Hoe Nederland kampioen deeltijdwerken werd
Geen land waar zo veel mensen in deeltijd werken als in Nederland – en dan vooral vrouwen. De laatste tijd klinkt de roep om dit te veranderen steeds luider, maar de deeltijdcultuur kwam er niet door persoonlijke wensen en keuzes – ze is een resultaat van bewust beleid.
Nederlanders zijn ‘kampioen deeltijdwerken’ en dat is een probleem, hoor je steeds vaker. Of het nu gaat om het tegengaan van personeelstekorten, het betaalbaar houden van de verzorgingsstaat of de emancipatie van vrouwen: meer werken is het devies. Weg met de deeltijdcultuur!
Vooral vrouwen moeten aan de bak: zo’n 70 procent van de Nederlandse vrouwen werkt in deeltijd. Dat is veel meer dan Nederlandse mannen, van wie een kleine 20 procent in deeltijd werkt, en ook veel meer dan vrouwen in andere landen: het EU-gemiddelde ligt op 28 procent.
Vooral wanneer vrouwen kinderen krijgen, gaan velen van hen minder werken, terwijl de meeste mannen na de geboorte van een kind net zo veel blijven werken als daarvoor. Zeker bij heterokoppels groeien de verhoudingen dan al gauw scheef. ‘Je wil af van het model waarin de jonge vader vijf dagen werkt, en de jonge moeder drie dagen’, zei minister van Sociale Zaken Karien van Gennip (CDA) onlangs nog. ‘Ik wil graag begrijpen waar de parttimecultuur vandaan komt.’
Een belangrijke vraag, met een glashelder antwoord. De Nederlandse deeltijdcultuur is er niet zomaar gekomen, maar is het resultaat van bewust beleid. Geen optelsom van miljoenen individuele keuzes, maar een complex samenraapsel van hardnekkige rolpatronen en ideologieën. En vooral van de onzichtbaarheid van het noodzakelijke onbetaalde werk dat al die deeltijders verzetten, zoals de zorg voor kinderen, het huishouden en mantelzorg.
Deeltijdland Nederland: een kleine geschiedenis
Eeuwenlang stond de term ‘werk’ in Europa voor alle activiteiten die nodig waren om in het levensonderhoud te voorzien – of je er nu geld voor kreeg of niet, en of het nu mannen waren die het deden, of vrouwen, of kinderen.
Eén arbeidersloon was in principe hoog genoeg om een heel gezin te onderhouden
Met de groei van steden vanaf de zestiende eeuw, het kapitalisme vanaf de achttiende eeuw, en de industrialisering vanaf de negentiende, veranderde die kijk op werk. In Nederland en de rest van Europa werd ‘werk’ dat wat buitenshuis gebeurde, bijvoorbeeld in de fabriek, wat door mannen werd gedaan, en waarvoor je betaald kreeg. De tegenhanger van ‘werk’ werd ‘zorg’. Zorg gebeurde binnenshuis, werd vooral door vrouwen gedaan, en was onbetaald.*
Aan het eind van de negentiende eeuw deed, mede dankzij de vakbondsbeweging, het kostwinnersmodel zijn intrede. Voortaan was één arbeidersloon in principe hoog genoeg om een heel gezin te onderhouden. Tegelijkertijd kwam de ‘moederschapsideologie’ tot wasdom: het geloof dat kinderen het meest baat hebben bij de voltijdzorg van hun moeder.
Mannen werken en vrouwen zorgen: dat werd het ideaal.
Hoe betaald werk voor vrouwen werd ontmoedigd
Vlak na de Tweede Wereldoorlog had 90 procent van de Nederlandse mannen betaald werk. Een derde van de Nederlandse vrouwen werkte ook betaald, maar dit waren vooral ongetrouwde vrouwen, jonge vrouwen en alleenstaande moeders, want getrouwde vrouwen zouden niet moeten werken.*
Sterker: getrouwde vrouwen werden ontmoedigd om betaald werk te doen, of zelfs actief tegengewerkt. Zo hadden veel organisaties – ook de overheid zelf – tot ver in de jaren vijftig de gewoonte vrouwen te ontslaan zodra ze trouwden.
Tot in 1957 golden getrouwde vrouwen bovendien als ‘handelingsonbekwaam’. Ze mochten geen bankrekening beheren en zonder toestemming van hun echtgenoot niet reizen of buiten de deur werken. Ze kregen huishoudgeld, maar mochten dat niet aan zichzelf besteden.
Het werk dat vrouwen wél mochten doen was onbetaald en, grotendeels, ongezien.
Hoe overheid en vrouwenbeweging elkaar vonden
Aan het eind van diezelfde jaren zestig zwol de tweede feministische golf aan, en daarmee groeide de kritiek op de verdeling van betaald en onbetaald werk.
Zo betoogde de in 1968 opgerichte Man-Vrouw-Maatschappij (MVM) dat als vrouwen echt wilden emanciperen, ze betaald werk moesten gaan doen. Dit zou hun wereld groter maken, en hun ondergeschiktheid aan hun echtgenoot kleiner. Maar dan moesten mannen natuurlijk wel een deel van het onbetaalde werk overnemen. Om deze herverdeling te stimuleren, pleitte de MVM voor een vijfurige werkdag.
Nederland zou een dief van de eigen portemonnee zijn wanneer het vrouwen niet buitenshuis liet werken
Het emancipatiebeleid dat de Nederlandse overheid vanaf de jaren zeventig ontwikkelde, stoelde grotendeels op de zienswijze van de Man-Vrouw-Maatschappij. Maar dan vooral op het deel over meer betaald werk voor vrouwen. Als vrouwen meer betaald werk gingen doen, zouden ze economisch zelfstandig worden en minder afhankelijk van hun echtgenoot.
Bovendien zou Nederland een dief van de eigen portemonnee zijn, zo redeneerde de overheid, wanneer het vrouwen níét buitenshuis liet werken. Vrouwen waren steeds hoger opgeleid, kregen steeds minder kinderen, en moderne apparatuur maakte het huishouden steeds minder zwaar. Als hun gezinnen dan toch zo klein waren en hun huishoudelijke taken zo licht, konden die vrouwen net zo goed betaald gaan werken.
Maar: niet zo veel als mannen. De moederschapsideologie bleef onverminderd sterk – ook een kleinere kinderschare had aandacht, liefde en zorg nodig. En alle technologische vooruitgang ten spijt vergde het huishouden doen nog steeds veel tijd. ‘In verband met de huishoudelijke taken van de vrouw is full time (sic) arbeid buitenshuis bezwaarlijk voor gehuwde vrouwen’, had de Sociaal-Economische Raad (SER) al in 1966 in een beleidsadvies opgemerkt: ‘Part time (sic) arbeid is gemakkelijker te combineren met het huishouden.’*
Hoe deeltijdwerk een duizenddingendoekje werd
De overheid faciliteerde deeltijdwerk, dat al sinds de jaren vijftig bestond, door het recht erop wettelijk te verankeren en door het aantrekkelijk te maken voor werknemers. Deeltijdwerk werd volwaardig werk.
De hoge werkloosheid van de jaren tachtig gaf deeltijdwerk een extra boost: een kortere arbeidstijd per werkende betekende dat er meer werk overbleef voor mensen die anders misschien aan de zijlijn zouden belanden.*
In sommige sectoren, waaronder de zorg en het onderwijs, werd deeltijd zelfs de norm. Ook werkgevers zagen er namelijk de voordelen van in. Zwaar werk is makkelijker vol te houden wanneer je het niet veertig uur per week hoeft te doen. Voor de klas of de ziekenzaal was het ook best fijn om in de tweede helft van de week een frisse, uitgeruste docent of verpleegkundige te zien verschijnen. En was er een keer iemand ziek, dan had je als werkgever altijd wel wat deeltijdwerknemers in je bestand die toevallig vrij waren die dag, en dus makkelijk een keertje konden invallen.*
Zo werd deeltijdwerk het duizenddingendoekje van Nederland.
En wat voor een! Vanaf de jaren zeventig en tachtig betraden vrouwen massaal de arbeidsmarkt. Had in 1969 nog maar 35 procent van de vrouwen betaald werk, in 1993 was dat dankzij deeltijdwerk al 50 procent.* Het kostwinnersmodel maakte plaats voor het anderhalfverdienersmodel, en de deeltijdcultuur drong door tot in de haarvaten van de maatschappij.
Hoe deeltijd van een oplossing veranderde in een probleem
Zo rond de millenniumwisseling sloeg de stemming om. Hoewel de arbeidsparticipatie van vrouwen aanvankelijk inderdaad omhoog was gegaan, stagneerde die nu. In 1999 had nog steeds maar een kleine 60 procent van de vrouwen betaald werk.*
En hoewel vrouwen ook de afgelopen decennia hun gemiddelde arbeidsduur beetje bij beetje opschroefden, tikten ze de dertig uur buitenshuis nooit aan. Mannen bleven gemiddeld net zo veel betaald werk doen als ze altijd al hadden gedaan. Ze gingen daarnaast een klein beetje meer onbetaald werk doen, maar van een echte herverdeling was geen sprake.
Wat veel vaker gebeurde: vrouwen die buiten de deur werkten, besteedden een deel van hun taken binnenshuis uit. En dan vooral aan andere vrouwen. Die vrouwen, eufemistisch ‘hulp’, ‘oppas’ of ‘schoonmaker’ genoemd, werden en worden meestal onderhands uitbetaald, bouwen geen pensioen op en zijn niet verzekerd tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid. Zij werken dus wel betaald, maar nog steeds wordt hun werk niet als volwaardig werk behandeld.
Daarnaast bleven vrouwen een groot deel van het onbetaalde werk zelf uitvoeren. Dankzij de deeltijdcultuur kon dat makkelijk, en omdat het makkelijk kon, bleef de deeltijdcultuur intact.
De ‘deeltijdklem’: als verlofregelingen, de inrichting van de kinderopvang, schooltijden én deeltijdwerk elkaar in stand houden
En omdat de deeltijdcultuur intact bleef, raakten schooltijden nooit aangesloten op werktijden en bleven scholen ouders (moeders) vragen om te komen helpen luizenpluizen, voorlezen en paasontbijtjes rond te brengen. Kinderopvang werd nooit écht een basisvoorziening en het verlof voor vaders bleef een lachertje.
Maar ook voor moeders is het bevallingsverlof relatief zuinig, waardoor ouders wanneer hun baby nog maar drie maanden oud is, piepklein en extreem kwetsbaar, al moeten beslissen hoe ze de zorg gaan regelen – als ze dat niet al voor de geboorte moeten doen. Twee, drie dagen opvang voelt dan vaak al als veel – en dus kiest zij voor deeltijd, om ook zelf nog een paar dagen voor de baby te kunnen zorgen.
Onderzoekers noemen dit de ‘deeltijdklem’: verlofregelingen, de inrichting van de kinderopvang, schooltijden én deeltijdwerk houden elkaar in stand.*
De gevolgen van deeltijdklem
Inmiddels is het haast automatisme: van de vrouwen die net beginnen met werken, doet twee derde dat direct in deeltijd. Van de mannelijke starters werkt twee derde juist voltijd. Zodra ze kinderen krijgen gaan vrouwen nóg minder betaald werken, waardoor hun inkomen met gemiddeld 35 procent keldert.
En wanneer kinderen ouder worden, blíjven veel vrouwen in deeltijd werken. Deels omdat ze het gewend zijn. Deels omdat meer werken vanwege het grote inkomensverschil tussen mannen en vrouwen financieel gezien toch weinig zoden aan de dijk lijkt te zetten, of door het wegvallen van toeslagen nauwelijks extra loont. En deels omdat het niet eens bij werkgevers opkomt vrouwen te vragen of ze hun uren willen opschroeven.
Maar ook omdat velen van hen inmiddels mantelzorg verlenen, bijvoorbeeld aan hun eigen ouders – of ze verwachten dat binnenkort te zullen gaan doen.* En komen er kleinkinderen, dan passen Nederlandse grootmoeders vaak één of twee vaste dagen in de week op. Dat kan makkelijk, want áls oma al betaald werkt, dan werkt ze in deeltijd.
De gevolgen van de voltijdklem
Inmiddels heeft 77 procent van de Nederlandse vrouwen betaald werk, tegenover 86 procent van de Nederlandse mannen.* Wat arbeidsparticipatie betreft doen Nederlandse vrouwen het in internationaal opzicht dus helemaal niet slecht. Ze maken alleen relatief weinig uren.
Vrouwen zitten vast in een deeltijdklem; mannen in een voltijdklem
‘De samenleving is nu eenmaal ingericht op een voltijdwerkende man en een deeltijdwerkende vrouw’, zegt Wil Portegijs, die bij het Sociaal Cultureel Planbureau al decennia onderzoek doet naar deeltijdwerk. ‘We zitten in een groef.’
Ook mannen zitten in deze groef. De moederschapsideologie heeft namelijk een tegenhanger in de vaderschapsideologie. Die houdt in dat de ‘natuurlijke’ vaderrol – en de natuurlijke mannenrol dus ook – er een is van de kost verdienen. Vrouwen zitten vast in een deeltijdklem; mannen in een voltijdklem.
Een vijfde van de voltijd werkende mannen zou de werkweek graag inkorten, onder meer om meer voor de kinderen te kunnen zorgen.* Maar de vaderschapsideologie zit dat in de weg. In de bouw, waar hoofdzakelijk mannen werken, wordt bijvoorbeeld één op de tien verzoeken om minder uren te werken geweigerd. In werkvelden waar vrouwen domineren, zoals het onderwijs en de zorg, worden zulke verzoeken vrijwel zonder uitzondering gehonoreerd.
Weten waar je vandaan komt
Dus dit is het antwoord op de vraag van onze minister, over waar de parttimecultuur vandaan komt.
Deze ‘keuze’ die mannen en vrouwen in groten getale maken is de uitkomst van een geschiedenis waarin vrouwen eerst hoofdverantwoordelijk werden voor werk dat niet als werk werd gezien. Waarin het doen van betaald werk hun knap lastig werd gemaakt, zeker wanneer ze getrouwd of moeder waren.
En waarin overheid en werkgevers, toen vrouwen wél betaald werk moesten doen, eerst alle ballen op deeltijdwerk zetten. Om vervolgens uit te roepen dat vrouwen toch echt méér moesten werken – alsof ze dat niet allang deden, alsof hun onbetaalde werk geen werk is.
Onze deeltijdcultuur is het gevolg van bewuste keuzes uit het verleden. Die maak je niet ongedaan door te mopperen op ’s lands deeltijddecadentie, of door te roepen dat vrouwen ambitieuzer moeten zijn. Die pak je aan door de moeder- en vaderschapsideologie stukje bij beetje te ontmantelen. Door onbetaald werk te waarderen, de ruimte te geven en te ondersteunen. En door te zorgen dat ouders en mantelzorgers – vrouwen én mannen – het onbetaalde werk zo goed mogelijk kunnen doen, en zo eerlijk mogelijk verdelen.