We moeten spelen, en deze hoogleraar legt uit waarom

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs
Beeld: Bebe Blanco Agterberg

School is om te leren, spelen doe je als het huiswerk af is. Toch?

Er zijn mensen die ernstig kijken wanneer je ze interviewt, en mensen die vrolijk kijken. Rob Martens (58), hoogleraar Onderwijswetenschappen aan de Open Universiteit, is een man die vrolijk kijkt. Iemand van wie je graag iets aan wilt nemen, omdat je denkt: wie zo vrolijk kijkt, moet wel iets aan het leven goed begrepen hebben.

Dat ‘iets’ zou weleens te maken kunnen hebben met waar Martens al vijftien jaar onderzoek naar doet: het belang van intrinsieke motivatie en spel – voor kinderen, voor volwassenen, voor leerlingen. Hij schreef er twee boeken over: We moeten spelen (2019) en Leerlingen intrinsiek motiveren

We hebben een enorme tegenstelling gemaakt tussen spelen en leren

Ik wil Martens spreken, omdat zijn werk een antwoord kan bieden op een groot maatschappelijk probleem: mensen ervaren steeds meer druk, en leerlingen ook – daar kwam het Trimbos-instituut een paar weken geleden nog mee. Meer dan de helft van de 16-jarigen ervaart druk door schoolwerk; bijna een derde van de jongeren tussen de 12 en 16 jaar ervaart druk om – veel hogere percentages dan tien jaar geleden.

Martens haalt me op van het station en ontvangt me in zijn huis in Maastricht, serveert vlaai, en later een tweede stuk, want – grapt hij – ‘dat hoort hier en afslaan wordt als onbeleefd gezien’.

Meer spelen zou in jouw ogen weleens het antwoord kunnen zijn op de toegenomen druk die leerlingen ervaren. Wat moet ik me daar dan bij voorstellen, bij ‘spelen’?
‘Spelen lijkt heel erg op die rare toestand die we ook wel ‘intrinsieke motivatie’ noemen, en voor mij betekenen ze nagenoeg hetzelfde. Je kunt zoiets niet direct zien, want dat gevoel zit in iemands hoofd – onderzoekers spreken ook wel van een playful mind. De kern is dat je het gevoel hebt dat je iets voor je plezier doet, zonder dat het je te doen is om een beloning buiten het spel. En dat je het gevoel hebt dat je het uit vrije wil doet, dat je niet gedwongen wordt en dus de keuze hebt om iets anders te gaan doen.’

‘Dat veroorzaakt al veel misverstanden in het denken over spel. Mensen zeggen bijvoorbeeld vaak: in spel is er ook veel onderlinge competitie, dus wat is er mis met onderlinge competitie in het onderwijs? In spel krijg je toch ook heel vaak scores, uitslagen, resultaten, punten, levels – en noem maar op? Het grote verschil: tijdens het een heb je het gevoel dat het echt is, meetelt,

‘Spel is een mentale toestand waar je je vrijwillig aan overgeeft. In die staat ga je exploreren, ontdekken, het jezelf moeilijk maken. Juist omdat je die veiligheid voelt dat het niet echt is, dat je eruit kunt stappen, ga je het jezelf moeilijk maken.’

Een voorbeeld?
‘Ik zat gisteravond naar aflevering 2 van te kijken…’

…Niet verklappen, ik ben daar nog niet.
‘Precies, dat is ‘t dus. Waarom wil je niet dat ik het verklap? Dan verdwijnt een deel van de spanning. Waarom kijken we naar zo’n gruwelijke, post-apocalyptische serie? Je wilt tegelijkertijd wel én niet weten hoe het afloopt. Met andere woorden: je kijkt vrijwillig naar een serie die spannend en eng is, je zoekt zelf het randje op – omdat je weet dat je eruit kunt stappen.’

Je schrijft dat spel veel met leren te maken heeft. Waarom?
‘Ik vind het altijd mooi om te doen wat historicus Johan Huizinga in doet. Hoewel dat werk uit de jaren dertig komt, wordt het nog steeds genoemd in onderzoek naar spel.’

Intrinsieke motivatie zit van nature in ons. Dat hoef je niet te leren. Maar je kan die intrinsieke motivatie wel verstoren

‘Huizinga begint bij het dier, bij een hond. Want, zegt hij, alle slimme dieren spelen in hun jeugd. Sterker nog, of doen eigenlijk niet anders. En waar biologen het ook wel redelijk over met elkaar eens zijn, is dat zulk spel geen extrinsiek doel heeft: een hond rent achter een balletje aan en weet heel goed dat hij dat niet kan opeten, dat het geen echte prooi is. Het plezier zit in het spel zelf. Er is ook geen twijfel over dat dat spelen leerzaam is. Iedere hondentrainer zal je vertellen dat een hond moet willen spelen als je hem echt iets wilt leren. Dan is hij open om iets te leren.’

‘Dan komen we bij mensen. Die gaan naar scholen en dan zeggen we: dit is de plek waar mensen iets leren. Spelen doe je maar thuis, want dat past hier niet meer. We hebben een enorme tegenstelling gemaakt tussen spelen en leren.’

Martens noemt het boek van de Amerikaanse psycholoog Peter Gray. In dat boek gebruikt Gray de Sudbury Valley-scholen in de Verenigde Staten – vergelijkbaar met – om te laten zien hoe spelen en leren samen kunnen gaan.

Gray beschrijft bijvoorbeeld een scène waarin twee jongetjes van zeven een fantasieverhaal bedenken over helden die vechten met monsters, terwijl een jongen van dertien hun verhaal tekent. Ze doen dat volledig uit vrije wil, en dat zou in het reguliere onderwijs bijna ondenkbaar zijn – al is het maar omdat kinderen van verschillende leeftijden daar niet bij elkaar in de klas zitten.

Martens: ‘Intrinsieke motivatie zit van nature in ons. Dat hoef je niet te leren. Maar je kan die intrinsieke motivatie wel verstoren. Om in een klassiek-schoolse setting leerlingen bij hun intrinsieke motivatie te laten komen, moet je je eerder afvragen: wat bedreigt die motivatie, wat moet je nalaten?’

Wat bedreigt die motivatie? Wat moet je nalaten?
‘Leerlingen bevinden zich in een context die aan elkaar hangt van verplichtingen. Op school moet zo veel, wordt zo veel gecontroleerd door te straffen en belonen, heb je zo veel nodig om ‘hoger’ te komen dan anderen. Al die verplichtingen drukken leerlingen heel erg weg van hun intrinsieke motivatie.’

‘Stel dat je psychologielessen zou geven op de middelbare school en tegen die pubers zegt: autonomie is een psychologische basisbehoefte. Dan zal een van die snuggere staken op een gegeven moment opstaan en zeggen: "Maar meneer, waarom hebben we dat hier in de klas dan nooit? Waarom vertelt u me dan iedere vijf minuten wat ik moet doen of wat ik interessant zou moeten vinden? Waarom is alles voor een cijfer?"’

Wanneer ik een vrijwillige keuze maak om een hoog cijfer te willen halen, ben ik dan aan het spelen?
‘Waarschijnlijk niet. Op het moment dat ik ervoor kies om me te laten leiden door een extrinsiek motief – ik wil zoveel mogelijk geld verdienen, of ik wil een zo hoog mogelijk cijfer halen – dan kán het zo zijn dat het in het hoofd van een leerling echt alleen maar een spelletje is.’

‘Maar de kans is veel groter dat dan extrinsieke motieven leidend zijn. Dan verdwijn je uit die playful mind, waarin je juist veel uitprobeert en oefent. Als ze gewoon zoveel mogelijk geld willen verdienen of hoge cijfers willen halen, gaan mensen op een andere manier te werk. Bij mij op de lagere school zat een jongetje dat altijd tegen veel kleinere kinderen knikkerde. Dat vonden we allemaal verschrikkelijk flauw, en daar werd hij ook op aangesproken. Zo van: joh, jij doet het helemaal niet meer om het spelletje, jouw doel is gewoon om die kleine kinderen zoveel mogelijk knikkers afhandig te maken – een extrinsiek motief. Dat noemen we spelbederf.’

Je kunt ook zeggen: school is geen spel, maar een investering. Een kind vindt het nu misschien niet leuk om spelling te moeten leren, maar over twintig jaar zal het zeggen: toch heel blij dat ik het heb moeten leren.
‘Dat hoor je natuurlijk heel vaak: "Je moet het eerst kunnen en dan pas kan je zien wat je eraan hebt!" Dat is het eeuwige ja-maar-antwoord. En op de korte termijn werken dwang en controle om kinderen iets te leren ook best goed. Maar de schade is dat het ontkent hoe mensen van nature leren.’

Wat is die schade?
‘Als je pleit voor meer spel, vragen mensen altijd: wat heb je daar nou aan, wat leer je daar nou van, wat is het nut ervan? Misschien moet je het een keer omdraaien, en je afvragen: wat gebeurt er als mensen onvoldoende kunnen spelen?’

‘Je kunt natuurlijk geen proef opzetten waarin je honderd kinderen hun hele jeugd laat spelen en honderd kinderen iedere vorm van spel verbiedt en continu extrinsiek stuurt, controleert, zegt dat het voor een toets is en voor een cijfer. Maar wat die spelonderzoekers zeggen, is: als je dieren continu dat spel ontzegt, is dat buitengewoon schadelijk. Bij dieren is dat in – vaak gruwelijke – experimenten ook aangetoond. Een hond die niet heeft kunnen spelen in zijn jeugd is Niet voor niets krijgen producten een driesterren-Beter-Leven-keurmerk, want een dier heeft bewegings- en speelruimte nodig.’

‘Het vermoeden is dat een gebrek aan spel ook voor mensen schadelijk is. Een groep onderzoekers noemt het de Zij hebben veel levensloopstudies gedaan en beweren dat heel veel mensen die met verslavingsproblematiek kampen of die in gewelddadige relaties komen in hun jeugd te weinig hebben kunnen spelen.’

Op naar driesterren-Beter-Leven-scholen?
‘Ja, eigenlijk wel. In een psychologisch veilige omgeving bloeien spel en intrinsieke motivatie als het ware vanzelf op. Dat zit in ons, dat is wie wij zijn. Je zou inderdaad drie sterren Beter Leven willen uitdelen, niet voor een doosje eieren, maar voor een school.’

Meer lezen?