnamen in de sneeuw plaste. Toch: in het collectieve Oeteldonkse geheugen is het tijdens elke editie wolkenloos en stralend geweest.

God regelt de zon, Sjef de saté. Op deze strakblauwe zaterdag – echt waar – vlak voor carnaval staat hij met zijn partner Marti (59) in een dampende snacktent tegenover de ingang van de bouwloods van de Oeteldonksche Club van 1882, een gigantisch gebouw op een Bosch’ industrieterrein aan het water. Binnen wordt aan praalwagens geklust, buiten dreunt gedempte hoempapa over het parkeerterrein, recht mijn hart in.

Hoe het voelt dat Oeteldonk na de pandemiejaren in ere wordt hersteld? Sjef en Marti, in koor: ‘Als ontwaken uit onze zomerslaap.’ 

Carnaval is: gek doen om niet gek te worden

Drie dagen per jaar keert mijn stad Den Bosch in zichzelf. Dan wordt ze Oeteldonk en spelen we – al eeuwenlang –  De burgemeester levert de sleutel van de stad tijdelijk in, en de stad en haar inwoners worden ontdaan van elke vorm van hiërarchie. Iedereen draagt hetzelfde (een kiel of jas met rood-wit-gele sjaal), zingt hetzelfde (‘blauw, blauw, ik hou van jou, ene keer per jaor helemaal geen gemauw)’, worstelt met dezelfde kater en ontmoet elkaar constant, dagenlang, in staat van totale morsige ontvankelijkheid: het is een grootse reünie.

Op die manier verwerken we gezamenlijk de overige 362 dagen van het jaar. We vieren hen die we zijn verloren, komen op adem van de dwingende sociale conventies die de rest van het jaar gelden, dromen samen over wat nog komen mag. Gek doen om niet gek te worden: Oeteldonk is therapie en hoogmis in één.

Die ontlading is elk jaar belangrijk, maar dit jaar, na drie kille coronarondjes is de betekenis niet te overschatten. Niet in de laatste plaats voor mijzelf. Sinds de laatste carnaval trouwde ik, verloor ik mijn vader en werd ik moeder – in die volgorde en in een hallucinant kort tijdsbestek. Onze dochter gaat voor het eerst mee dit jaar, in haar kiel maat 80/86. Maar mijn vaders vaste barkruk, strategisch opgesteld tussen tap en ondeugende wc-juffrouw in, blijft leeg. (Of waarschijnlijk zit er straks een schorre vreemde met een natte sjaal en een bierblos op zijn plek. Eigenlijk ook wel geruststellend.)

Het gemis is rauw, het besef zwaar en de geborgen Oeteldonkse bubbel helpt het te dragen.

Effe kijken bij de bouwers

In de loods van de Oeteldonksche Club wordt al vanaf september door tientallen carnavalsverenigingen gewerkt aan die bubbel. Zij maken de praalwagens voor de optocht van carnavalsmaandag. Vandaag hebben ze, onder de noemer een open dag georganiseerd. Honderden stadsgenoten komen alvast even kijken, proosten en hossen tussen de praalwagens.

De zomerslaap-opmerking van Sjef en Marti ga ik vandaag nog in verschillende iteraties horen. Van de barvrouw, die gewoon ‘eindelijk, hè?’ zegt. En van een meid die ik niet versta want iemand speelt tuba naast ons maar ze hupst van het ene been op het andere van opwinding, vormt een hartje met haar handen en gebaart daarmee naar alle mensen die zich hier vandaag verzameld hebben.

Links, meteen als je de loods binnenkomt, staat volkszanger Mike D’Ancona zijn nieuwe single Ik schuifel tussen de opa’s en oma’s, vaders en moeders, kinderen en geliefden, velen al in kiel, anderen met alleen de sjaal die verwachtingsvol boven hun winterjas uit piept, langs praalwagens-in-aanbouw. Sommige zijn bijna af, andere nog spierwit, de lijm nat.

Omdat de optocht al twee keer niet is doorgegaan, maar er intussen wel aan wagens is gebouwd (uitsluitsel over het doorgaan van de optocht kwam steeds pas rond kerst, als er al maanden was geknutseld) hebben veel van de praalwagens nu een driedubbel thema. Het carnavalsthema van 2021: ‘Oeteldonk borrelt’, van 2022: ‘Oeteldonk draoit deur’ en dat van 2023, het passende: ‘Oeteldonk omèrrumt oe’ (Oeteldonk omarmt je).

En zo komt het dat er op de wagen van carnavalsvereniging De Krabkes (hun interpretatie van ‘omarmen’ werd onder meer een vriendelijk deinende love boat) ook heel veel goed gecamoufleerde, goud gespoten fietswielen gemonteerd zitten. Vorig jaar trok wielerwedstrijd La Vuelta door Den Bosch, daar wilden ze toen iets mee doen.

Een vereniging is net een huwelijk

Ad van der Krabben (75) is de voorzitter van CV de Krabkes. Zijn tig broers en zussen en hun tig zoons en dochters keken tijdens een carnaval – nu 38 jaar geleden – eens om zich heen en besloten: genoeg volk om zelf een carnavalsband mee te beginnen. Zeven man hield zich na de carnaval nog aan dat plan en ging samen op muziekles.

De schuiftrombone die Ad toen koos, bespeelt hij nog elke donderdag, als de vereniging repeteert. De rest van de week – behalve op zondag, ‘bende gek, op zondag moet je luieren’ – vind je Ad in de loods om aan de wagen te bouwen. Iemand van buiten de vereniging maakt altijd het ontwerp, zodat daar intern geen gemopper over kan komen.

Ad bouwt van ’s ochtends negen tot ’s middags drie en dan na het avondeten nog een paar uur. Dat mag van zijn vrouw, want zij snapt het. ‘Ze doet zo veel, dat kan ik jou niet vertellen: de boodschappen voor de club, de boekhouding…’ We worden onderbroken. Een hees kind met een losse saxofoonklep heeft dringend een klein, plat schroevendraaiertje nodig. Ad schiet zijn gereedschapshok in en matst me in het voorbijgaan nog met: ‘Een vereniging is als een huwelijk: geven, nemen en anticiperen op dingen die kapot kunnen gaan.’

Het hoeft nergens over te gaan – prima toch?

Rinske van Kasteren (44) denkt dat carnaval op zijn best is ‘als je als mens het gevoel krijgt: ik doe ertoe. Ik besta.’ Ze is vicevoorzitter en persminister van de Oeteldonksche Club. Ik spot haar in de menigte, ze had aan de telefoon al gezegd dat ik haar zou herkennen aan haar de achttiende-eeuwse hoed die de carnavalsministers dragen. Ze vervolgt: ‘Tijdens carnaval kijken we naar elkaar om. Prima toch, als dat gebeurt tijdens een feest vol platte humor? Misschien is dat juist het geheim: het hoeft nergens over te gaan, we mogen gewoon even zijn.’

In Oeteldonk is iedereen welkom – als je je maar aan de regels houdt

De coronajaren waren taai en de teleurstelling onder de verenigingsleden was groot toen Rinske ze moest vertellen dat het feest wéér niet doorging. Ze zag het aantal vrijwilligers van de club rap slinken tijdens de pandemie. Maar toen duidelijk werd dat alles weer kon doorgaan, kwam bijna iedereen weer terug: ‘450 man sterk, nog exclusief bouwers en bandjes.’

Dit wordt een emotionele carnaval, vermoedt ze. En, benadrukt ze: ‘Iedereen is welkom. Ook mensen van buiten de stad. Zolang ze zich aan onze regels houden.’

Een spel speel je nou eenmaal het beste met mensen die de spelregels kennen. Echt moeilijk zijn die niet: neem een sjaal mee, haal je schouders op als iemand tegen je opbotst, roep geen ‘alaaf!’ en rand niemand aan – geboden die ik op elk ander moment van het jaar ook van harte zou willen aanbevelen.

Toen de Bommelse brug was geblokkeerd

Het naar binnen gekeerde karakter van het Oeteldonkse carnaval schept de voorwaarden waaronder we als stad zorgeloos dwaas kunnen zijn. Het lievelingsverhaal van Sjef Bombeeck (ik ben even gaan ademen op de parkeerplaats en hij schuift me een brandewijn toe) is niet voor niets dat van de Britse vrachtwagenchauffeur die op de stormachtige carnavalszondag van 1990 met truck en al over de Zaltbommelse brug werd geblazen. 

De vrachtwagen eindige overdwars op de weg en blokkeerde daarmee per ongeluk de toegang voor mensen van boven de rivieren die in Oeteldonk carnaval wilden komen vieren. 

Het jaar erop vlogen de lokale carnavalsclubs de chauffeur in. Op het podium van een afgeladen Theater aan de Parade werd hij op schouders gehesen, toegezongen en Sjef, gierend: ‘Ik geloof niet dat hij ooit écht heeft begrepen waarom.’

Knillis kreeg een nieuw lijf

In het rookhok tegenover de snacktent rolt TMOC-lid Mark Groenland, ‘zoals het land Groenland’, een shaggie. TMOC staat voor Technisch Ministerie Oeteldonksche Club. Zijn ministerie is onder meer verantwoordelijk voor het versieren van de stad en het verzorgen van de stokpaarden van het prinselijk gevolg.

Na het roken smokkelt Mark me, via de bar, langs de rood-wit-geel betegelde toiletten, achter een halfgeverfde praalwagen langs, mee de loods in Die is metershoog en ongekleed; het voelt tegelijk ongepast en als een privilege om hem naakt te zien, badend in tl-licht in plaats van de eeuwige carnavalszon.

Knillis, je kunt hem uittekenen in zijn kiel, is namelijk het stralende middelpunt van Oeteldonk. Hij is een kolossale boerenpop die elke carnavalszondag ceremonieel wordt onthuld op de Markt: het startschot van carnaval. Zijn ‘begrafenis’, waarbij hij weer wordt afgedekt en dan weggereden door een menigte wenende Oeteldonkers, sluit het feest op dinsdagnacht af.

‘De koetsen, dáár gaat veel werk in zitten’

Dit jaar kreeg Knillis een nieuw lijf; eens in de pakweg twintig jaar raakt het oude verroest. Mark en de rest van het technisch ministerie lasten een stalen frame in elkaar, drapeerden daar lagen gaas overheen en daar weer overheen oude lakens, gedoopt in houtlijm. Het duurde, droogtijd meegerekend, zo’n twee maanden. Mark: ‘Maar dat doen we dus niet elk jaar. De koetsen, dáár gaat veel werk in zitten.’

Hij bedoelt de koetsen waarop prins Amadeiro, burgevaojer Peer vaan den Muggenheuvel tot den Bobberd en hun gevolg tijdens carnaval worden rondgereden. Ook die stonden drie jaar noodgedwongen stil, maar de rijtuigen komen uit de negentiende eeuw en het onderhoud luistert nauw. Leden van het technisch ministerie bleven de koetsen daarom bij toerbeurt opzoeken, bewaakten de temperatuur in de loods, wikkelden vochtige theedoeken om de spaken van de wielen om het broze hout soepel te houden.

De waakvlam van Oeteldonk blijft branden

De liefde in die natte lappen, in de warmhoudpan van Sjef, in de gereedschapskist van Ad – dat is de waakvlam van Oeteldonk. Een vuur waar geen pandemie, tijd of dood, grip op krijgen omdat de liefde, zorg en aandacht van een troep popelende Oeteldonkers het brandend houden. Marti Gevers, van de saté: ‘Zodra het weer kan, komt iedereen ook weer opdagen. Als je het geluk hebt om in Oeteldonk geboren te worden, ben je nooit echt alleen.’

Josh Gevers (voor zover zijn moeder weet geen familie van Marti) zit een kleurplaat te maken in de kinderhoek van de bouwloods. Josh is vier. Hij was één jaar oud toen carnaval voor het laatst ongehinderd gevierd werd. Hij heeft het gemist, verzucht hij. Waar hij het meeste zin in heeft?

‘Dat iedereen er is.’

Meer lezen?

Een jaarlijks medicijn tegen de waan van de dag: carnaval in Oeteldonk Dit weekend begint carnaval. Geen Oeteldonker – Bosschenaar zijn we pas weer als het afgelopen is – die dit stuk vóór woensdag gaat lezen. Ook de rest van het zuiden ligt plat. Maar wat gebeurt hier nou eigenlijk echt? Een kijkje van binnenuit, waar voor heel even een perfecte minimaatschappij lijkt te bestaan. Ga naar dit artikel