Hij was een doorsnee consultant – totdat hij de grootste beweging tegen de grootste doder van kinderen begon
We leven in een tijd waarin geprivilegieerde mannen steeds vaker worden gewezen op hun vele vinkjes en voorrechten. Maar de vervolgvraag is: what’s next? Wat kun je doen met het besef dat je een buitengewoon bevoorrecht mens bent? Ik ken weinig mensen die een beter antwoord hebben op die vraag dan Rob Mather.
In de late avond van 9 juni 2003 zat Rob Mather, een Britse consultant, op de bank het nieuws te kijken toen een speling van het lot zijn leven veranderde. Eigenlijk had hij de televisie willen uitzetten, maar zoals hij later verklaarde: ‘Ik ben niet zo handig met de afstandsbediening, en dat leidde tot een grote omslag in mijn leven.’*
Het kanaal versprong naar een documentaire over een meisje genaamd Terri. Op een avond in november 1998 was zij, een peuter van nog geen twee jaar oud, warm ingestopt door haar moeder. Misschien was het de vermoeidheid, misschien was het de stress, maar Terri’s moeder had iets gedaan wat ze normaliter nooit deed. Ze had een sigaret opgestoken in huis. Een sigaret die ze gedachteloos had achtergelaten naast het bedje van haar kind.
Toen niet veel later de brandweermannen de kamer binnen renden, dachten ze dat er een zwarte, plastic pop in het ledikant lag. Totdat ze een zacht, kermend geluid hoorden.*
Dagenlang balanceerde Terri op het randje van de dood. Twee keer stopte ze met ademen, twee keer werd ze gereanimeerd. Ze verloor haar vingers, tenen, oren, neus, een voet, en alleen de huid onder haar natte luier bleef ongeschonden.* Maar wonder boven wonder overleefde ze de brand. Na een paar weken sloeg ze haar ogen op, en sprak ze haar eerste woordje sinds het ongeluk: ‘Mama.’
Het was te veel voor de moeder van Terri, die werd verteerd door schuldgevoel.* Ze verbrak alle contact met het gezin, waardoor Terri’s vader er alleen voor kwam te staan. Hij zegde zijn baan op om ieder uur van de dag voor zijn dochter te kunnen zorgen. Elke ochtend waste en zalfde hij haar, keer op keer bracht hij haar naar het ziekenhuis, en dan sliep hij altijd op de grond naast haar.* Als Terri bang was, hield hij haar vast; als ze het niet meer zag zitten, sprak hij haar moed in.
Ondertussen was er één ding dat hem overeind hield: de levensvreugde van zijn dochter. Terri was vrolijk en ondeugend, nieuwsgierig en vastberaden. Zij leek de enige, in de hele wereld, die haar handicap kon vergeten.
‘Ik ben geen emotioneel persoon’, zou Rob Mather, de consultant, jaren later zeggen over de avond dat hij de documentaire over Terri zag, ‘maar mijn vrouw en ik hadden toen al twee kinderen, en ik schaam me er niet voor om te zeggen dat de tranen over mijn wangen stroomden.’*
Nu gaan de meeste mensen die iets ontroerends zien op televisie de volgende dag gewoon verder met hun leven. Zo niet Rob Mather. Hij kon Terri niet vergeten, hij móést iets doen.
We leven in een tijd waarin geprivilegieerde mannen steeds vaker worden gewezen op hun vele vinkjes en voorrechten – en terecht. Maar de vervolgvraag is: what’s next? Wat kun je doen met het besef dat je een buitengewoon bevoorrecht mens bent?
Ik ken weinig mensen die een beter antwoord hebben op die vraag dan Rob Mather.
Het eerste wat opvalt als je contact met hem opneemt, is hoe snel hij zijn e-mails beantwoordt. Dit is een man met een hoog energieniveau. ‘Ik had altijd massa’s energie’, vertelt hij als ik hem vraag naar zijn kindertijd. ‘Ik ging altijd rennend van A naar B.’
Als Rob vertelt over zijn jeugd word je bijna kriegel van hoe succesvol hij was. Op zijn elfde won hij een beurs voor Hampton, een prestigieuze jongensschool in het zuidwesten van Londen. Al snel bleek hij een van de besten van zijn klas. Hij haalde de hoogste cijfers voor wis-, natuur- en scheikunde, en ook Spaans, Frans en Latijn gingen hem makkelijk af.
Als hij voor de derde week op rij twee hattricks in één wedstrijd had gescoord, schaamde hij zich zelfs een beetje
Alsof dat nog niet genoeg was, bleek Rob ook nog eens belachelijk sportief. Rennen, hoogspringen, voetballen – hij kon het allemaal. Na Hampton studeerde hij verder aan de Universiteit van Cambridge, want daar hadden ze het beste voetbalteam. In 1987 speelde hij zelfs als spits in de klassieker ‘Cambridge versus Oxford’, de laatste keer dat deze wedstrijd in het oude Wembley Stadium werd gespeeld. De uitslag was 2-1 * in het voordeel van, je verwacht het niet, Cambridge.
Ja, het kwam weleens voor dat Rob niet op de eerste plaats eindigde. Zo was er die keer dat hij naar een beurs solliciteerde, tweede werd en tegen een vriend zei: ‘Bloody hell, wacht maar tot ik de klootzak te pakken krijg die eerste werd’ (dat bleek de vriend in kwestie). Maar verder was Rob vooral gewend om te winnen. Dan rende hij honderd meter, en zag hij – terwijl hij over de finish liep – dat de rest tien meter achterop lag. Die tien meter was een metafoor voor zijn hele leven.
Dit wil niet zeggen dat Rob een arrogante jongen was. Als hij voor de derde week op rij twee hattricks in één wedstrijd had gescoord, schaamde hij zich zelfs een beetje, maar ja, hij kon het ook niet helpen. Hij vond het gewoon leuk om het onderste uit de kan te halen. Of zoals zijn grootvader altijd zei: ‘Concentreer je op je breiwerk. Dan volgen de resultaten later wel.’
Als ik Rob vraag naar het moeilijkste moment in zijn jeugd is het even stil. ‘Dat is een interessante…’ begint hij aarzelend. ‘Ik zou bijna willen zeggen dat ik geen moeilijke momenten heb gehad.’
Een geprivilegieerd cliché
Wat volgde was een al even succesvolle carrière – eerst vier jaar in Italië als consultant voor een groot Amerikaans bedrijf (ieder weekend skiën!). Daarna twee jaar Harvard Business School (‘It was brilliant. Absolutely loved it’). Vervolgens kreeg Rob de kans om mede-eigenaar te worden van een bedrijf dat beurzen organiseerde. Na drie jaar vond hij dat de tent niet snel genoeg groeide, en ging hij aan de slag als manager bij een van de grootste mediabedrijven ter wereld.
Hier leerde Rob pas echt de betekenis van geld verdienen. Het bedrijf had 46 divisies met 1.400 werknemers over de hele wereld. Sommige divisies hadden een winstmarge van 5 procent, andere van 20 procent. De taak van Rob: uitzoeken wat de 5-procenters moesten doen om ook 20-procenters te worden. Dat ging hem uitstekend af. Ieder kwartaal werd er meer winst gemaakt, en Rob had een leuke winstdeling in zijn contract.
Dus – wat hebben we tot dusver?
Een topleerling die overal de beste in was, een topstudent die aan Cambridge en Harvard studeerde, een toptalent dat binnenliep als consultant en manager. Dit klinkt misschien als heel wat, maar laten we wel zijn: er was eigenlijk niet zo veel bijzonders aan Rob Mather. Hij was ‘succesvol’ volgens de conventionele maatstaven van succes. Hij was een geprivilegieerd cliché, met zijn zorgeloze jeugd en glansrijke carrière. Er zijn zo veel van dit soort mensen en de meesten leven gewoon hun voorspelbare leventje.
Begrijp me niet verkeerd: ik luisterde gefascineerd terwijl Rob anderhalf uur lang vertelde over de eerste helft van zijn carrière. Maar dat was vooral omdat ik wist wat er daarna kwam.
Toen Rob Mather wakker werd op 10 juni 2003 wist hij nog niet dat zijn leven een totaal andere kant op zou gaan. Hij was al een tijdje op zoek naar een nieuwe uitdaging, maar kon nu alleen aan die kleine Terri denken. En dus verstuurde hij een oproep die ik twintig jaar later nog kon vinden op de onvolprezen website mumsnet.com. De titel:
‘Little girl suffered 90% burns. Charity swim? Email help?’
Rob had een idee. Hij wilde geld ophalen voor Terri, en had twee vrienden gevraagd voor een sponsorzwemtocht van 35 kilometer. Zij stemden direct in, en toen dacht Rob: ‘Waarom zouden we niet nog veel meer mensen vragen?’*
Een paar maanden later deden tienduizend mensen uit 73 landen mee aan meer dan honderdvijftig zwempartijen.* Er werd geld opgehaald in Fiji en Canada, Vietnam en Spanje, Tonga en China en o ja – op een eiland in het midden van de Atlantische Oceaan deden acht kadetten van de Royal Air Force ook mee aan de Swim for Terri.
‘Wat zullen we volgend jaar doen?’ vroeg een van de deelnemers aan Rob.
‘Een miljoen mensen laten zwemmen’, flapte hij eruit.*
Maar voor welk doel? Terri had inmiddels genoeg spaargeld voor de rest van haar leven, en dus begon Rob te brainstormen over de volgende stap. Dat ging ongeveer als volgt. Hart- en vaatziektes? Mwah, die heb je vooral in rijke landen. Kanker dan? Gaat al veel geld naartoe. Landmijnen dan? Te politiek. Schoon drinkwater? Minstens een biljoen voor nodig. Diarree? Veel te ingewikkeld. Tuberculose? Ook te ingewikkeld.
Malaria dan? Eens even kijken: de grootste doder van zwangere vrouwen.* De grootste doder van kinderen onder de vijf. Minstens 500 miljoen ziektegevallen per jaar, en elke dag drieduizend dode kinderen. Dat is het equivalent van zeven volle jumbojets. Is er een oplossing? Ja, pillen. Maar dan ben je geld aan het inzamelen voor de farmaceutische industrie. Geen zin in. Andere oplossing? Een muskietennet. Impregneren met insecticide en klaar. Wat kost zo’n ding? Een paar dollar. Dit klinkt simpel. Ik hou van simpel. Werkt het ook? Bloody hell, waarom gaat hier niet veel meer geld naartoe?!
Rob pleegde een paar telefoontjes naar malaria-experts en begreep al snel dat dit een absolute no-brainer was. De wereld deed veel te weinig aan muskietenbestrijding. In 2004 werden slechts 5 miljoen klamboes met houdbare insecticide gedistribueerd.* En dat terwijl grondig wetenschappelijk onderzoek uitwees dat je met een paar honderd klamboes al een kinderleven kon redden.
Zo ontstond het idee voor de World Swim Against Malaria. Rob moest nu alleen nog een miljoen mensen overtuigen om mee te doen, en hij besloot om daarvoor zijn zelfbedachte ‘twintigminutenregel’ toe te passen. ‘Ik daag mezelf vaak uit door te denken: als ik dit wil bereiken, hoe zou ik dat dan doen in twintig minuten?’* In dit geval leek het antwoord simpel. Hij begon met twintig telefoontjes naar twintig vreemden, en vroeg ieder van hen om vijfduizend zwemmers te leveren. Als dat zou lukken, had hij er al 100.000, wat een mooie springplank zou zijn om de miljoen te bereiken.*
‘Het is simpel’, zei Rob. ‘Als we zwemmen, redden we levens. Als we niet zwemmen, redden we geen levens, dus laten we zwemmen.’
Toen Rob en zijn team de 100.000 hadden aangetikt, brachten ze een bezoek aan een miljardenfonds in Genève. ‘Beseffen jullie wel dat jullie de grootste antimalariabeweging ter wereld zijn?’ zeiden ze daar.* Rob reageerde verbaasd: ‘Wil je beweren dat een rondje bellen vanuit mijn achterkamer in Londen de grootste beweging tegen de grootste moordenaar van kinderen op gang heeft gebracht?’
Het antwoord was ja. In 2005 deden meer dan 250.000 mensen uit 130 landen mee aan de World Swim Against Malaria. The Times sprak van ‘de grootste liefdadigheidsplons in de geschiedenis’.*
Maar dit was nog maar het begin. Aanvankelijk was Rob van plan geweest om weer aan de slag te gaan als manager – hij kreeg nog een lucratief aanbod om directeur te worden van een groot kippenbedrijf. Maar de gedachte om de komende jaren te besteden aan het verkopen van dode kippen klonk ineens wel erg treurig. Bovendien had hij net de Against Malaria Foundation (AMF) opgericht voor het verdelen van de sponsorgelden. Kon hij daar niet mee verder?
In het bedrijfsleven had Rob geleerd dat verandering maar al te vaak een kwestie is van omvallende dominostenen. Je hoeft alleen maar uit te vinden hoe de lijnen lopen, om vervolgens het eerste steentje om te duwen. Rob was een ster in het vinden van die eerste steentjes, waardoor zijn antimalarialeger almaar verder groeide. Keer op keer paste hij zijn twintigminutenregel toe, wat meestal betekende dat hij zo veel mogelijk telefoontjes pleegde in zo min mogelijk tijd.
Dit was misschien wel het belangrijkste ingrediënt van zijn succes: Rob is nooit bang geweest om anderen om hulp te vragen. Al gaat het om volslagen vreemden. Het gevolg: AMF heeft nooit een cent uitgegeven aan de boekhouding, de website of juridische hulp, want dat wordt allemaal pro bono geleverd. Toen Rob vier vertalers zocht om de website in het Duits beschikbaar te maken, stuurde hij 48 mailtjes, en kreeg hij 44 positieve reacties binnen 24 uur. ‘Ik had de website elf keer gratis kunnen laten vertalen’, lacht hij. ‘Je wil een gat in de lucht springen en mensen zoenen als dat gebeurt.’
Tegelijkertijd is Rob ronduit cynisch over de goededoelensector. Over het gebrek aan transparantie, het gebrek aan verantwoording, en het gebrek aan rigoureuze evaluatie. Juist daarom wil hij iedere donateur precies laten zien wat er gebeurt met het geld, en voortdurend monitoren of de klamboes hun bestemming bereiken. Op de website van de stichting wordt iedere donatie geregistreerd en kun je iedere klamboe volgen. Want vertrouwen is goed, maar data zijn beter.
Al die tijd heeft Rob nooit een podium voor zichzelf gezocht; dit is de eerste keer dat hij – op mijn verzoek – uitgebreid vertelt over zijn leven. Als directeur van AMF heeft hij sowieso nooit iets uitgegeven aan marketing, en alle focus gelegd op het bouwen van een zo efficiënt mogelijke operatie.
Het resultaat: de Against Malaria Foundation is een van de beste goede doelen ter wereld. Het is de FC Barcelona van de filantropie. Uit grondige economische analyses blijkt dat de stichting een van de meest kosteneffectieve doelen is in het redden van mensenlevens. Op het moment van schrijven heeft ze bijna een half miljard dollar opgehaald,* en meer dan 200 miljoen klamboes voor 400 miljoen mensen gedistribueerd. Daarmee heeft ze een kolossale bijdrage geleverd aan de wereldwijde strijd tegen malaria.
Wat begon met een fundraiser voor de kleine Terri eindigde in een operatie die – volgens een conservatieve schatting – maar liefst 100.000 levens heeft gered. And counting.
Wat was er gebeurd als Rob die avond in 2003 op een ander knopje van zijn afstandsbediening had gedrukt? Hij vermoedt dat hij dan gewoon manager van een middelgroot bedrijf was gebleven. Dan was hij waarschijnlijk gewoon verder gegaan met het beklimmen van de conventionele carrièreladder.
Eerlijk gezegd vind ik dat een inspirerende gedachte. Je hoeft niet van jongs af aan de barmhartige samaritaan uit te hangen om het verschil te maken. Je kunt op de ene dag een doorsnee consultant zijn, en de volgende dag het voortouw nemen in de strijd tegen de grootste doder van kinderen ter wereld. In 2005 stierf het equivalent van zeven jumbojets vol kinderen per dag,* inmiddels zijn dat er minder dan drie.*
Het is lastig om dit soort cijfers echt te bevatten. Het menselijk brein is nu eenmaal niet geschikt om abstracte statistieken te voelen.* Maar als ik Rob vraag naar het emotioneelste moment in zijn tijd bij AMF, vertelt hij over die keer dat ze 50.000 netten distribueerden in het westelijke Nijlgebied van Oeganda. Op een dag belde Rob met een lokale medewerker van het Rode Kruis, die zei: ‘We hebben hier een van de dorpshoofden op kantoor, hij wil je graag spreken.’
Rob kende de cijfers van deze regio. In de voorgaande maanden waren er 357 gevallen van malaria geregistreerd, en dat in een dorp met 700 inwoners. Twee jongetjes waren overleden. Rob sprak kort met het dorpshoofd, Mohammed, die hem bedankte voor zijn steun. Vanuit zijn thuiskantoor in Londen antwoordde Rob dat ze bij AMF blij waren om te mogen helpen, ook al waren ze duizenden kilometers van elkaar verwijderd.
Zes maanden later kwamen de nieuwe cijfers binnen. Het aantal malariagevallen in het dorp was teruggebracht naar zeven. Dat was een afname van 98 procent, en de volgende maand waren er helemaal geen ziektegevallen meer. Rond die tijd kreeg Rob een e-mail van Mohammed. Het dorpshoofd had zes mijl gelopen om de post van het Rode Kruis te bereiken, waar hij een kort bericht had gedicteerd:
Mr. Rob,
Malaria no longer exists in our village.
Mohammed.
Als Rob me vertelt over deze e-mail, gebeurt hetzelfde als twintig jaar eerder, toen hij de documentaire zag over de kleine Terri. De tranen springen hem in de ogen. Ik moet denken aan een uitspraak van de filosoof Bertrand Russell. ‘Het kenmerk van een beschaafd mens’, zou die ooit hebben gezegd, ‘is het vermogen om te kijken naar een tabel met cijfers, en te huilen.’